Nederland en zijn inkomens De vaste lasten Onze schulden Wonen is duur Iedereen heeft een wasmachine nodig ZATERDAG 17 DECEMBER 1983 Extra Huishoudens, waarin twee mensen een betaalde baan hebben, hebben gemiddeld f 12.500 méér te besteden dan huishoudens waar één kostwinner met een baan rondloopt. Dat netto-bedrag zal volgend jaar zeer waarschijnlijk kleiner worden, als de belastingmaatregelen die het kabinet-Lubbers voor de tweeverdieners heeft bedacht, effect gaan sorteren. Huishoudens van meer dan één persoon waarin er één de kost verdient, hebben gemiddeld f32.848 te besteden, terwijl twee-kostwinnersgezinnen jaarlijks netto f 45.415 gemiddeld kunnen verteren. Voor dat netto-verschil wordt door werkende partners gemiddeld zo'n 26 uur arbeid verricht, terwijl de doorsneehoofdkostwinner 42 uur gemiddeld voor een baas of voor zichzelf aan de slag is. Alle huishoudens van Nederland door elkaar genomen, hebben een netto jaarinkomen van f 34.290 om uit te geven. De grote massa - bijna zestig procent - dekt haar uitgaven uit een gezinsinkomen dat schommelt tussen de f 25 en f 45 mille netto, zeg maar ruwweg: tussen één en tweemaal modaal. In deze netto-bedragen zijn alle inkomsten van het huishouden meegerekend - dus ook: vakantietoeslag, kinderbijslag, huursubsidie, inkomsten uit vermogen en andere (kleinere) Tien procent van alle huishoudens moet rondkomen met een inkomen dat onder de f 20.000 netto per jaar ligt, een bedrag dat ongeveer overeenkomt met het netto-minimumloon. Tussen minium en modaal verblijft nog een groep van veertien procent van alle Nederlandse huishoudends, 13 procent geniet een inkomen tussen de f 45 en f60 mille. Eén procent prijst zich gelukkig met een netto gezinsinkomen van meer dan tachtig mille per jaar. In ruwweg drie van de vijf huishoudens (58 procent) wordt van het inkomen van één kostwinner geleefd. De tweeverdieners maken 42 procent van alle huishoudens uit. In de twee kostwinners-huishoudens brengt de hoofdkostwinner twee van elke drie besteedbare guldens binnen, terwijl de werkende (of uitkeringsgerechtigde) partner iets minder dan één van die drie guldens bijdraagt. Het restantje wordt gevormd door extra inkomen als kinderbijslag, rente-ontvangsten of andere baten. Wanneer de inkomens en beroepen van de hoofdkostwinners onder de loep worden genomen, blijkt dat directeuren in Nederland de beste salarissen hebben. Zij verdienen netto (inclusief vakantiegeld) gemiddeld f47.136 per jaar. Hun totale gezinsinkomen ligt nog iets hoger, namelijk op f 51.849 gemiddeld netto per jaar. De slechtst betaalden in Nederland zijn te vinden in de agrarische sector. Daar wordt een totaal gezinsinkomen van netto f 22.576 per jaar verdiend, minder nog dan in de gezinnen van ongeschoolde arbeiders waar, gemiddeld genomen, f 22.719 per jaar binnenkomt. Hierbij dient vermeld te worden dat slechts een klein aantal landbouwers en tuinders in de enquête vertegenwoordigd was. Bijna de helft (46 procent) van alle werkende geënqueteerden geeft op middelbaar employé te zijn. In deze groep hebben huishoudens gemiddeld f 35.680 netto per jaar te besteden. Bijna 23 procent van de werkende Nederlandse hoofdkostwinners werkt als hogere employé en zorgt mede voor een gezinsinkomen van f 47.173 per jaar, zeshonderd gulden minder dan vrije-beroepsbeoefenaren en hun gezinnen te besteden hebben. In de huishoudens van ongeschoolde arbeiders komt gemiddeld - alle inkomsten bij elkaar geteld - f 2000 netto per maand binnen. Geschoolde arbeiders hebben f 350 méér te besteden. De lagere employè's trachten rond te komen van een totaal jaarinkomen van f 29 mille. De zelfstandigen in Nederland hebben een bedrag te verteren dat iets hoger ligt dan het landelijk gemiddelde. Bij hen komt jaarlijks een besteedbaar inkomen van bijna f 36.000 gulden in kas. Wanneer opleiding en inkomen van hoofdkostwinners meteen baan tegen het licht wordt gehouden, dan blijkt als frappant gegeven dat een havo- of mms-opleiding net zo goed niet gevolgd had kunnen worden. De mensen met dit diploma geven op gemiddeld evenveel (bij de tweeverdieners zelfs minder) te verdienen dan zij die na de lagere school de studie eraan geven. Door de bank genomen heeft de „lagere scholier" vijf tientjes meer per maand te besteden dan de gemiddelde havo- of mms-klant, die daarmee onderaan de inkomensladder terecht komt. De beste inkomens worden verdiend in universitaire kring. Daar word per huishouden gemiddeld zo'n 46 mille netto per jaar aan inkomen bij elkaar gesprokkeld. De economische teruggang drukt talloze mensen op 'de bodem van het bestaan'. Maar wat dat in werkelijkheid betekent, blijft veelal duister. Dat geldt ook voor de overige 'inkomensplaatjes'. Nederland is doorvlochten met 'minima', 'modaal', en 'twee-, drie-, viermaal modaal'. Makkelijk te hanteren voer voor politici en economen. Maar met de realiteit heeft het soms weinig te maken. De Gemeenschappelijke Pers Dienst, waarbij ook deze krant is aangesloten, heeft in samenwerking met de Leidse universiteit een enquête gehouden om na te gaan hoe het met de financiële situatie van de Nederlander gesteld is. Uit 5.000 enquêteformulieren kwamen soms verrassende gegevens naar voren. Prof.dr. B.M.S. van Praag en drs. A.J.M. Hagenaars, beiden verbonden aan het Leidse Centrum voor Onderzoek van de Economie van de Publieke Sector, lieten de computer zijn werk doen en bundelden de gegevens tot een handzaam pakket. Op deze en de volgende pagina vindt u een overzicht. Overigens: de bodem van het bestaan - dat is het netto-bedrag waarmee een doorsnee Nederlands huishouden minimaal genoegen zou nemen - is gelijk aan 17.300 per jaar. Bijlage van het Leidsch/AIphens Dagblad c,o - 10 - Links zijn onze inkomens (x 1000 gulden per jaar) aangegeven. Onder het bevolkingsaantal in procenten waar die inkomens binnenkomen. De helft van het inkomen van een gemiddeld Nederlands huishouden verdwijnt aan vaste lasten. Dat zijn uitgaveposten waarop niet van de ene op de andere maand te bezuinigen valt, zo dat nodig mocht zijn. Ligt het gemiddelde aan vaste lasten op ongeveer de helft van het netto-inkomen, aan de onderkant van de inkomensladder wordt soms aanzienlijk méér aan vaste lasten betaald. In de allerlaagste inkomensgroep (tot f 15 mille netto en voor 80 procent alleenstaanden) wordt b(jna 70 procent van het inkomen aan vaste lasten uitgegeven. Er resteert dan dus 30 procent - niet meer dan f 4500 per jaar ofwel f 375 per maand - om eten, drinken, kleren of zogenaamde duurzame gebruiksvoorwerpen (wasmachine, televisie) van te kopen. Gek genoeg blijken het niet de allerhoogste inkomens te zijn die relatief het minst aan vaste lasten besteden. Bovenaan de inkomenspiramide wordt namelijk fors meer geld besteed aan wonen, maar ook bijvoorbeeld aan verzekeringen om het bezit of zichzelf tegen onheil te beschermen. De middeninkomens (tussen f 25 en f 45 mille netto per jaar) houden van hun geld naar verhouding het meest over om te kunnen kiezen. Daar maken de vaste lasten minder dan de helft van het netto-inkomen Naast de woonlasten - waarover in een ander verhaal meer - vormen de uitgaven voor voeding en kleren de belangrijkste onkostenpost voor het Nederlandse huishouden. Gemiddeld 27 procent van het inkomen wordt omgezet in eten en drinken. De alcoholische versnaperingen slokken nog eens 2 procent van het inkomen op, een percentage dat in elke inkomensgroep hetzelfde is. In guldens wordt dus aan de onderkant het minst aan alcoholhoudende drank uitgegeven. Van het netto-inkomen gaat vervolgens gemiddeld 6 procent in de kleren zitten. Daarbij valt op dat mensen met een kleine beurs ook naar verhouding minder geld aan kleding besteden dan meer welgestelde huishoudens. Waar minder dan f 15 mille per jaar binnenkomt, wordt iets meer dan f 600 aan kleding uitgegeven. In deze inkomensgroep is dat 4 procent van het inkomen. Bij tweemaal modaal (tussen f35 en f 45 mille netto 's jaars) gaat ruim tweeduizend gulden aan kleding op. In die groep maakt deze kostenpost gemiddeld 7 procent van het inkomen uit. Uitgavenposten als contributies, abonnementen, openbaar vervoer, roken, sport en hobby vragen van elke inkomensgroep een ongeveer even grote percentuele bijdrage (tussen de 1 en 2 procent), zij het dat er in de allerlaagste groep in procenten wat meer wordt besteed aan de laatste drie posten. Dat in de hogere inkomensgroepen de studiebeurzen buiten bereik komen, valt af te lezen uit het stijgende aandeel van de school- en studiegelden in het netto-inkomen, naarmate dat toeneemt. De midden-inkomens geven er gemiddeld één procent aan uit, een bedrag rond de f 800. Wanneer er meer dan f 45 mille netto wordt verdiend, loopt dat aandeel tot 3 procent (meer dan f 2000 per jaar) Afgezien van hypotheken, maakt iets meer dan één op de vier Nederlandse huishoudens schulden om zijn boekhouding kloppend te krijgen.- Gemiddeld hebben deze huishoudens een krediet van ruim achtenhalfduizend gulden uitstaan, waarvoor ze per jaar iets meer dan vierenhalfduizend gulden aan rente en aflossing moeten betalen. In de allerlaagste inkomensgroep worden meer schulden gemaakt dan gemiddeld. In de groep waar het gezinsinkomen onder de f 15 mille netto per jaar ligt, antwoordt 44 procent schulden te hebben. Voor die schulden wordt gemiddeld f 1359 aan rente en aflossing per jaar betaald. In de groep tussen f 15 en f 25 mille geeft een kwart van de inzenders op schulden te hebben. Gemiddeld staat er in deze groep bijna achtduizend gulden uit, waarvoor jaarlijks een kleine vierduizend gulden aan rente en aflossing moet worden betaald. De meeste schuldenaren zijn overigens te vinden in huishoudens waar meer dan f 25 mille per jaar binnenkomt. Bijna zestig procent van alle schuldenmakers is te vinden in de inkomensgroep tussen f 25 en f 45 mille. In huishoudens met een hoofdkostwinner tussen de 35 en 45 jaar worden de hoogste schulden gemaakt: meer dan tienduizend gulden staat daar uit. Wellicht spelen daarin de aanwezigheid van schoolgaande en snelgroeiende kinderen en de verwachting dat het inkomen nog zal stijgen mede een rol. Ook jongeren tot 24 jaar maken forse schulden. Ouderen daarentegen zien beter kans het huisje bij het schuurtje te houden. Ongeschoolde arbeiders steken zich in hogere schulden dan hun geschoolde collega's. Eerstgenoemde groep geeft, zo er schulden zijn, een gemiddeld bedrag van bijna f 14 mille op, de geschoolde werknemer leent gemiddeld niet meer dan f 7400. Lagere employés nemen nog minder krediet op: gemiddeld f 5500 gaven de schuldenmakers in deze groep op. Dat universitair geschoolde medeburgers dikwijls een studieschuld meetorsen, blijkt uit hun koppositie in de berekening die opleiding en schulden in kaart brengt. Ruim f 15 mille heeft deze groep gemiddeld nog uitstaan. De HBO'ers zijn een goede tweede met f 11 mille gemiddeld. Schulden en gezinsinkomen tegen elkaar afgezet, laat zien dat daartussen een duidelijk verband bestaat. Dat heeft onder meer te maken met de regels die kredietinstellingen hanteren. Het inkomen bepaalt daarbij de lengte van de kredietwaardigheidspolsstok. Overigens blijkt in de praktijk bij mensen die kredieten hebben, dat dergelijke schulden niet alleen zijn aangegaan om bepaalde aanschaffingen te doen (waaronder koop op afbetaling), maar ook voor het voldoen van doktersrekeningen en dergelijke. j&bent 3ID* sb<4r In het gemiddelde Nederlandse huishouden gaat éénderde van het verdiende netto-inkomen op aan woonlasten. Alleen aan huren of hypotheken blijkt al gemiddeld 22 procent van het inkomen te worden besteed. Daarnaast vragen de energie- en waterbedrijven tien procent van het inkomen. Allerlei heffingen, zoals de onroerendgoed belasting, vergen van het gemiddelde Nederlandse gezin nog eens één procent van het inkomen. Mensen in de laagste inkomensgroepen wonen naar verhouding het duurst. Huishoudens, waar minder dan f 15 mille per jaar binnenkomt, geven daarvan 43 procent uit aan hun wonen. De groep tussen 15 en 25 mille is altijd nog 36 procent van het totale netto-inkomen aan woonlasten kwijt Uit de enquête Je zal maar vaatwasmachinefabrikant zijn. Byna niemand heeft zo'n ding en van de 9 procent die er wel een heeft, koopt bijna de helft geen nieuwe als de oude kapot is. Dan kun je beter in koelkasten doen. Die heeft bijna iedereen (99 procent) en bijna iedereen vervangt hem als hij kapot gaat. Koelkasten zijn de meest verspreide apparaten. Het kopen van een koelkast is onafhankelijk van de inkomenspositie. Alleen of er een nieuwe of een tweedehands wordt gekocht, wordt door de hoogte van het inkomen bepaald. Wie meer dan 80 duizend gulden verdient, koopt gewoon een nieuwe als de oude het niet meer doet. Wie van minder dan 15 duizend gulden rond moet komen, zal vaak in de kleine advertenties turen: daar koopt 62 procent een tweedehands. Op een koelkast wordt overigens zo mogelijk niet bezuinigd. Als mensen even het geld hebben, kopen ze hem nieuw. Andere apparaten zijn veel minder alom aanwezig. Vaatwassers en videorecorders zijn maar in een van de tien huizen te vinden, droogtrommels in twee van de tien. Bij dat soort apparaten speelt de hoogte van het inkomen duidelijk wel een rol. Hoe meer geld men heeft, hoe meer apparaten. En ook het vervangen van dit soort apparatuur wordt daardoor bepaald. Zo heeft niemand met een inkomen beneden de 15.000 gulden een videorecorder. In de groep net er boven (tot 25.000) heeft zes procent er een. Twee op de drie gezinnen met dat inkomen gaat hem niet vervangen als hij stuk is. Van degenen die meer dan 80.000 verdienen, heeft 15 procent een videorecorder. Iedereen zou hem vervangen als hij kapot gaat. Sommige apparaten worden aangeschaft omdat ze handig zijn. De wasmachine is een typisch voorbeeld. Dat apparaat komt in 94 procent van de huishoudingen voor. Bijna iedereen zou hem vervangen als hij kapot gaat. Maar het is opvallend dat de wasmachine het meest voorkomt in gezinnen waar de partner werkt. En alleen in gezinnen waar de partner niet werkt, denkt men erover om geen r schaffen. Bij de wasmachine is overigens iets merkwaardigs aan de hand. Het is het enige apparaat dat minder voorkomt in huizen waar veel verdiend wordt dan in huizen waar het inkomen rond modaal ligt. Het wasprobleem is blijkbaar ook op een andere manier op te lossen. De wasserij bijvoorbeeld. De kleuren-tv: toch nog 16 procent van de bevolking heeft er geen (sommigen zullen zwart-wit kijken). De grootste groep mensen die er geen heeft, is die met het laagste inkomen. Daar heeft 41 procent geen kleurentoestel. Verder is de kleuren-tv een voorwerp dat in de meeste huishoudingen wel voorkomt En bijna iedereen die er nu een heeft, gaat hem ook weer vervangen. Wie in huis uitgeploeterd en uitgekeken is, trekt er in het weekend wel eens op uit In tegenstelling tot het beeld dat mensen ervan hebben, blijken de gezinnen met de lagere inkomen er dan niet massaal met de caravan op uit te gaan. Het grootste percentage caravanbezitters zit bij de hoogste inkomens. Daar hebben ruim twee op de tien gezinnen een buitenhuis op wielen. De allerlaagstbetaalden hebben zelden een caravan: maar in twee op de honderd gevallen. Als de caravan het niet meer doet, zullen de meeste mensen hem door een tweedehands vervangen. Ook als ze veel geld hebben. blijkt vervolgens dat de groep Nederlanders die relatief het goedkoopst woont, te vinden is in de inkomenscategorie tussen f 35.000 en f 45.000. Daar wordt 31 procent uitgegeven aan woonlasten. In guldens per maand zien die gemiddelden er zo uit De laagste inkomensgroep uit het onderzoek - die onder de f 15 mille netto per jaar - geeft aan woonlasten gemiddeld f492 per maand uit. Heffingen en belastingen zijn daarbij niet meegerekend. Hoe hoger het inkomen, hoe meer guldens er maandelijks worden uitgegeven aan wonen. De groep huishoudens waar een netto-inkomen tussen de f 15 en f 25 mille per jaar binnenkomt, betaalt maandelijks f 533 aan huisbaas, hypotheekbank en energiebedrijf. In de volgende groep - die tussen f 25.000 en f 35.000 's jaars - wordt f 650 per maand opzij gelegd voor de kosten van onderdak, verwarming, verlichting en water. Dit oplopende bedrag houdt onder meer verband met huursubsidietabellen, waarin de huursubsidie afneemt naarmate het inkomen groeit Daarnaast blijkt uit de enquete dat naarmate het inkomen toeneemt steeds meer mensen kiezen voor wonen in een eigen huis. Die eigen woning is, ondanks het belastingvoordeel dat ontstaat via de rente-aftrekmogelijkheid, gemiddeld duurder dan een huurhuis. Het omslagpunt ligt in de buurt van de f 35.000 netto per jaar. Tot dat bedrag woont een meerderheid van de Nederlandse huishoudens in een huurwoning, erboven blijkt het eigen stulpje de grootste aantrekkingskracht te bezitten. In cijfers: Van de inkomensgroep tussen f 25 en f 35 mille woont nog 59 procent in een huurwoning, van de groep Nederlandse huishoudens met een inkomen tussen de f 35 en f 45 mille per jaar heeft 56 procent een eigen huis.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1983 | | pagina 19