Maarten haat de zon "Voorzichtiger omgaan met antibiotica Zeldzame overgevoeligheid ontmoet veel onbegrip Een zaak van pech of geluk Infectiebacteriën bouwen steeds meer weerstand op n ZATERDAG 19 NOVEMBER 1983 Extra PAGINA 23 Maarten Luk zoals hij zich respectievelijk bij onbewolkte en zwaarbewolkte hemel kan vertonen. De 18-jarige Maarten Luk uit Haarlem is allergisch voor zonlicht. Bij zonnig weer moet hij binnen zitten of zich zodanig kleden dat de zonnestralen zijn huid niet kunnen bereiken. Om meer begrip te kweken voor deze erfelijke afwijking, waaraan slechts een handjevol mensen lijdt, is een aantal mensen bezig met de oprichting van een patiëntenvereniging. Weert Schenk sprak met Maarten, zijn moeder en twee erfelijkheidsdeskundigen die zich met de ziekte bezighouden. Maarten Luk haat de zon. Als die aan de hemel staat, ont schiet hem wel eens een vloek. Meestal voelt Maarten aankomen dat het zonnig weer wordt. Zijn dag is dan al weer verpest. Hij ziet lijkbleek. Dat kan ook niet anders, want hij weigert zich aan het zonlicht bloot te stellen. Op de dagen dat de zon schijnt, zit Maarten binnen. Wanneer het onvermijdelijk is om naar buiten te gaan, pakt hij zich dik in. Ook al is het 28 graden, Maarten trekt twee paar hand schoenen over elkaar, doet een das om en zet een hoed op of een helm met gezichtsklep. Maarten Luk is niet geestelijk ge stoord. Integendeel, hij is een goede havo-leerling. Hij is echter één van de enkele honderden Nederlanders met een zeldzame vorm van overgevoeligheid voor het zichtbare deel van zonlicht. De pijn die Maarten lijdt, wanneer hij maar even in de zon komt, laat zich volgens hem het best vergelijken met die van een brandwond: een mengeling van pijn, jeuk en een branderig ge voel. Er bestaan geen pijnstillers voor. Wrijven of krabben helpt al helemaal niet, maar is wel verlei delijk. Het kost Maarten erg veel moeite om dat toch niet te doen. Vroeger kon hij niet van de pijnlij ke plekken afblijven. Hij haalde ze allemaal open. Op foto's van hem uit vroeger jaren staat hij al tijd wel ergens aan te krabben. De pokdalige littekentjes op zijn gezicht, armen en benen zijn daar blijvende herinneringen aan. De ziekte openbaarde zich toen hij nog geen jaar oud was. Maarten gilde het uit van de pijn, krabde zich helemaal open. Het huilen de kind deed 's nachts geen oog dicht; zijn ouders ook niet. Nie mand begreep er iets van. Een jaar later dacht een huidarts de oorzaak van het rare gedrag te weten. Maarten kon niet tegen kleding. Met zo weinig mogelijk kleren aan ging hij buiten spelen. Het baatte niet. Hel Langzamerhand vond het kind zelf middeltjes om de pijn te verzach ten. Het ging liggen op koude te gels, kroop in de kelder of onder de douche. Gevoelsmatig begon Maarten uit zichzelf ook steeds meer de schaduw te zoeken. Vakanties werden voor het gezin een hel. Na een dag keerde de fa milie al met een in natte doeken gewikkelde Maarten terug. Hoe wel de ouders zich soms afvroe gen of hun zoontje zich niet een beetje aanstelde, probeerden ze van alles om hem te helpen. Zelfs de huidarts die dacht te hebben ontdekt dat het jongetje slechts schurft had, werd geloofd, maar het zalfje werkte toch niet zo goed. Toen Maarten acht was, werd bij toeval zijn geval besproken tus sen de afdelingen huidziekten en allergie van de Rijksuniversiteit van Leiden. Die jongen heeft EPP, zeiden de huidartsen di rect. De onderzoeken bevestig den het: Maarten leed aan erytro- poëtische protoporfyrie, een zeer zeldzame overgevoeligheid voor vooral het blauwe gedeelte van zonlicht. Er bestaan geen geneesmiddelen voor de ziekte. Zonnebrandcrè mes bieden geen enkele bescher ming. Bij Maarten helpen ook niet de bruinpillen om de huid te sterken, die sommige andere pa tiënten wel enige verlichting brengen. Twaalf pillen per dag kleurden hem alleen oranje, zo dat de badmeester hem naar huis stuurde om zich voor het zwem men eerst eens goed te wassen. EPP is een erfelijke afwijking. Bij de moeder van Maarten en haar vader is dezelfde onregelmatig heid in het bloed geconstateerd. Zij hebben er echter geen last van. De ziekte ontstaat pas in combinatie met een onbekende factor. Het is dus een kwestie van pech of geluk. Zo is het bloed van Maartens broer hele maal in orde. Hoop Tien jaar na de vaststelling van zijn ziekte is de situatie niet verbe terd. Maarten houdt zich op de been met de hoop dat de geleer den een medicijn zullen uitvin den. Als hij weer eens depressief is, put hij moed uit de gedachte dat het beter is niet tegen de zon te kunnen dan zijn leven te slij ten in een invalidenwagentje. Maar gemakkelijk is het niet. Ze ker niet met zomers als die van dit jaar. Maarten kon geen kant op. Hele dagen was hij gedwon gen binnenshuis te blijven. Hij verveelde zich een ongeluk, want hij kan het op die momenten niet opbrengen om te gaan knutselen of boeken te lezen. „Het is shit als al je vrienden naar het strand of naar Amsterdam gaan en jij moet thuisblijven. Vaak blijft mijn vriendin bij me. Die past zich aan. Maar ik kan het niet erg vinden als zij ook naar het strand gaat." Zijn ouders zijn ook al jaren niet meer met vakantie geweest. Me vrouw Luk: „Je gaat niet lekker weg. Hij heeft iemand nodig om tegen te praten als hij niet naar buiten kan. Ik blijf dan in de buurt. Mijn andere zoon gaat met mijn zuster op vakantie." Sinds Maarten op een brommer mag rijden, is hij, als de zon schijnt, niet meer zo aan huis ge bakken. Goed ingepakt kan hij toch buiten zijn en ergens ko men. Binnenkort krijgt hij een zware motor, waardoor zijn actie radius nog wordt vergroot. En een motorfiets is in de schaduw te parkeren. Ook met mist is Maarten tot huisar rest gedoemd, omdat het voor de klachten verantwoordelijke deel van het zonlicht daar toch door heen dringt. Zwaarbewolkt weer en regen zijn wel goede omstan digheden voor hem. Dan trekt hij er op uit. Schaduw Toch moet hij altijd oppassen dat de zon hem niet overvalt. „Ik krijg dan onwijze last. Ik ren dan van schaduw naar schaduw met een jas over mijn hoofd, want 15 seconden in de zon is meestal al teveel." Zo heeft Maarten in zijn leven heel wat tegenslag moeten incasse ren. Niet alleen de helse pijnen, slapeloze nachten en het besef dat hij met een gezond lichaam veel binnen moet zitten, ook scheldpartijen, ongeloof en on begrip waren zijn deel. door Weert Schenk Toen hij oranje uitsloeg vanwege de bruinpillen, scholden ze hem uit voor 'chinees'. Als hij zich goed aankleedt, krijgt hij stee vast de vraag of hij het koud heeft, dan wel met de winter van huis is gegaan. Dat soort opmer kingen deren hem niet meer, zegt hij. Op de lagere school werd geen re kening met hem gehouden als de zon door de ramen binnendrong. De gordijnen mochten niet dicht. Zelfs niet toen men wist wat hem mankeerde. Dat ging op de mavo beter, maar elke keer moesten zijn ouders in een briefje uitleg gen waarom Maarten niet kon meedoen met buitengymnastiek. Op de havo gaat het wat dat be treft nu veel soepeler. Maarten ergert zich aan het onbe grip. Als hij ergens zegt niet te gen de zon te kunnen en daarom een plaatsje in de schaduw wil. krijgt hij vaak te horen dat-ie niet moet zeuren. Of de mensen zeg gen: hoor eens, ik kan ook niet tegen de zon. Zelfs als Maarten uitgebreid uitlegt wat er met hem aan de hand is, snappen de mensen het niet. „Je moet een houten poot hebben of invalide zijn als je enig begrip wilt krijgen. Niemand heeft ooit van EPP gehoord en aan mij kan je niets zien. Dat maakt het zo moeilijk." Vereniging Zijn moeder is om die reden mo menteel betrokken bij de oprich ting van een patiëntenvereni ging. Het doel van de vereniging is het verzorgen van publiciteit en het organiseren van gespreks groepen en mogelijk ook het het behartigen van belangen van pa tiënten. Mevrouw Luk: „Er lo pen waarschijnlijk nog een klei ne honderd mensen rond met de zelfde ziekte zonder dat het als zodanig is herkend. Ze worden van internist naar psychiater ge stuurd. Die mensen proberen we ook te bereiken. Dit soort patiën ten heeft veel begrip nodig, an ders kunnen ze psychisch ernsti ge schade lijden. Het helpt ook als je met lotgenoten kan spre ken." Maarten is er zich van bewust dat hij moet leren leven met zijn kwaal. Er gaat geen dag voorbij dat hij niet aan zijn handicap wordt herinnerd. Dat zal zo blij ven. Er is geen enkel uitzicht op genezing, terwijl het volgens hem lijkt alsof zijn gevoeligheid voor licht ook steeds erger wordt. Maar samen met zijn moe der komt hij tot de conclusie dat dat verbeelding is. Hij wordt im mers steeds ouder en zelfstandi ger en daarmee groeit net zo snel het besef van zijn beperkingen. Leidse onderzoekers: In Nederland zijn al 200 gevallen van overgevoeligheid voor licht (erythropoètische protoporfyrie ofwel EPP) ontdekt. Verondersteld wordt dat er ruw geschat nog wel honderd patiënten zijn, bij wie de ziekte nog niet is herkend als EPP. Vooral de academische klinieken van Leiden en Utrecht hebben patiënten met deze aandoening onder behandeling. Op het gebied van erfelijkheid van EPP is het onderzoek helemaal in Leiden geconcentreerd op het Instituut voor Anthropogenetica van de Rijksuniversiteit. Prof.dr L. N. Went van dit instituut doet al 14 jaar het EPP-onderzoek. Sinds kort wordt hij geassisteerd door dr E. C. Klasen, die het onderzoek in de toekomst van hem zal overnemen. Binnenkort verschijnt van deze wetenschappers een publicatie over EPP in een gerenommeerd internationaal vaktijdschrift. Het artikel bevat nieuwe gezichtspunten over de wijze van overerven van EPP. Ondankbaar Went en Klasen zeggen dat één van de ouders van EPP-patiënten altijd fluorescerende cellen in het bloed heeft. Dit duidt op een verhoogd gehalte protoporfyrine. Vier van de 1000 mensen hebben dit kenmerk, dat overigens verder niets te betekenen heeft. Dit kenmerk in combinatie met een nog onbekende factor die bij de andere ouder moet worden gezocht, veroorzaakt EPP. Niet alle kinderen van deze ouders krijgen de ziekte, omdat niet alle chromosomen de hiervoor noodzakelijke erfclijkheidskenmerken bij zich dragen. Voor het kind is het dus een zaak van pech of geluk hebben. Prof. Went noemt het onderzoek naar EPP ondankbaar. 'Het is een zeer ingewikkeld erfelijkheidsmodel. Dat maakt het ongrijpbaar. Er zijn nog pas 3000 erfelijke kenmerken bekend, terwijl er ongeveer 50.000 moeten zijn. Het is zoeken naar een speld in een hooiberg. Daar zitten we mee, terwijl het belangrijk is om EPP te kunnen behandelen.' Prof. Went zegt dat hij al 86 Nederlandse families kent waarin EPP voorkomt. In 45 families, zoals in die van de Haarlemmer Maarten Luk, is de ziekte slechts éénmaal vastgesteld. Dat maakt herkenning van de ziekte zo moeilijk. De klachten worden miskend en het gevolg is dat patiënten tevergeefs rondtrekken van de ene medicus naar de andere. Of men beschouwt ze als doodgewone aanstellers. Mica Zijn collega Klasen: 'Voor dermatologen is het klachtenbeeld heel duidelijk. Maar omdat het niet zichtbaar is, komen patiënten niet altijd bij deze specialisten terecht. Dan kun je situaties krijgen waarin een psychiater tegen een ouder van een kind zegt: 'Het is inbeelding. Geef het er maar flink van langs.' EPP-patiënten zijn gevoelig voor het blauwe deel van het zonlicht. Als men dit deel van de zonnestralen kan afschermen, kan vermoedelijk een belangrijk deel van de klachten worden voorkomen. De Leidse wetenschappers denken dat dit mogelijk te bereiken is door het gebruik van een bepaald soort geelgekleurd mica dat het blauwe licht niet doorlaat. Klasen: 'Het is natuurlijk geen oplossing. Het betekent dat de EPP-patiënten als robotten in dat mica moeten lopen. Maar misschien is het wel goed bruikbaar om autoruiten of de zonneklep van een motorhelm af te schermen.' De Leidse hoogleraar voegt er aan toe dat er natuurlijk veel meer mensen zijn die niet tegen de zon kunnen, zonder dat zij EPP hebben. „De meerderheid van de EPP-patiënten in Nederland zal nu wel bekend zijn. We moeten geen run op de dermatologen hebben van mensen die EPP denken te hebben, omdat ze snel verbranden of hoofdpijn van de zon krijgen.' Stamboom De symptomen zijn zware pijnen na een gering contact met de zon, ook met een lichtbewolkte hemel en dan vooral in voorjaar en zomer. Met droge oostenwind, die voor een lagere vochtigheidsgraad zorgt, zijn de klachten het sterkst. Hoewel huidafwijkingen kunnen optreden, is er uiterlijk meestal niets of weinig van te zien. Psychisch reageren de EPP-patienten heel verschillend op hun ziekte, zegt Went. 'Het hangt van de persoonlijkheid af. De één kan het beter verdragen dan de ander. Er is een buschauffeur die het in heel ernstige mate heeft, maar die trok zich er niets van aan. Hij werd pas ontdekt toen wij de stamboom van een neef van hem nagingen.' De eerste antibiotica werden in de jaren veertig ontwikkeld. Daarmee was hèt middel ge vonden om infecties te be strijden. De eerste proble men met die 'wondermidde len' dienden zich echter al snel aan. De bacteriën die de infecties veroorzaakten rea geerden niet meer op die ge- neesmiddelen. Maar de far maceutische industrie was ook niet voor één gat te van gen. De industrie ontwikkelde nieuwe middelen, maar de bacteriën wa ren die antibiotica snel weer de baas. De bacteriën bouwden steeds meer weerstand op. Zo ontstond een wedloop tussen 're sistente' bacteriën en de genees middelenindustrie, die ze steeds een stapje vóór probeert te blij ven. "Het komt wel voor - ook hier - dat bacteriële infecties to taal resistent worden voor de toe gediende middelen met als ge volg dat er patiënten dood gaan", aldus prof. dr. R.P. Mouton, hoogleraar medische microbiolo gie in Leiden. Verschillen 'De resistentie is niet overal even groot", legt Mouton uit. "In het ene ziekenhuis is het zogenaam de resistentiepercentage veel ho ger dan in het andere". Die ver schillen vloeien voort uit het 'an- tibioticabeleid' van de zieken huizen. "Door zoveel mogelijk oude middelen te gebruiken en pas over te gaan op de nieuwe als dat echt noodzakelijk is, blijft de Lange tijd was er geen infectieziekte of de geneesmiddelenindustrie had er een antibioticum tegen. Nu moeten artsen soms machteloos toezien dat een patiënt aan infectie overlijdt. "Totaal onnodig", zegt de Leidse hoogleraar medische microbiologie prof. dr. R.P. Mouton. Dit had voorkomen kunnen worden door voorzichtiger om te springen met antibiotica. In een symposium van de Vereniging voor Infectieziekten kwam de noodzaak van een beter beleid onlangs aan de orde. resistentie beperkt". Mouton be nadrukt dat het nog niet te laat is. "Zelfs als de problemen al heel groot zijn kan de resistentie langzaam worden teruggebracht door een heel streng beleid. Dan moetje weer helemaal terug naar af'. In het Academisch Ziekenhuis van Leiden is er een gematigd beleid. Er bestaat een lijst van 'verbo den' antibiotica en een lijst waar op aangegeven is welke midde len bij welke ziekte moeten wor den toegediend. "Zonder beleid worden steeds sterkere midde len toegediend". Dat is voor een groot deel te wijten aan het ge brek aan kennis van de behande lende artsen. "Er bestaan onge veer zestig verschillende antibio tica, die nog weer onderverdeeld zijn in 300 a 400 preparaten. Vaak grijpen de artsen naar sterkere middelen omdat ze denken dat een bepaald middel niet meer werkt". Een andere oorzaak van het onno dige gebruik van sterke midde len vormen de verkooptechnie ken van de farmaceutische in dustrie. Deze industrie ontwik kelt telkens goede nieuwe anti biotica. "Het is heel goed dat er nieuwe middelen komen", zegt professor Mouton. "Maar wij wil- U-l rar- Prof. dr. Mouton: "De artsen kunnen hoog of laag springen ze krijgen de sterkere antibioti ca niet". (Foto Holvast) len ze nog niet kopen omdat we die middelen nu nog niet nodig hebben. De industrie steekt ech ter veel geld in de ontwikkeling van die antibiotica, wat op deze manier niet terugverdiend wordt". Voorschriften In het Academisch Ziekenhuis Leiden bestaan strenge voor schriften voor het toedienen van antibiotica. Sommige artsen vin den dat hun vrijheid door deze regels wordt aangetast. Ze hou den zich wel aan de regels, maar "dat gaat soms met veel gebrom gepaard". De antibiotica-com missie van het ziekenhuis is ech ter onverbiddelijk. "De artsen kunnen hoog of laag springen, ze krijgen de sterkere middelen niet", zegt Mouton. In enkele ge vallen mogen 'verboden' antibio tica toegediend worden, maar dan alleen nog met toestemming van de commissie. Ook de overheid is gebaat met een goed antibioticabeleid. Door de toenemende resistentie moet er naar nieuwe en meestal duurde re middelen worden gegrepen. Een goed beleid levert dus een fikse bezuiniging op. De regering ziet voorlopig nog af van wettelij ke maatregelen. Zij vindt dat de medici eerst zelf tot een oplos sing moeten zien te komen. Wan neer die er niet komt zouden de ziekenhuizen verplicht kunnen worden om een antibiotica-com missie in te stellen. Niet alleen in ziekenhuizen en dere grote instellingen zoals pleegtehuizen komt resistentie voor. Ook huisartsenpraktijken hebben te maken met resistente bacteriën. Uit onderzoek is bleken dat bij tachtig procent van een doorsnee bevolkings groep een gewone darmbacterie resistent is tegen één of meei tibiotica. Veel huisartsen hebben weinig weet van het resistentie- probleem. Dat komt mogelijk door het feit dat veel patiënten ondanks een verkeerde behande ling toch beter worden, zo stelde de hoogleraar onlangs tijdens een symposium op het AZL c het gebruik van antibiotica. Niet gewoon Huisartsen en ook veel ziekenhui zen beschikken niet over midde len om het resistentiepercentage na te gaan. Peilstalions in het he le land zouden uitkomst kunnen bieden. Zover is het echter nog lang niet. Het probleem wordt nog veel te weinig onderkend. "Wij moeten daarom flink dram men", zegt professor Mouton. Bij de patiënten zelf ligt ook et zekere verantwoordelijkheid. "Zij moeten het niet gewóón den om een antibioticum te krij gen voor een infectie. Dat is lang niet altijd nodig. Zo zie je zelfs bij bepaalde darminfecties vaker problemen optreden mèt anti- bioticabchandcling dan zonder" RIA VAN GRIETHUIZEN

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1983 | | pagina 23