c BOEKEN "Het hart is een eenzame jager" Joodsche Raad: zwaard in intern joods gevecht Reprise gedichten van Han Hoekstra (D& 'Geheim Dagboek' van Hans Warren Moord en doodslag Lollig zijn kost moeite WOENSDAG 2 NOVEMBER 1983 Varia William Faulkner, Tennessee Williams en Truman Capote: drie literaire grootheden die de broeierige, van onheil zwangere sfeer van het zuiden van de Verenigde Sta ten op onovertroffen wijze hebben weten te typeren. Dat er in de slagschaduw van dit drietal veel - óók uit het zuiden afkomstig talent in de vergetelheid dreigt te ge raken, lijkt haast onvermijde lijk. Eén van die "vergeten" talenten is de schrijfster Car son McCullers. Carson McCullers - zo komen we te weten uit een over zichtsartikel van Francine Rijkegras - was de oudste dochter uit een gezin van drie kinderen. Ondanks haar bro ze gezondheid, die haar in haar latere leven voortdu rend parten zou blijven spe len, was ze een levenslustig kind, dat een voorkeur had voor ruwe, jongensachtige spelletjes. Grof besnaard van geest was zij echter niet; al op haar vijfde speelde zij zelfge maakte composities op de piano. Ze was de oogappel van haar moeder, die al vóór Carsons geboorte had lopen rondba zuinen dat dit een uitzonder lijk kind zou worden. Toen Carson zeventien jaar werd, verraste haar vader haar met een typemachine. De kiem voor Carsons schrijverschap was gelegd: ze schreef haar eerste verhaal. De onschuld zelve, trok ze in 1935 naar New York om te gaan studeren aan het con servatorium. Op een van de eerste dagen van haar verblijf in deze metropool verloor ze al het door haar ouders moei zaam bij elkaar geschraapte studiegeld. Een dure muziek studie zat er niet meer in. Ter compensatie liet zij zich in schrijven voor een avondcur sus "Creatief Schrijven" en verdiende overdag haar geld met onbetekenende baantjes. Al gauw ontmoette ze Reeves McCullers, een gemankeerd schrijver, met wie ze hals- over-kop trouwde. Het huwe lijk werd een mislukking. Na de scheiding ging Carson in een commune wonen. Daar ontmoette ze onder andere Auden en Isherwood. In 1940 publiceerde zij haar eer ste grote roman "The heart is a lonely hunter", die onlangs bij uitgeverij Bert Bakker on der de titel "Het hart is een eenzame jager" is heruitgege ven. Plaats van handeling: een klei ne, bedompte fabrieksstad in Georgia. Hoofdpersoon is de intelligente doofstomme, Singer, van beroep graveur van tafelzilver. Vroeger heeft men wel geprobeerd hem te leren spreken, maar zijn tong bleef "als een walvis in zijn mond" liggen. Singer woont samen met de zwakzinnige Spiros Antonapoulos, van wie hij houdt. Als Antona poulos ziek wordt en overal begint te jatten, weet een hem kwaad gezinde neef het zo te plooien dat hij in een gekkenhuis wordt opgeno- Singer is er kapot van. Hij staat plotseling alleen. Maar niet voor lang. Al snel komt hij in contact met vier mensen: Biff Brannon, melancholicus en eigenaar van een nachtcafé dat door Hopper geschilderd zou kunnen zijn; Jake Blount, een aan Marx en whisky verslaafde querulant;' de negerdokter Copeland, een Spinoza lezende Martin Luther King avant-la-lettre; en Mick, een veertienjarig meisje dat componiste wil worden. Hoezeer deze figuren ook van elkaar verschillen, één ding hebben ze gemeen: ze wor den niet begrepen door hun omgeving. Ze beschouwen Singer als een soort god. Ge- duldig hoort hij hun proble- men aan. "Hun gedachten le ken zich op hem te concen treren, zoals de spaken van een wiel naar de naaf leiden". Geen van de vier personen heeft echter weet van het hartzeer waardoor Singer zelf wordt geplaagd. Als Antona poulos, zijn vriend, sterft, worden ze met hun neus ruw op de werkelijkheid gedrukt. Het best uit de verf komen de figuren van Singer, de café houder Brannon en het meis je, Mick. In het laatste perso nage heeft Carson McCullers veel van haar eigen dromen en frustraties weggestopt. Minder geslaagd vind ik de fi guren van de wereldverbete raars Jake Blount en dokter Copeland; hun drammerig heid is mij wat te consequent doorgevoerd. De roman laat zich lezen als een allegorie, waarin Singer, die op 33-jarige leeftijd uit het boek verdwijnt, de rol van Heiland lijkt te vertolken. Er zijn enkele te dik aangezette passages zoals bijvoorbeeld de droom van "discipel" Jake Blount, waarin toespelingen worden gemaakt op de won derbare broodvermenigvul diging, en de fragmenten waarin de personages rond uit verklaren het gevoel te hebben dat zij tegenover Je zus zitten, maar in zijn totali teit komt deze roman be paald niet "boodschapperig" over. De actuele handeling blijft wel zijn vaart behou den. Om McCullers werk te stellen boven dat van Faulkner, zo als op de achterflap van dit boek gebeurt; dat vind ik toch iets teveel van het goe de. Haar roman is weliswaar boeiend en uitermate lees baar, maar verbleekt toch bij een werk als "The Sound and the Fury". Een schrijver als Faulkner komt maar eenmaal per eeuw voor. Wie meer van McCullers wil le zen, moet maar eens bij de Engelstalige afdeling van de bibliotheek gaan zoeken naar "The ballad of the sad cafe". Ondanks haar miserabele ge zondheidstoestand - tegen het einde van haar leven kon zij alleen nog schrijven met een aan haar pols vastge maakt penseel - schreef McCullers een oeuvre bij el kaar, waarvoor een heer zijn hoed kan afnemen. Zij stierf in 1967, vijftig jaar oud. CEES VAN HOORE jager, Car- Het hart is son McCullers, vertaald door Molly van Gelder, Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam 1984, Geschiedschrijving heeft geen laatste woord. Nieuwe gege vens, andere opvattingen en gewijzigde inzichten nopen zo ongeveer elke generatie er toe de ankerplaatsen van de historie opnieuw te bezien. Als Hans Knoop, bekend van de affaire-Menten, zich een kleine veertig jaar na de be vrijding wederom buigt over de daden van een zo met emoties omgeven instituut als de Joodsche Raad dan is dat even begrijpelijk als lo gisch. Publikatie van zo'n studie heeft alleen zin als een nieuwe visie, nieuwe aankno pingspunten of een andere invalshoek kan worden geë taleerd. Daarin nu is Knoop met "De Joodsche Raad - het drama van Abraham Asscher en David Cohen" niet ge slaagd. Hij ontwikkelt geen andere gezichtspunten dan historici als Presser en De Jong al weer vele jaren gele den deden. Op zijn hoogst zet hij hier en daar wat andere accenten, zijn taalgebruik is rechter-op- de-man-af en dan heeft men het wel gehad. De Joodsche Raad. Voor wie de Tweede Wereldoorlog slechts van horen zeggen kent even een uitleg wat het was: een door de bezetter in het leven geroepen bestuurslichaam dat belast was met de uitvoe ring van door de Duitsers af gekondigde maatregelen. De Joodse Raad kreeg twee voorzitters: Asscher (1880- 1950), de schatrijke firmant van een beroemde diamants- lijpèrij, en de historicus prof. David Cohen (1882-1967). Beiden niet zozeer geliefde, als wel hogelijk gerespecteer de leden van de Joodse ge meenschap en met de nodige invloed daarbuiten. Filantropen, noemt Knoop hen. Weldoeners die zelf bepaal den waar zij wèl deden. Van dat tweetal ijdelc, zelfver zekerde mannen was Cohen de beleidsbepalende figuur. Asscher bezat een niet al te grote geestelijke bagage, overzag de grote lijnen niet en was soms onvoorstelbaar argeloos. Onder hun leiding werd de Joodsche Raad, die de belangen van de Joden heette te behartigen, in hoog tempo een werktuig in de handen van de Duitsers. De ze konden er naar hartelust mee manipuleren. Om het cru te zeggen: de Joodsche Raad deed voor hen het vuile werk. Asscher en nog in veel sterkere mate Cohen wilden niets weten van welke vorm van illegaliteit ook. Zij eisten stipte inwilliging van de Duitse eisen met het eeuwige argument dat op die manier "erger kon worden voorko men". Zo leverden zij stukje bij beetje de gehele Joodse gemeenschap aan de bezetter uit. Cohen en Asscher zeiden dat zij poogden te rekken en te vertragen. Het resultaat was evenwel dat in geen en kel ander land de Joden zo vlot, efficiënt en in relatief zo groten getale werden wegge voerd. Na de oorlog sloot een Joodse ereraad Cohen en Asscher voor het leven uit voor elke officiële functie in de Joodse gemeenschap. Tot een rechtszaak tegen hen is het niet gekomen, ofschoon de dagvaarding al gereed lag. Knoop verwijt Cohen en As scher met grote woede dat zij het de vijand veel te gemak kelijk hebben gemaakt, te weinig tegenspel hebben ge boden. Hij verwijt hun verder dat hun beleid er op was ge richt de Joodse elite, waaruit zijzelf voortkwamen, zo veel mogelijk te beschermen en te behouden en daarom het gro te leger arme sloebers (veruit het merendeel Amsterdamse joden) als eerste te hebben opgeofferd. Van deze grote groep is vrijwel niemand uit de kampen teruggekeerd, van de aanzienlijken (Cohen en Asscher voorop) nog be trekkelijk velen. Dat is juist en hartverscheu rend, maar niets nieuws. In Pressers "Ondergang" vindt men hetzelfde relaas: "Aan het behoud van de steeds slinkende groep stand- en klassegenoten offerden zij een steeds grotere van min der- en niet-besten op. De si naasappelventers ten bate van de kaste van rijken en ge leerden, ten bate van hen zelf'. Omdat het al zo duidelijk is vastgelegd doen opwinding en woede van Knóop na veer tig jaar wat overbodig aan. Hij staat wat weinig stil bij de langzaam groeiende opvat ting dat wat Cohen en As scher ook verweten mag wor den - en dat is heel veel, laat daar geen twijfel aan bestaan - zij toch voor alles slachtof- Hans Knoop fers waren. Slachtoffers van een onmenselijk systeem dat hun op duivelse wijze tijde lijk ("Bis auf weiteres"!) de macht gaf over het laten blij ven (leven) of laten wegvoe ren (dood) van anderen. Een taak die een mens alleen maar ethisch, zedelijk en mo reel ruïneert. Zij hadden het voorzitterschap kunnen weigeren. Zeker. Maar dat zou de Joodse ge meenschap in die tijd niet hebben begrepen. De redene ring zou zijn geweest: waar om gaan onze leiders niet voor, nu we zo geïsoleerd en rechteloos zijn geraakt? Heeft Knoop een slecht boek geschreven, zoals Abel Herz- berg ons wil doen geloven? Beslist niet. Maar veel nieuws staat er niet in en de vraag is wat Knoop er nu ei genlijk mee beoogt. Op de laatste pagina komt de aap uit de mouw in deze moeilijk naar de punt slingerende zin: "Schrijver dezes trad onlangs (Foto PR) uit de Joodse gemeente uit protest tegen de geest van Asscher en Cohen die nog steeds in Joods Nederland rondwaart en die erin kon re sulteren dat sommige Joodse en zionistische voormannen en bestuurders thans menen een voortrekkersrol te moe ten vervullen in het prediken van begrip en sympathie voor de nieuwe hedendaagse vijanden van de staat Israël en het Joodse volk en niet moe worden voorop te lopen in het verketteren van de de mocratisch gekozen regering van de staat". De Joodsche Raad als zwaard in een intern Joods gevecht. RUUD PAAUW "De Joodsche Raad - het dra ma van Abraham Asscher en David Cohen", door Hans Knoop. Uitgave: Elsevier, Amsterdam. Prijs f 29.50. Samen met Annie M.G. Schmidt is Han Hoekstra een van de eerste schrijvers die zich serieus met kinderpoë zie heeft bezig gehouden. Een aantal van zijn meest be kende gedichten staat in de bundel 'De ijsmuts van prins Karei', uitgegeven bij Meu- lenhoff (f 19,50). Lange ver makelijke dichtwerken (de ijsmuts, het schoentje van Roosmarijn) die het nog steeds goed doen bij kinde ren vanaf 9 jaar. De illustra ties zijn van Fiep Westen dorp. Mooi meegenomen 'Mooi meegenomen' van Koos Meinderts gaat over Paul, een jongen vol fantasieën en dro men, die hem overal - midden onder de schoolles bijvoor beeld - overvallen. In veel van zijn fantasieën komt Son- ja voor, een klasgenootje op wie Paul verliefd is. Koos Meinderts heeft dit gege ven eenvoudig - soms mager - uitgewerkt. Maar de manier waarop hoofdpersoon Paul wordt gekarakteriseerd maakt dit debuut toch meer dan een oppervlakkig ver haaltje en belooft iets voor de toekomst. Meinderts weet zich goed te verplaatsen in de belevingswereld van kinde ren. Bovendien is hij in staat die wereld op redelijk onder houdende wijze te beschrij ven. Ik denk dat dagdromers dit boek met een blij gevoel van herkenning gullen lezen. Het taalgebruik is eenvoudig en richt zich op kinderen vanaf 8 jaar. 'Mooi meegenomen', Koos Meinderts, ill. René Pullens, uitg. Ploegsma, f 16,50. Speelgoedhond 'Een spartelende speelgoed hond' van Rindert Kromhout sluit aan bij het eerder ver schenen 'Moet je horen met je oren'. Het boek bestaat uit korte hoofstukjes rond bele venissen van jonge kinderen. Gluren, vervelen, spelen, lo geren. Alledaags, maar Kromhout weet precies wat er in kinderhoofden omgaat. Elk hoofdstuk wordt toch op een opvallende en onderhou dende manier uitgewerkt. Onderwerpen, maar ook woordkeus en zinsbouw zijn afgestemd op jonge kinde ren. Helaas zijn de illustraties van Sylvia Weve dit keer minder geslaagd dan ge woonlijk. MARGOT KLOMPMAKER 'Een spartelende speelgoed hond', R. Kromhout, ill. S. Weve, uitg. Querido, f 17,50. ADVERTENTIE BOEKHANDEL DE KLER Alle op deze pagina bespro ken boeken zijn bij ons direkt leverbaar, óf via onze TERMI NAL te bestellen en dan bin nen drie dagen verkrijgbaar. Het is hier al eens eerder ge zegd: een echt lollig, laat staan geestig volk zijn wij niet - een tekortkoming die dan ook vooral onze vader landse literatuur ontsiert. Met Bomans kon je, al werd hij bij zijn leven door de ja loerse vakgenoten ten on rechte met de nek aangeke ken, tenminste nog lachen. Dat lachen om de letteren vergaat ons meer en meer en des te zuiniger moeten we zijn op het pret-talent dat ons nog rest. Aan de nationale top staat hier uiteraard nog steeds de overigens al zeventigjarige Simon Carmiggelt, van wie sinds de oorlog meer dan veertig bundels humoristi sche stukjes verschenen zijn. Wisselend van kwaliteit, vooral de laatste jaren, maar altijd "humor" in de ware zin: een zachtaardige vermenging van glimlach en (vaak klein) verdriet. Uit deze produktie van een heel leven heeft de auteur een persoonlijke keu ze gedaan, zo juist versche nen onder de titel Mag 't een ietsje meer zijn? Het is een prachtig gebonden uitgave geworden, erg mooi geïllustreerd door Peter Vos, geweldig om te lezen of te hèrlezen - ongeacht de (wel altijd aanwezige) kwaliteit. Zoals de schrijver zelf, immer bekommerd en genuanceerd van aard en oordeel, in z'n voorwoordje noteert: "Bij het herlezen van in mijn jeugd geschreven bundels dacht ik soms: 'Met die vrolijke jon gen zou ik wel eens willen kennismaken'. "Maar in de latere boeken zag ik hem langzaam maar zeker veranderen in de richting van de man die de pen voert aan het slot. Om die man valt nog maar zelden te schateren, al heeft hij, geloof ik, het oog én het oor voor het absurde in de meest tragische situaties nooit helemaal verloren". Een boek om (lief) te hebben. Deze laatste tedere aanbeveling geldt helaas niet, in elk geval in veel mindere mate, voor Een treurige afdronk van de Verdrietkomiek Lévi Wee- moedt. Vorig werk, zoals de prozabundel Bedroefd maar dankbaar maar vooral de grappige begrafenispoëzie in Piet Paaltjens-trant, heb ik gepast genoten. Veel minder valt er te lachen om de leuk bedoelde Biesheuvel- en Re- ve-naaperij in Een treurige afdronk waarin m.n. het mo dieuze gehakketak op onder wijs- en welzijnswerkers van gering allooi is (Duur klootjesvolk, Hoe Greetje gered werd en nog zo wat snertpret). Na een tijdje lezen overwoog ik bedroefd dat men Wee- moedts motto voor dit boek je misschien wel letterlijk diende te nemen: "'k Gaf in de wieg zó'n fris boeket!/ maar 'k proefde al bij 't eerste glas/dat aan mijn lippen werd gezet:/o, dat de afdronk treu rig was...!" Achteraf is dat wel meegeval len, zeker voor die prijs. Zo zijn vooral de diverse stukjes over Vlaardingen, waar Wee- moedt (ps. van les van Wijk) opgroeide en weinig feeste lijk aan terugdenkt, geregeld een flauwe glimlach, soms een korte schater waard. De geschiedenis van een gat bij voorbeeld, of het slotzinnetje van Een treurige afdronk ("En daar heb ik nog tot diep in de morgen liggen rijpen"), Kleine toespraak tot de he dendaagse jeugd ook wel, evenals het tamboer- en fan fareverhaaltje Van toeten noch blazen. Toch blijft het allemaal te vaak wat flauw gerommel in de li teraire marge, grappig gedob- ber aan de oppervlakte, stu dentikoos verwoorde lol-en- leed van iemand die daar toch écht te oud voor gewor den is. Op ten slotte een enkele gelukkige uitzonde ring na: het schoolverhaal Pijpje Krijt gaat in de con tramine, waarin de romanti sche treurnis van docent Lo- desteijn om het verhuizen van het oude, tochtige, krotti ge schoolgebouw naar een grootse en akelige behuizing van glas en beton een erg mooi verhaal oplevert. Hier lijkt het even op een literair verantwoorde verzoening tussen leed en lachen. De lezer twijfelt. Toch een aar dige bundel? Geen schudde- buiker in elk geval: vergele ken bij Carmiggelt hooguit klein duimpjeshumor. Wee- moedt waagt te grote stappen op te kleine voetjes. ROB VOOREN Simon Carmiggelt, Mag 't een ietsje meer zijn. Een eigen keuze uit al le bundels. Geïllustreerd door Pe ter Vos. Uitg. De Arbeiderspers, Amsterdam 1983, f 34,50 (geb.). Lévi Weemoedt, Een treurige af dronk. Verhalen. Uitg. Bert Bak ker, Amsterdam 1983, f 18,90. Vorig jaar wijdde de redactie van het literaire tijdschrift Maatstaf een geheel nummer aan het fenomeen dagboek. Bekende dag boekschrijvers werden behandeld en er werden fragmenten uit hun dagboeken gepubliceerd. Wie van dagboeken houdt heeft dat Maatstafnummer ongetwijfeld aangeschaft, want laat dat duidelijk zijn: de ware dagboeklezer is een verslaafde. Dit realiseerde ik me onlangs weer eens nadat ik het derde deel van Hans Warrens Geheim Dagboek had gelezen. Eigenlijk zou je de delen die nog moeten verschijnen nu al willen hebben zodat je de hele reeks in één keer kunt lezen. Hiermee is natuur lijk al een waardeoordeel gegeven over dit werk. Laat ik het nog duidelijker stellen: ik denk dat de dagboeken van Warren niet onder doen voor die van andere bekende journaal-schrijvers. Hans Warren, die tot vervelends toe wordt omschreven als "een Griekse god in het Zeeuwse landschap" is geen onbelangrijk dichter. Integendeel. Toch denk ik dat hij vooral de literatuurge schiedenis zal ingaan als de schrijver van een serie dagboeken. Grappig is het dan ook om te lezen dat Warren zelf de nodige twijfels over dit project had. Zo schrijft hij op pagina 235 van dit deel: "Wat versnippert een dagboekje krachten: wat mogelijk in een andere duurzame.vorm gegoten zou kunnen worden, ver dwijnt nu voorgoed i#het proza van een nimmer te publiceren journaal". De indruk die ontstond tijdens lezing van de eerste twee delen (1942-1948) wordt nu bevestigd: Warren schrijft op een eerlijke, heldere manier over zijn leven. Dat was overigens ook zijn be doeling, zoals we op pagina 155 kunnen lezen: "Soms speelt de gedachte door m'n hoofd dat deze cahiers lang na mijn dood als een merkwaardig rauw en eerlijk document humain in boek vorm zullen verschijnen. Houd ik daar rekening mee? Totaal niet, ik neem geen blad voor de mond en al schrijvend, analyse rend, word ik ook sterker. Ik heb vrijwel alle géne overwonnen". Dit dagboek bestrijkt de periode 1949-1951. Warren loopt tegen de dertig. Na de eenzame kinderjaren, de eenzame puberteit, het ontwaken van zijn literaire gevoel, de volkomen doorbraak van zijn homoseksualiteit, de periode met literaire vrienden, de te rugkeer tot de vrienden van het land, is nu het moment aange broken waarop hij constateert: "Ik ben een eenzaat, een outsi der, en moet dat leren aanvaarden. Het is deels mijn kracht". Warren verblijft in deze tijd een paar keer in Frankrijk, waar hij o.a. Isabelle Rivière bezoekt, de zuster van de door hem zo ge waardeerde schrijver Alain-Fournier. In Parijs is hij vaak te vin den op de Place Pigalle. Hier ontmoet Warren de nodige schandknapen; de ervaringen die hij met hen opdoet worden uitvoerig beschreven. De mooiste gedeelten in dit dagboek hebben echter betrekking op de dood van Warrens oma en moeder. Het zijn ontroerende pas sages. Zo schrijft hij over zijn oma, die bij hem en zijn ouders in huis komt als blijkt dat ze kanker in een vergevorderd stadium heeft: "Soms zit ik lang met haar te praten over haar toestand, haar nabije dood,'die ze niet vreest. Ze is bereid om heen te gaan. Je hoeft geen eufemistische woorden te gebruiken, geen vage kletspraat uit te slaan. 'Ik wil geen steen op mijn graf. Enkel gewassen zeeschelpen en een buxushegje er omheen. Maak als jeblieft geen extra kosten, begraaf me hier in Borssele". Aan het eind van dit dagboek beschrijft Warren de poging die hij heeft gedaan om burgemeester te worden. Een vergeefse po ging, dat had hij van tevoren natuurlijk wel kunnen weten. Hij, die homosexueel is en bovendien ongelovig. Opgelucht verlaat hij het gebouw waar het sollicitatie-gesprek plaatsvond. Op de markt komt hij twee donkere Ambonezen tegen. Warren schrijft: "Gelukkig, ik bleef vrij, vrij om hen te bezingen, lief te hebben als ik mocht, gekleed te gaan als zij...ik hoefde niet altijd de keurige heer te zijn die ik op dat ogenblik leek..." WIM BRANDS Hans Warren, Geheim Dagboek 1949-1951. Uitgeverij: Bert Bak ker. Prijs: 29,50. 'Het vangen van de draak' door Arie Visser, De Bezige Bij 19,50). De auteur zelf noemt het 'een boosaardig verhaal'. Dat is het inderdaad. Eigenlijk niet eens omdat op de 141ste en tevens laatste bladzijde twee doden vallen, maar meer nog omdat het boek de beschrijving is van een nooit eindigende en op zichzelf zinloze jacht. De dage lijkse jacht om 'te scoren', zo als dat heet. Visser zet een Amsterdams drugs- .toneel neer in een even troosteloze als uitzichtloze mi- se-en-scene. Hij hanteert het passende, weinig opbeurende jargon. 'Ziek zijn' betekent daarin wat anders dan bij ons. Zo ook 'helpen' en 'feesten', het eerste heeft niets te maken met hulp bieden en het laatste heeft niets vrolijks. Het is in feite meer een reportage dan een verhaal, de rode draad is akelig dun. Het loopt uit op moord en doodslag maar zon der dat was het al beroerd ge noeg. 'Duistere magie' door Whitley Strieber, Elsevier 19,90) Een mengeling van science fic tion en spionageroman. De Russische KGB heeft het aan de stok met Paul Winter, een voormalig Cl A-agent. Die heeft eens aan den lijve onder vonden wat het geheim bete kent dat in Iran met bio-ener- gie is uitgebroed. Toen hij daarna thuiskwam met zijn verhalen, werd hij prompt ont slagen. Men dacht dat het hem in de bol was geslagen, dat hij zijn tijd nutteloos had verspild. Geen wonder, ik snapte ook niet zo veel van Striebers uiteenzet tingen over de ELF-velden, waarmee hele volksstammen door middel van wiloplegging konden worden onderworpen. Ik ben kennelijk niet voldoen de bio-energiek onderlegd om al die kreten en uiteenzettin gen te begrijpen. De Russen zouden dat wel zijn en die pak ten de draad op, waar Paul Winter hem had laten liggen Ze wilden hem meteen als eni ge getuige uit de weg ruimen En dan is er hevig gedonder in de glazen. Toegegeven, de bio-energieke kern is mij ontgaan, maar het verhaaltje erom heen is vol spanning en knallende effec ten. Want met zo'n vreemd wa pen in de hand is de hele Ame rikaanse defensie als een muur van bordkarton. En het wapen is bovendien griezelig ongrijp baar. Paul Winter moet als het ware het vuur van de hel blus sen. Natuurlijk lukt hem dat. 'De vloek van de hyena' door Wilbur Smith, Zuid-Holland- sche Uitgeversmij 24,50) Terug naar Afrika tegen het ein de van de vorige eeuw. Onver schrokken Britten op zoek naar in te lijven land. Niet min der dappere donkeren in ver zet tegen de indringers. Een nooit aflatende bron voor avonturenromans. En Wilbur Smith voorziet ze van een etiket van echtheid door fi guren als Paul Kruger en Cecil Rhodes ten tonele te voeren. Desondanks blijft het het geijkte patroon. Koene en su perieure westerlingen tegen sluwe en soms wrede inboor lingen. Waar heb ik dat meer gehoord en gezien? Zelfs in dergelijke avonturenro mans mogen we vandaag de dag echt wel wat genuanceer der denken. KOOS POST

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1983 | | pagina 19