c
BOEKEN
"Het hart is een eenzame jager"
Joodsche Raad: zwaard
in intern joods gevecht
Reprise gedichten
van Han Hoekstra
(D&
'Geheim Dagboek'
van Hans Warren
Moord en doodslag
Lollig zijn
kost moeite
WOENSDAG 2 NOVEMBER 1983
Varia
William Faulkner, Tennessee
Williams en Truman Capote:
drie literaire grootheden die
de broeierige, van onheil
zwangere sfeer van het
zuiden van de Verenigde Sta
ten op onovertroffen wijze
hebben weten te typeren. Dat
er in de slagschaduw van dit
drietal veel - óók uit het
zuiden afkomstig talent in
de vergetelheid dreigt te ge
raken, lijkt haast onvermijde
lijk. Eén van die "vergeten"
talenten is de schrijfster Car
son McCullers.
Carson McCullers - zo komen
we te weten uit een over
zichtsartikel van Francine
Rijkegras - was de oudste
dochter uit een gezin van drie
kinderen. Ondanks haar bro
ze gezondheid, die haar in
haar latere leven voortdu
rend parten zou blijven spe
len, was ze een levenslustig
kind, dat een voorkeur had
voor ruwe, jongensachtige
spelletjes. Grof besnaard van
geest was zij echter niet; al op
haar vijfde speelde zij zelfge
maakte composities op de
piano.
Ze was de oogappel van haar
moeder, die al vóór Carsons
geboorte had lopen rondba
zuinen dat dit een uitzonder
lijk kind zou worden. Toen
Carson zeventien jaar werd,
verraste haar vader haar met
een typemachine. De kiem
voor Carsons schrijverschap
was gelegd: ze schreef haar
eerste verhaal.
De onschuld zelve, trok ze in
1935 naar New York om te
gaan studeren aan het con
servatorium. Op een van de
eerste dagen van haar verblijf
in deze metropool verloor ze
al het door haar ouders moei
zaam bij elkaar geschraapte
studiegeld. Een dure muziek
studie zat er niet meer in. Ter
compensatie liet zij zich in
schrijven voor een avondcur
sus "Creatief Schrijven" en
verdiende overdag haar geld
met onbetekenende baantjes.
Al gauw ontmoette ze Reeves
McCullers, een gemankeerd
schrijver, met wie ze hals-
over-kop trouwde. Het huwe
lijk werd een mislukking. Na
de scheiding ging Carson in
een commune wonen. Daar
ontmoette ze onder andere
Auden en Isherwood.
In 1940 publiceerde zij haar eer
ste grote roman "The heart is
a lonely hunter", die onlangs
bij uitgeverij Bert Bakker on
der de titel "Het hart is een
eenzame jager" is heruitgege
ven.
Plaats van handeling: een klei
ne, bedompte fabrieksstad in
Georgia. Hoofdpersoon is de
intelligente doofstomme,
Singer, van beroep graveur
van tafelzilver. Vroeger heeft
men wel geprobeerd hem te
leren spreken, maar zijn tong
bleef "als een walvis in zijn
mond" liggen. Singer woont
samen met de zwakzinnige
Spiros Antonapoulos, van
wie hij houdt. Als Antona
poulos ziek wordt en overal
begint te jatten, weet een
hem kwaad gezinde neef het
zo te plooien dat hij in een
gekkenhuis wordt opgeno-
Singer is er kapot van. Hij staat
plotseling alleen. Maar niet
voor lang. Al snel komt hij in
contact met vier mensen: Biff
Brannon, melancholicus en
eigenaar van een nachtcafé
dat door Hopper geschilderd
zou kunnen zijn; Jake
Blount, een aan Marx en
whisky verslaafde querulant;'
de negerdokter Copeland,
een Spinoza lezende Martin
Luther King avant-la-lettre;
en Mick, een veertienjarig
meisje dat componiste wil
worden.
Hoezeer deze figuren ook van
elkaar verschillen, één ding
hebben ze gemeen: ze wor
den niet begrepen door hun
omgeving. Ze beschouwen
Singer als een soort god. Ge-
duldig hoort hij hun proble-
men aan. "Hun gedachten le
ken zich op hem te concen
treren, zoals de spaken van
een wiel naar de naaf leiden".
Geen van de vier personen
heeft echter weet van het
hartzeer waardoor Singer zelf
wordt geplaagd. Als Antona
poulos, zijn vriend, sterft,
worden ze met hun neus ruw
op de werkelijkheid gedrukt.
Het best uit de verf komen de
figuren van Singer, de café
houder Brannon en het meis
je, Mick. In het laatste perso
nage heeft Carson McCullers
veel van haar eigen dromen
en frustraties weggestopt.
Minder geslaagd vind ik de fi
guren van de wereldverbete
raars Jake Blount en dokter
Copeland; hun drammerig
heid is mij wat te consequent
doorgevoerd.
De roman laat zich lezen als een
allegorie, waarin Singer, die
op 33-jarige leeftijd uit het
boek verdwijnt, de rol van
Heiland lijkt te vertolken. Er
zijn enkele te dik aangezette
passages zoals bijvoorbeeld
de droom van "discipel" Jake
Blount, waarin toespelingen
worden gemaakt op de won
derbare broodvermenigvul
diging, en de fragmenten
waarin de personages rond
uit verklaren het gevoel te
hebben dat zij tegenover Je
zus zitten, maar in zijn totali
teit komt deze roman be
paald niet "boodschapperig"
over. De actuele handeling
blijft wel zijn vaart behou
den.
Om McCullers werk te stellen
boven dat van Faulkner, zo
als op de achterflap van dit
boek gebeurt; dat vind ik
toch iets teveel van het goe
de. Haar roman is weliswaar
boeiend en uitermate lees
baar, maar verbleekt toch bij
een werk als "The Sound and
the Fury". Een schrijver als
Faulkner komt maar eenmaal
per eeuw voor.
Wie meer van McCullers wil le
zen, moet maar eens bij de
Engelstalige afdeling van de
bibliotheek gaan zoeken naar
"The ballad of the sad cafe".
Ondanks haar miserabele ge
zondheidstoestand - tegen
het einde van haar leven kon
zij alleen nog schrijven met
een aan haar pols vastge
maakt penseel - schreef
McCullers een oeuvre bij el
kaar, waarvoor een heer zijn
hoed kan afnemen. Zij stierf
in 1967, vijftig jaar oud.
CEES VAN HOORE
jager, Car-
Het hart is
son McCullers, vertaald door
Molly van Gelder, Uitgeverij
Bert Bakker, Amsterdam 1984,
Geschiedschrijving heeft geen
laatste woord. Nieuwe gege
vens, andere opvattingen en
gewijzigde inzichten nopen
zo ongeveer elke generatie er
toe de ankerplaatsen van de
historie opnieuw te bezien.
Als Hans Knoop, bekend van
de affaire-Menten, zich een
kleine veertig jaar na de be
vrijding wederom buigt over
de daden van een zo met
emoties omgeven instituut
als de Joodsche Raad dan is
dat even begrijpelijk als lo
gisch. Publikatie van zo'n
studie heeft alleen zin als een
nieuwe visie, nieuwe aankno
pingspunten of een andere
invalshoek kan worden geë
taleerd. Daarin nu is Knoop
met "De Joodsche Raad - het
drama van Abraham Asscher
en David Cohen" niet ge
slaagd. Hij ontwikkelt geen
andere gezichtspunten dan
historici als Presser en De
Jong al weer vele jaren gele
den deden.
Op zijn hoogst zet hij hier en
daar wat andere accenten,
zijn taalgebruik is rechter-op-
de-man-af en dan heeft men
het wel gehad.
De Joodsche Raad. Voor wie de
Tweede Wereldoorlog slechts
van horen zeggen kent even
een uitleg wat het was: een
door de bezetter in het leven
geroepen bestuurslichaam
dat belast was met de uitvoe
ring van door de Duitsers af
gekondigde maatregelen.
De Joodse Raad kreeg twee
voorzitters: Asscher (1880-
1950), de schatrijke firmant
van een beroemde diamants-
lijpèrij, en de historicus prof.
David Cohen (1882-1967).
Beiden niet zozeer geliefde,
als wel hogelijk gerespecteer
de leden van de Joodse ge
meenschap en met de nodige
invloed daarbuiten.
Filantropen, noemt Knoop hen.
Weldoeners die zelf bepaal
den waar zij wèl deden.
Van dat tweetal ijdelc, zelfver
zekerde mannen was Cohen
de beleidsbepalende figuur.
Asscher bezat een niet al te
grote geestelijke bagage,
overzag de grote lijnen niet
en was soms onvoorstelbaar
argeloos. Onder hun leiding
werd de Joodsche Raad, die
de belangen van de Joden
heette te behartigen, in hoog
tempo een werktuig in de
handen van de Duitsers. De
ze konden er naar hartelust
mee manipuleren. Om het
cru te zeggen: de Joodsche
Raad deed voor hen het vuile
werk. Asscher en nog in veel
sterkere mate Cohen wilden
niets weten van welke vorm
van illegaliteit ook. Zij eisten
stipte inwilliging van de
Duitse eisen met het eeuwige
argument dat op die manier
"erger kon worden voorko
men". Zo leverden zij stukje
bij beetje de gehele Joodse
gemeenschap aan de bezetter
uit. Cohen en Asscher zeiden
dat zij poogden te rekken en
te vertragen. Het resultaat
was evenwel dat in geen en
kel ander land de Joden zo
vlot, efficiënt en in relatief zo
groten getale werden wegge
voerd.
Na de oorlog sloot een Joodse
ereraad Cohen en Asscher
voor het leven uit voor elke
officiële functie in de Joodse
gemeenschap. Tot een
rechtszaak tegen hen is het
niet gekomen, ofschoon de
dagvaarding al gereed lag.
Knoop verwijt Cohen en As
scher met grote woede dat zij
het de vijand veel te gemak
kelijk hebben gemaakt, te
weinig tegenspel hebben ge
boden. Hij verwijt hun verder
dat hun beleid er op was ge
richt de Joodse elite, waaruit
zijzelf voortkwamen, zo veel
mogelijk te beschermen en te
behouden en daarom het gro
te leger arme sloebers (veruit
het merendeel Amsterdamse
joden) als eerste te hebben
opgeofferd. Van deze grote
groep is vrijwel niemand uit
de kampen teruggekeerd,
van de aanzienlijken (Cohen
en Asscher voorop) nog be
trekkelijk velen.
Dat is juist en hartverscheu
rend, maar niets nieuws. In
Pressers "Ondergang" vindt
men hetzelfde relaas: "Aan
het behoud van de steeds
slinkende groep stand- en
klassegenoten offerden zij
een steeds grotere van min
der- en niet-besten op. De si
naasappelventers ten bate
van de kaste van rijken en ge
leerden, ten bate van hen
zelf'.
Omdat het al zo duidelijk is
vastgelegd doen opwinding
en woede van Knóop na veer
tig jaar wat overbodig aan.
Hij staat wat weinig stil bij de
langzaam groeiende opvat
ting dat wat Cohen en As
scher ook verweten mag wor
den - en dat is heel veel, laat
daar geen twijfel aan bestaan
- zij toch voor alles slachtof-
Hans Knoop
fers waren. Slachtoffers van
een onmenselijk systeem dat
hun op duivelse wijze tijde
lijk ("Bis auf weiteres"!) de
macht gaf over het laten blij
ven (leven) of laten wegvoe
ren (dood) van anderen. Een
taak die een mens alleen
maar ethisch, zedelijk en mo
reel ruïneert.
Zij hadden het voorzitterschap
kunnen weigeren. Zeker.
Maar dat zou de Joodse ge
meenschap in die tijd niet
hebben begrepen. De redene
ring zou zijn geweest: waar
om gaan onze leiders niet
voor, nu we zo geïsoleerd en
rechteloos zijn geraakt?
Heeft Knoop een slecht boek
geschreven, zoals Abel Herz-
berg ons wil doen geloven?
Beslist niet. Maar veel
nieuws staat er niet in en de
vraag is wat Knoop er nu ei
genlijk mee beoogt. Op de
laatste pagina komt de aap
uit de mouw in deze moeilijk
naar de punt slingerende zin:
"Schrijver dezes trad onlangs
(Foto PR)
uit de Joodse gemeente uit
protest tegen de geest van
Asscher en Cohen die nog
steeds in Joods Nederland
rondwaart en die erin kon re
sulteren dat sommige Joodse
en zionistische voormannen
en bestuurders thans menen
een voortrekkersrol te moe
ten vervullen in het prediken
van begrip en sympathie
voor de nieuwe hedendaagse
vijanden van de staat Israël
en het Joodse volk en niet
moe worden voorop te lopen
in het verketteren van de de
mocratisch gekozen regering
van de staat".
De Joodsche Raad als zwaard
in een intern Joods gevecht.
RUUD PAAUW
"De Joodsche Raad - het dra
ma van Abraham Asscher en
David Cohen", door Hans
Knoop. Uitgave: Elsevier,
Amsterdam. Prijs f 29.50.
Samen met Annie M.G.
Schmidt is Han Hoekstra een
van de eerste schrijvers die
zich serieus met kinderpoë
zie heeft bezig gehouden.
Een aantal van zijn meest be
kende gedichten staat in de
bundel 'De ijsmuts van prins
Karei', uitgegeven bij Meu-
lenhoff (f 19,50). Lange ver
makelijke dichtwerken (de
ijsmuts, het schoentje van
Roosmarijn) die het nog
steeds goed doen bij kinde
ren vanaf 9 jaar. De illustra
ties zijn van Fiep Westen
dorp.
Mooi meegenomen
'Mooi meegenomen' van Koos
Meinderts gaat over Paul, een
jongen vol fantasieën en dro
men, die hem overal - midden
onder de schoolles bijvoor
beeld - overvallen. In veel
van zijn fantasieën komt Son-
ja voor, een klasgenootje op
wie Paul verliefd is.
Koos Meinderts heeft dit gege
ven eenvoudig - soms mager -
uitgewerkt. Maar de manier
waarop hoofdpersoon Paul
wordt gekarakteriseerd
maakt dit debuut toch meer
dan een oppervlakkig ver
haaltje en belooft iets voor de
toekomst. Meinderts weet
zich goed te verplaatsen in de
belevingswereld van kinde
ren. Bovendien is hij in staat
die wereld op redelijk onder
houdende wijze te beschrij
ven. Ik denk dat dagdromers
dit boek met een blij gevoel
van herkenning gullen lezen.
Het taalgebruik is eenvoudig
en richt zich op kinderen
vanaf 8 jaar.
'Mooi meegenomen', Koos
Meinderts, ill. René Pullens,
uitg. Ploegsma, f 16,50.
Speelgoedhond
'Een spartelende speelgoed
hond' van Rindert Kromhout
sluit aan bij het eerder ver
schenen 'Moet je horen met
je oren'. Het boek bestaat uit
korte hoofstukjes rond bele
venissen van jonge kinderen.
Gluren, vervelen, spelen, lo
geren. Alledaags, maar
Kromhout weet precies wat
er in kinderhoofden omgaat.
Elk hoofdstuk wordt toch op
een opvallende en onderhou
dende manier uitgewerkt.
Onderwerpen, maar ook
woordkeus en zinsbouw zijn
afgestemd op jonge kinde
ren. Helaas zijn de illustraties
van Sylvia Weve dit keer
minder geslaagd dan ge
woonlijk.
MARGOT KLOMPMAKER
'Een spartelende speelgoed
hond', R. Kromhout, ill. S.
Weve, uitg. Querido, f 17,50.
ADVERTENTIE
BOEKHANDEL
DE KLER
Alle op deze pagina bespro
ken boeken zijn bij ons direkt
leverbaar, óf via onze TERMI
NAL te bestellen en dan bin
nen drie dagen verkrijgbaar.
Het is hier al eens eerder ge
zegd: een echt lollig, laat
staan geestig volk zijn wij
niet - een tekortkoming die
dan ook vooral onze vader
landse literatuur ontsiert.
Met Bomans kon je, al werd
hij bij zijn leven door de ja
loerse vakgenoten ten on
rechte met de nek aangeke
ken, tenminste nog lachen.
Dat lachen om de letteren
vergaat ons meer en meer en
des te zuiniger moeten we
zijn op het pret-talent dat ons
nog rest.
Aan de nationale top staat hier
uiteraard nog steeds de
overigens al zeventigjarige
Simon Carmiggelt, van wie
sinds de oorlog meer dan
veertig bundels humoristi
sche stukjes verschenen zijn.
Wisselend van kwaliteit,
vooral de laatste jaren, maar
altijd "humor" in de ware zin:
een zachtaardige vermenging
van glimlach en (vaak klein)
verdriet. Uit deze produktie
van een heel leven heeft de
auteur een persoonlijke keu
ze gedaan, zo juist versche
nen onder de titel Mag 't een
ietsje meer zijn?
Het is een prachtig gebonden
uitgave geworden, erg mooi
geïllustreerd door Peter Vos,
geweldig om te lezen of te
hèrlezen - ongeacht de (wel
altijd aanwezige) kwaliteit.
Zoals de schrijver zelf, immer
bekommerd en genuanceerd
van aard en oordeel, in z'n
voorwoordje noteert: "Bij het
herlezen van in mijn jeugd
geschreven bundels dacht ik
soms: 'Met die vrolijke jon
gen zou ik wel eens willen
kennismaken'.
"Maar in de latere boeken zag
ik hem langzaam maar zeker
veranderen in de richting van
de man die de pen voert aan
het slot. Om die man valt nog
maar zelden te schateren, al
heeft hij, geloof ik, het oog én
het oor voor het absurde in
de meest tragische situaties
nooit helemaal verloren".
Een boek om (lief) te hebben.
Deze laatste tedere aanbeveling
geldt helaas niet, in elk geval
in veel mindere mate, voor
Een treurige afdronk van de
Verdrietkomiek Lévi Wee-
moedt. Vorig werk, zoals de
prozabundel Bedroefd maar
dankbaar maar vooral de
grappige begrafenispoëzie in
Piet Paaltjens-trant, heb ik
gepast genoten. Veel minder
valt er te lachen om de leuk
bedoelde Biesheuvel- en Re-
ve-naaperij in Een treurige
afdronk waarin m.n. het mo
dieuze gehakketak op onder
wijs- en welzijnswerkers van
gering allooi is (Duur
klootjesvolk, Hoe Greetje
gered werd en nog zo wat
snertpret).
Na een tijdje lezen overwoog ik
bedroefd dat men Wee-
moedts motto voor dit boek
je misschien wel letterlijk
diende te nemen: "'k Gaf in
de wieg zó'n fris boeket!/
maar 'k proefde al bij 't eerste
glas/dat aan mijn lippen werd
gezet:/o, dat de afdronk treu
rig was...!"
Achteraf is dat wel meegeval
len, zeker voor die prijs. Zo
zijn vooral de diverse stukjes
over Vlaardingen, waar Wee-
moedt (ps. van les van Wijk)
opgroeide en weinig feeste
lijk aan terugdenkt, geregeld
een flauwe glimlach, soms
een korte schater waard. De
geschiedenis van een gat bij
voorbeeld, of het slotzinnetje
van Een treurige afdronk
("En daar heb ik nog tot diep
in de morgen liggen rijpen"),
Kleine toespraak tot de he
dendaagse jeugd ook wel,
evenals het tamboer- en fan
fareverhaaltje Van toeten
noch blazen.
Toch blijft het allemaal te vaak
wat flauw gerommel in de li
teraire marge, grappig gedob-
ber aan de oppervlakte, stu
dentikoos verwoorde lol-en-
leed van iemand die daar
toch écht te oud voor gewor
den is. Op ten slotte een
enkele gelukkige uitzonde
ring na: het schoolverhaal
Pijpje Krijt gaat in de con
tramine, waarin de romanti
sche treurnis van docent Lo-
desteijn om het verhuizen
van het oude, tochtige, krotti
ge schoolgebouw naar een
grootse en akelige behuizing
van glas en beton een erg
mooi verhaal oplevert. Hier
lijkt het even op een literair
verantwoorde verzoening
tussen leed en lachen.
De lezer twijfelt. Toch een aar
dige bundel? Geen schudde-
buiker in elk geval: vergele
ken bij Carmiggelt hooguit
klein duimpjeshumor. Wee-
moedt waagt te grote stappen
op te kleine voetjes.
ROB VOOREN
Simon Carmiggelt, Mag 't een ietsje
meer zijn. Een eigen keuze uit al
le bundels. Geïllustreerd door Pe
ter Vos. Uitg. De Arbeiderspers,
Amsterdam 1983, f 34,50 (geb.).
Lévi Weemoedt, Een treurige af
dronk. Verhalen. Uitg. Bert Bak
ker, Amsterdam 1983, f 18,90.
Vorig jaar wijdde de redactie van het literaire tijdschrift Maatstaf
een geheel nummer aan het fenomeen dagboek. Bekende dag
boekschrijvers werden behandeld en er werden fragmenten uit
hun dagboeken gepubliceerd. Wie van dagboeken houdt heeft
dat Maatstafnummer ongetwijfeld aangeschaft, want laat dat
duidelijk zijn: de ware dagboeklezer is een verslaafde.
Dit realiseerde ik me onlangs weer eens nadat ik het derde deel
van Hans Warrens Geheim Dagboek had gelezen. Eigenlijk zou
je de delen die nog moeten verschijnen nu al willen hebben
zodat je de hele reeks in één keer kunt lezen. Hiermee is natuur
lijk al een waardeoordeel gegeven over dit werk. Laat ik het nog
duidelijker stellen: ik denk dat de dagboeken van Warren niet
onder doen voor die van andere bekende journaal-schrijvers.
Hans Warren, die tot vervelends toe wordt omschreven als "een
Griekse god in het Zeeuwse landschap" is geen onbelangrijk
dichter. Integendeel. Toch denk ik dat hij vooral de literatuurge
schiedenis zal ingaan als de schrijver van een serie dagboeken.
Grappig is het dan ook om te lezen dat Warren zelf de nodige
twijfels over dit project had. Zo schrijft hij op pagina 235 van dit
deel: "Wat versnippert een dagboekje krachten: wat mogelijk in
een andere duurzame.vorm gegoten zou kunnen worden, ver
dwijnt nu voorgoed i#het proza van een nimmer te publiceren
journaal".
De indruk die ontstond tijdens lezing van de eerste twee delen
(1942-1948) wordt nu bevestigd: Warren schrijft op een eerlijke,
heldere manier over zijn leven. Dat was overigens ook zijn be
doeling, zoals we op pagina 155 kunnen lezen: "Soms speelt de
gedachte door m'n hoofd dat deze cahiers lang na mijn dood als
een merkwaardig rauw en eerlijk document humain in boek
vorm zullen verschijnen. Houd ik daar rekening mee? Totaal
niet, ik neem geen blad voor de mond en al schrijvend, analyse
rend, word ik ook sterker. Ik heb vrijwel alle géne overwonnen".
Dit dagboek bestrijkt de periode 1949-1951. Warren loopt tegen de
dertig. Na de eenzame kinderjaren, de eenzame puberteit, het
ontwaken van zijn literaire gevoel, de volkomen doorbraak van
zijn homoseksualiteit, de periode met literaire vrienden, de te
rugkeer tot de vrienden van het land, is nu het moment aange
broken waarop hij constateert: "Ik ben een eenzaat, een outsi
der, en moet dat leren aanvaarden. Het is deels mijn kracht".
Warren verblijft in deze tijd een paar keer in Frankrijk, waar hij
o.a. Isabelle Rivière bezoekt, de zuster van de door hem zo ge
waardeerde schrijver Alain-Fournier. In Parijs is hij vaak te vin
den op de Place Pigalle. Hier ontmoet Warren de nodige
schandknapen; de ervaringen die hij met hen opdoet worden
uitvoerig beschreven.
De mooiste gedeelten in dit dagboek hebben echter betrekking op
de dood van Warrens oma en moeder. Het zijn ontroerende pas
sages. Zo schrijft hij over zijn oma, die bij hem en zijn ouders in
huis komt als blijkt dat ze kanker in een vergevorderd stadium
heeft: "Soms zit ik lang met haar te praten over haar toestand,
haar nabije dood,'die ze niet vreest. Ze is bereid om heen te gaan.
Je hoeft geen eufemistische woorden te gebruiken, geen vage
kletspraat uit te slaan. 'Ik wil geen steen op mijn graf. Enkel
gewassen zeeschelpen en een buxushegje er omheen. Maak als
jeblieft geen extra kosten, begraaf me hier in Borssele".
Aan het eind van dit dagboek beschrijft Warren de poging die hij
heeft gedaan om burgemeester te worden. Een vergeefse po
ging, dat had hij van tevoren natuurlijk wel kunnen weten. Hij,
die homosexueel is en bovendien ongelovig. Opgelucht verlaat
hij het gebouw waar het sollicitatie-gesprek plaatsvond. Op de
markt komt hij twee donkere Ambonezen tegen. Warren
schrijft: "Gelukkig, ik bleef vrij, vrij om hen te bezingen, lief te
hebben als ik mocht, gekleed te gaan als zij...ik hoefde niet altijd
de keurige heer te zijn die ik op dat ogenblik leek..."
WIM BRANDS
Hans Warren, Geheim Dagboek 1949-1951. Uitgeverij: Bert Bak
ker. Prijs: 29,50.
'Het vangen van de draak' door
Arie Visser, De Bezige Bij
19,50).
De auteur zelf noemt het 'een
boosaardig verhaal'. Dat is het
inderdaad. Eigenlijk niet eens
omdat op de 141ste en tevens
laatste bladzijde twee doden
vallen, maar meer nog omdat
het boek de beschrijving is van
een nooit eindigende en op
zichzelf zinloze jacht. De dage
lijkse jacht om 'te scoren', zo
als dat heet.
Visser zet een Amsterdams drugs-
.toneel neer in een even
troosteloze als uitzichtloze mi-
se-en-scene. Hij hanteert het
passende, weinig opbeurende
jargon. 'Ziek zijn' betekent
daarin wat anders dan bij ons.
Zo ook 'helpen' en 'feesten',
het eerste heeft niets te maken
met hulp bieden en het laatste
heeft niets vrolijks.
Het is in feite meer een reportage
dan een verhaal, de rode draad
is akelig dun. Het loopt uit op
moord en doodslag maar zon
der dat was het al beroerd ge
noeg.
'Duistere magie' door Whitley
Strieber, Elsevier 19,90)
Een mengeling van science fic
tion en spionageroman.
De Russische KGB heeft het aan
de stok met Paul Winter, een
voormalig Cl A-agent. Die
heeft eens aan den lijve onder
vonden wat het geheim bete
kent dat in Iran met bio-ener-
gie is uitgebroed. Toen hij
daarna thuiskwam met zijn
verhalen, werd hij prompt ont
slagen. Men dacht dat het hem
in de bol was geslagen, dat hij
zijn tijd nutteloos had verspild.
Geen wonder, ik snapte ook niet
zo veel van Striebers uiteenzet
tingen over de ELF-velden,
waarmee hele volksstammen
door middel van wiloplegging
konden worden onderworpen.
Ik ben kennelijk niet voldoen
de bio-energiek onderlegd om
al die kreten en uiteenzettin
gen te begrijpen. De Russen
zouden dat wel zijn en die pak
ten de draad op, waar Paul
Winter hem had laten liggen
Ze wilden hem meteen als eni
ge getuige uit de weg ruimen
En dan is er hevig gedonder in
de glazen.
Toegegeven, de bio-energieke
kern is mij ontgaan, maar het
verhaaltje erom heen is vol
spanning en knallende effec
ten. Want met zo'n vreemd wa
pen in de hand is de hele Ame
rikaanse defensie als een muur
van bordkarton. En het wapen
is bovendien griezelig ongrijp
baar. Paul Winter moet als het
ware het vuur van de hel blus
sen. Natuurlijk lukt hem dat.
'De vloek van de hyena' door
Wilbur Smith, Zuid-Holland-
sche Uitgeversmij 24,50)
Terug naar Afrika tegen het ein
de van de vorige eeuw. Onver
schrokken Britten op zoek
naar in te lijven land. Niet min
der dappere donkeren in ver
zet tegen de indringers. Een
nooit aflatende bron voor
avonturenromans.
En Wilbur Smith voorziet ze van
een etiket van echtheid door fi
guren als Paul Kruger en Cecil
Rhodes ten tonele te voeren.
Desondanks blijft het het
geijkte patroon. Koene en su
perieure westerlingen tegen
sluwe en soms wrede inboor
lingen. Waar heb ik dat meer
gehoord en gezien?
Zelfs in dergelijke avonturenro
mans mogen we vandaag de
dag echt wel wat genuanceer
der denken.
KOOS POST