"Het gedrukte medium blijft" GPD: een journalistiek samenwerkingsverband GPD-voorzitter Karei Abbing: ZATERDAG 24 SEPTEMBER 1983 Wat zal de rol van de krant in het nieuwe mediatijdperk zijn? De krant van de jaren 90', hoe ziet die eruit? Hoeveel abonnees zijn er dan nog over? En hebben zij nog wel tijd en zin om hun dagblad te lezen? Vragen die dagbladuitgevers zich moeten stellen, nu de discussies over allerlei nieuwe vormen van informatieoverdracht (kabel, satelliet, lokale omroep, abonnee-tv) zich in een beslissend stadium bevinden. Dat juist nu de Nederlandse Dagblad Pers (NDP), de organisatie van krantenuitgevers, zijn 75-jarig bestaan viert, is in dit verband niet meer dan een toevalligheid. De zogenoemde „nieuwe media" zouden volgens sommigen het bestaan van de kranten wel zodanig kunnen aantasten dat een aantal decennia het dagblad tot het verleden zal gaan behoren. Drs. Karei Abbing (52) - hij is zo'n dagbladuitgever - gelooft van die, voorspelling niets. Zonder aarzeling deelt hij mee: „De krant als gedrukt medium, op abonnementsbasis, dag in dag uit bij honderdduizenden in het land thuisbezorgd, die krant blijft. Het aantal abonnees zal wellicht iets dalen. Het zal meer voorkomen dat twee gezinnen het met een krant doen. En de tijd die aan het lezen van de krant, vooral het avondblad, wordt besteed zal afnemen, hoewel daar tegenover staat dat de vrijdag- en zaterdagbijlagen weer veel uitvoeriger worden gelezen". Ophef Karei Abbing is directeur van de Friese Pers, die de Leeuwarder Courant uitgeeft. Verder is hij voorzitter van het bestuur van de Gemeenschappelijke Pers Dienst (de grootste persorganisatie van Nederland waarbij onder meer deze krant is aangesloten), voorzitter van het Cebuco (Centraal Bureau voor Courantenpubliciteit) en bestuurslid van de NDP. Van de uitdrukking „nieuwe media" moet hij niets hebben. „Kabel, satelliet, video, betaaltelevisie, lokale omroep. Er wordt zo ontzettend veel ophef over gemaakt. Er zou een geheel nieuwe informatiecultuur ontstaan. De krant zou verdwijnen. Maar wat is nu nieuw aan de „nieuwe media"? Ja, het transportmiddel - de kabel - is nieuw, zoals in de jaren '20 de radio zijn intrede deed en in de jaren '50 de televisie". „Het is duidelijk dat er technische barrières zijn doorbroken en dat er nieuwe transportmiddelen voor communicatie zijn gekomen of in ontwikkeling zijn. Als je als dagblad tot de conclusie komt dat die ontwikkelingen niet zijn tegen De afgelopen 75 jaar heeft de Nederlandse krantenwereld zich wat dat betreft niet erg dynamisch opgesteld". „Dat gaat al terug naar de jaren '20 bij de ontwikkeling van de radio als nieuw medium en het is ook te zien in de jaren '50 bij de ontwikkeling van de televisie. Je kunt het ook afleiden uit de reacties van de dagbladwereld op de komst van de commercie in de televisie: een echt gecoördineerd streven naar participatie is er nooit geweest. Er is voornamelijk gepraat over marktverlies. Men heeft genoegen genomen met compensatieregelingen". Paternalistisch En met grote nadruk: „Als nu de kabel wordt opengesteld, als er met concessies zal worden gewerkt, dan moet de Nederlandse pers daaraan in vrijheid kunnen deelnemen. De kranten zullen wel ervaren dat die deelname (via de grafische kabelkrant en misschien ook via de lokale radio) niet direct een riant rendement zal opleveren. Wat dat betreft hebben de dagbladuitgeversde oude courantiers, de aanvoerders van de familiebedrijven, zich in het verleden wel eens erg voorzichtig, om niet te zeggen conservatief opgesteld. Maar dan praten we over tien, vijftien jaar terug. De huidige managers van de krantenbedrijven met hun alertheid voor economische ontwikkelingen zijn van een ander Over de „courantiers" merkt hij verder nog op dat zij met betrekking tot redacties te lang een paternalistisch beleid hebben gevoerd dat niet bepaald ten voordele van de krant heeft gewerkt. „De redacties stonden zo'n vijftien, twintig jaar geleden i praktisch alle gevallen in een onderhorige rol ten ODzichte van de uitgever-directeur-courantier - aandeelhouderEn dat heeft zijn invloed niet gemist op de kwaliteit van de Nederlandse journalistiek". „Die gebrekkige verhouding tussen uitgever en redactie is er onder meer de oorzaak van dat wij in 1977 als praktisch enige land in de wereld een redactiestatuut (een overeenkomst tussen eigenaar en redactie van een krant waarin de inspraak en medezeggenschap van de redactie is vastgelegd) hebben gekregen, waarmee de uitgever in een klap zijn greep op het produkt uit handen heeft gegeven, terwijl hij er formeel wel verantwoordelijk voor blijft. Gedane zaken nemen geen keer en wij moeten dus in onze bedrijven leren leven met een structuur van gedeelde verantwoordelijkheid, waarbij de grenzen niet nauwkeurig te bepalen zijn. Gelukkig blijkt het merendeel van de ondernemingen daar wel in te slagen". bedreigd zal worden door de elektronische media, gelooft hij wel dat de dagbladen zich aan een andere structuur zullen moeten aanpassen. Hij benadrukt dat het voor een belangrijk deel zal afhangen van de redacties in hoeverre de dagbladen last of profijt zullen hebben van die nieuwe ontwikkeling. „Zoals de afgelopen 25 jaar de krant in zijn informatieaanbieding veranderingen heeft ondergaan (niet meer zo hijgend achter het kleinere nieuws aan, meer commentaren en achtergrondartikelen, bijvoegsels, een vriendelijker uiterlijk), zo verwacht ik dat op het gebied van het kleine regionale nieuws (de grote brand, het zware ongeluk) de kabelradio en op den duur de lokale kabeltelevisie een deel van de taak van de regionale krant zal Aanpassen Hoewel hij er zeker van is dat de krant niet wezenlijk zal veranderen en de komende vijftien jaar niet Abbing gelooft dat de krant in de toekomst overzichtelijker zal moeten worden. „In een pluriform medialandschap moet elk medium nog meer attent zijn op de eigen identiteit, niet alleen naar inhoud maar ook naar vorm en presentatie. Het nieuws en de achtergrondverhalen zullen zodanig in de krant moeten staan datje het de mensen makkelijk maakt. Een rommelige krant met concurrentie van de landelijke televisie, abonnee-tv en de lokale omroep, die uiteenlopende maatschappelijke groeperingen aan het woord zal laten die nu niet de bak komen, zou wel eens in moeilijke positie kunnen komen". „Aan de andere kant: abonnee-tv (een gewenst programma tegen betaling op het scherm) is geen concurrent van ons maar van de bioscopen. En de lokale kabelomroep zal cultureel zo pluriform zijn dat ook de geitenfokvereniging zich wil laten horen en of die nou zo'n gevaar is voor de regionale krant...?" Reclame Tegengesteld aan zijn vrij rooskleurige opvatting over het nauwelijks aan te tasten voortbestaan van de gedrukte media, is zijn vrees voor een nieuwe grootscheepse uitbreiding van de STER-zendtijd. „Niet de intrede van radio en televisie hebben ons veel pijn gedaan, net zo min als de komst van de „nieuwe media" onze positie zal bedreigen. Nee, het is, zoals in 1967 toen de-etherreclame geintroduceerd werd, het gevaar van een nieuwe ernstige derving van advertentie-inkomste n als gevolg van vergroting van de STER-zendtijd die wij het meest te duchten hebben". „Het te besteden reclamebudget van het bedrijfsleven kent ook zijn grenzen, zeker in deze tijd. Verdubbeling van de hoeveelheid etherreclame de komende vijf jaar betekent eenvoudigweg het verder aantasten van één van de twee pijlers (naast de abonnementsgelden zijn dat namelijk de advertentie-inkoms ten) waarop de krant zijn bestaan door Peter Huysman heeft gebouwd. De overheid holt daardoor de gedrukte pers toch langzaam maar zeker uit, al probeert ze dat een beetje te verdoezelen door een zogenaamd liberaal prijsbeleid, waardoor de abonnementsprijzen wat kunnen stijgen. Maar een duurder krante-abonnement betekent ook dat meer mensen hun blad gaan afzeggen. Die dingen, daar heb je last van. En je kan er niet tegen vechten, omdat je er niets over te zeggen hebt". Dramatisch wil hij op dit moment de positie van de dagbladpers allerminst noemen. Zelfs verwijt hij de krantenwereld soms een al te nadrukkelijk klagen. Vele kranten halen inderdaad niet de bedrijfsresultaten die volgens bepaalde berekeningen zouden moeten worden geboekt. De meeste daarvan maken deel uit van grote(re) concerns, die zich best kunnen redden. Lobby Veel verstandiger lijkt het hem wanneer de dagbladuitgevers zich eens aanzienlijk duidelijker in politiek Den Haag zouden gaan manifesteren. „Kijk, de omroep heeft dat goed begrepen. Ze hebben al jarenlang een ijzersterke lobby, hoewel die op dit moment door ruzies wat aan het afbrokkelen is. Het komt er gewoon op neer dat je je regelmatig in de koffiekamer van de Tweede Kamer moet laten zien. Je kan niet op en rond het Binnenhof komen of je ziet die omroepvogels daar rondscharrelen, klopje op de schouder, borreltje, even naar het perscentrum. De oorsprong van al deze verbindingen tussen politiek en omroep ligt natuurlijk in de historische verzuiling en verstrengeling". „Het NDP-bestuur, met een steeds wisselende voorzitter, praat wel eens met de minister. Maar zo werkt dat niet. Ik zou wel wat voelen voor een betaalde hoofdbestuurder, een man die afkomstig is uit politieke kringen en onze belangen in Den Haag goed kan verdedigen. Van Veen heeft toch ook het VNO gemaakt. Je moet iemand hebben die de hele wereld kent, overal tereéht kan, iemand die als hij jarig is bij wijze van spreken gefeliciteerd wordt door minstens drie oud-premiers. Wat wij nu en. stuk directe politieke ingang". Abbing ziet de invloed van „Hilversum" op de politieke besluitvorming met lede ogen aan. „Die met de politieke structuren parallel lopende verzuiling van de omroepen is heel ongezond voor het totale informatie- en communicatiegebeure n in ons land, dus niet alleen voor de kranten. Je hebt het gezien aan het gemier met de concept-medianota's. De zoveelste versie lekt uit, gaat eerst naar Hilversum, er wordt even gepiept, waarna de wijzigingen naar de wens van de omroep keurig worden aangebracht. Je hebt het gezien met de programmagegevens, die de kranten geheel vrij en naar eigen inzicht ten behoeve van hun lezers zouden willen publiceren. Dat houdt de omroep zoals bekend tegen. Ik vind het fundamenteel onjuist dat de omroep de dagbladen een stuk openbare informatie onthoudt. Maar het schijnt in Nederland te kunnen. Kwalijk". Gesaneerd Ondanks het feit dat Abbing een tamelijk optimistische toekomst voor de dagbladsector ziet, herhaalt hij dat er moet worden opgepast. „We moeten echt op ons stuk staan. Tot voor tien jaar maakte de perswereld een wat slaperige indruk. Er was - en in vele gevallen is dat nog zo - achterstand op het gebied van management, techniek, organisatie en marketing. We zijn gedwongen geweest de dagbladmarkt, die ineens niet meer zo ontzaglijk rijk was en niet meer zo fantastisch draaide, te saneren en aan te passen". „Maar dit kan natuurlijk niet oneindig doorgaan. Langzaam maar zeker komt het eind in zicht. En daarom is het voor krantenbedrijven verstandig om in concernverband andere activiteiten aan te pakken. Dat houdt geenszins in dat de krant op instorten staat. Integendeel. Maar we moeten op onze hoede zijn. Het sterke punt van de dagbladpers is het verzamelen, organiseren, condenseren, redigeren en overbrengen van informatie naar de consument toe. Per krant of wellicht in een andere gedrukte vorm. Of via boeken. Of misschien ook via de kabel". door Nico Scheepmaker De krant die u nu leest, is een GPD-krant. GPD betekent: Gemeenschappelijke Pers Dienst. Vroeger, vóór 1970, heette de GPD ook GPD (en in het jaar dat het samenwer kingsverband werd opge richt, in 1936, ongetwijfeld G.P.D. met puntjes er tus sen), maar toen betekenden die letters nog iets anders: Grote Provinciale Dagbla den. Ik kan me wel voorstellen dat men van die naam af wilde. Niet om dat „Grote" wat opschepperig klonk, maar omdat de betekenis van „provinciaal" in de loop der tijden steeds ongunstiger was ge worden. Overigens blijkt dat geenszins uit de Van Dale, zag ik tot mijn verbazing. In die van 1924 wordt als vierde betekenis nog „kleinsteedsche bekrom penheid" genoemd, maar in de Van Dale van 1950 en 1976 is die betekenis niet meer terug te vin den... Zo'n lettercombinatie die dezelfde blijft maar dan toch iets heel an ders gaat betekenen, straalt een eigen schoonheid uit, vind ik. Het mooiste voorbeeld dat ik op dat gebied ken is DCG, de Am sterdamse voetbalclub met de meeste leden, die jaren geleden ontstond uit een fusie tussen de verenigingen DOSS, Constan- tius en Gezellen Vier. De letter combinatie DCG lag dus voor de hand, maar wat moesten die let ters dan betekenen? Door Com binatie Groot, was toen de sim pele maar gouden vondst! Kopbladen Bij de GPD spreekt men al lang niet meer over „provinciale dag bladen", maar over „een journa listiek samenwerkingsverband van regionale dagbladen". Het Alpejagerslied van de Vlaamse dichter Paul van Ostayen begint met de regels: „Een heer die de straat afdaalt, een heer die de straat opklimt" en in het rollen spel van woordbetekenissen was „provinciaal" een heer die de straat afdaalde, en „regionaal" een heer die de straat opklom. De GPD telt nu dertien dagbla den, waarvan sommige nog zoge heten „kopbladen" hebben. Het Groot Woordenboek der Neder landse Taal Van Dale van 1924 kende het woord „kopblad" nog niet, die van 1950 en 1974 wel, maar toch niet de juiste beteke nis ervan: „uitgave van een dag blad met dezelfde inhoud als het hoofd- of moederblad maar met een eigen titel (kop)". Dat zou maar makkelijk zijn! Kra mers' Groot Woordenboek en het Handwoordenboek van Koenen hebben het beter begrepen: „uit gave van een krant onder een an dere naam, maar met nagenoeg dezelfde inhoud", en: „dagblad met, afgezien van enig regionaal nieuws, dezelfde inhoud als het moederblad, maar met een ande re kop-naam". Een voorbeeld: het Haarlems Dag blad heeft twee kopbladen, de IJmuider Courant en de Bever- wijkse Courant. De IJmuider Courant is in grote lijnen dezelf de krant als het Haarlems Dag blad, alleen zijn de stads- en re gionale pagina's in het „moeder- blad" vervangen door (gemid deld) zo'n drie pagina's met IJ- mond-nieuws dat voor de lezers in IJmuiden en omgeving van di rect belang is. Andere kopbladen in de GPD zijn De Graafschaps bode, de Edese Courant en het Nijmeegs Dagblad (kopbladen van de Arnhemse Courant), het Alphens Dagblad (kopblad van het Leidsch Dagblad) en het Dagblad van het Oosten en Hen- gelo's Dagblad (kopbladen van Tubantia)en de Nieuwe Zeister Courant (Utrechts Nieuwsblad) Alle dertien In volgorde van grootte, dat wil zeggen in volgorde van betaalde oplage (de cijfers dateren van 1981), zijn dit de dertien GPD- bladen: - Nieuwsblad van het Noorden (Groningen) 140.693; - Leeuwarder Courant (Leeuwar den) 116.599; - Utrechts Nieuwsblad (Utrecht) 110.723; - Tubantia-Dagblad van het Oos ten (Enschede 101.659 - Limburgs Dagblad (afnemer) (Heerlen) 80.691; - Haarlems Dagblad-I Jmuider Courant-Beverwijkse Courant 73.375; - Arnhemse Courant-De Graaf schapsbode (Arnhem) 70.171; - Provinciale Zeeuwse Courant (Vlissingen) 61.803; - De Gooi- en Eemlander (Hilver sum) 57.537; - Leidsch Dagblad-Alphens Dag blad (Leiden) 51.208; - Brabants Nieuwsblad (Roosen daal) 46.484; - De Typhoon (Zaanstad) 26.110; - Nieuwe Noordhollandse Cou rant (Purmerend) 11.441. Dat waren ze alle dertien, een geza menlijke oplage dus van 948.494 kranten per dag. Als men be denkt dat landelijke dagbladen als NRC Handelsblad (137.587) en Trouw (138.100) minder abon nees hebben dan de grootste GPD-krant, wordt het wat onlo gisch dat de actualiteitenrubrie ken en het journaal, als zij een collage van krantenkoppen ma ken ter illustratie van een of an der belangrijk nieuwsitem, zich altijd tot de landelijke dagbladen beperken. Temeer omdat de GPD-bladen met hun centrale redactie in Den Haag die het par lementaire en departementale nieuws verzorgt, met z'n allen nog altijd groter zijn dan welke andere combinatie ook, inclusief die van De Telegraaf en Het Nieuws van de Dag! Primeur Want dat is natuurlijk de grote kracht van het samengaan van regionale kranten die elkaar niet beconcurreren (de versprei dingsgebieden grenzen aan el kaar maar overlappen elkaar na genoeg niet), dat zij er met elkaar een parlementaire redactie en een net van buitenlandse corres pondenten op na kunnen hou den, die zij zich afzonderlijk nooit zouden kunnen veroorlo ven. Neem het Leidsch/Alphens Dagblad. Het LD/AD beschikt over vijf permanente correspon denten in steden waar het we reldnieuws wordt gemaakt (Was hington, Parijs, Londen, Bonn en Brussel) en daarnaast over ze ventien medewerkers en freelan ce correspondenten in Athene en Instanbul, Jakarta, Jeruzalem, Rome, Tokio, Wenen, Madrid, Johannesburg, Mexico en Genè- ve en dergelijke buitengewesten. Bovendien beschikt deze krant over een zeer uitgebreid net van binnenlandse correspondenten, want ze kan als GPD-krant ook putten uit al het materiaal dat door de honderden redactiele den en medewerkers van de ove rige GPD-bladen wordt gele verd. Tubantia bijvoorbeeld heeft zeven man op de sport redactie zitten, die natuurlijk voornamelijk in hun deelgebied 4* werkzaam zijn, maar die ook voorbeschouwingen, interviews en achtergrondverhalen aan de PZC of het Brabants Nieuwsblad of de Nieuwe Noordhollandse Courant kunnen leveren als er iets internationaals in Twente plaatsvindt, of die hun regionale primeurs kunnen doorspelen aan de GPD-collega's. De Aan- tjes-affaire was bijvoorbeeld een landelijke primeur van het Nieuwsblad van het Noorden, waar de overige GPD-bladen in konden meedelen! Verlengstuk De GPD in Den Haag moet be schouwd worden als 'n dagblad redactie die geen eigen krant maakt, maar die het nieuws in een zodanige vorm aan de aange sloten bladen levert dat het di rect in de krant kan. Met zijn 31 journalisten, 12 man tekstver- werkend personeel en 10 vrouw administratief personeel moet de GPD dan ook als de „Haagse redactie" èn als een ver lengstuk van de redacties van de dertien aangesloten bladen wor den gezien, die als zelfstandige ondernemingen natuurlijk zelf kunnen bepalen wat er wel en wat er niet in de krant komt, en daarom met de toegeleverde GPD-kopij kunnen doen wat zij willen: ongewijzigd in de krant zetten, herschrijven, of weggooi en. Iedere maand komen de der tien hoofdredacteuren in verga dering bijeen om de produktie van de afgelopen maand te beoordelen, suggesties te doen, plannen in te dienen voor repor tages en eikaars dialecten te be wonderen - kortom, om ervoor te waken dat de journalistieke pro duktie van de GPD-redactie op de behoeften van de dertien af nemers blijft afgestemd. Eens in de zoveel jaar kraakt de GPD zijn voegen als één i de deelnemers zijn medewerking dreigt op te zeggen om financiële redenen of uit onvrede over het aangeboden pakket, er stapt wel eens een krant uit (Amersfoortse. Courant), er komt wel eens een krant bij (Nieuwe Noordholland se Courant), maar over het alge meen reilt en zeilt en laveert de Gemeenschappelijke Pers Dienst toch vrij stabiel door de huidige moeilijkheden in de Ne derlandse krantenwereld heen. Terwijl de meeste kranten mo menteel „heren zijn die de straat met fikse pas afdalen", zijn de GPD-bladen een heer die een beetje staat te dralen „vlak vóór de deur van de winkel van Hin- derickx en Winderickx" om Paul van Ostayen maar weer eens te citeren. Maar dat is poëzie, en hoort dus nauwelijks thuis in een stuk over de GPD (hoe lyrisch ook)...

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1983 | | pagina 21