'Je hebt er hele
domme koeien bij
"Nederlandse thri
meestal zo kneutt
"Nederlandse thrillers
meestal zo kneuterig"
Training politiepaarden
Auteur Joop van den Broek: Ik ben
Auteur Joop van den Broek: Ik ben de beste
ITERDAG 27 AUGUSTUS 1983
>e training van politiepaarden is een vak apart en adjudant Groothuis weet daar alles van. Op
manege De Molshoop in Bilthoven wennen hij en zijn ondergeschikten de paarden aan
schieten, schreeuwen, de drilboor, wapperende vlaggen, kortom aan uiteenlopende zaken van
het buitengebeuren. "We moeten de natuurlijke reflexen van het paard zo afzwakken dat het
zich geheel aan de berijder overgeeft", zegt de adjudant die er niets voor voelt om het paard bij
rellen in een soort ME-uitrusting te steken. "Zo'n paard van Ivanhoe is ongeschikt".
door Pieter van de Vliet
uitkiikt od de binnenmanege van
De Molshoop, valt een
foto op van ME te paard in actie.
De foto is in pakkende kleuren,
een brandend autowrak geeft er
een sensationeel tintje aan. „Ja,
dat spreekt, die foto. Elke vent
die hier binnenkomt loopt er
meteen naartoe". Blij is de adju
dant er niet mee. Hij praat niet
graag over wat hij „escalatie-ach-
tige toestanden" noemt.
Altijd draait zo'n gesprek uit op
mededogen met het paard.
„Want over de vent die er op zit
wordt niet gepraat. Dat lijkt wel
bijzaak". Ook wordt steevast ge
vraagd waarom het paard niet in
ME-uitrusting is gestoken. Altijd
moet het antwoord luiden dat de
politie niets heeft aan „zo'n
paard van Ivanhoe". Zo'n paard
is onvoldoende wendbaar. Bo
vendien houden paarden er vol
gens de adjudant helemaal niet
van zo te worden ingepakt. Daar
krijgen ze het maar warm van.
Met de kwetsbaarheid van het
paard in relsituaties valt het ook
wel mee, vindt de adjudant. Een
paard dat een steen recht voor
zijn hoofd krijgt, gaat echt niet
meteen op z'n kont. En gericht
gooien naar de berijder zal wel
eens voorkomen, maar een ge
richte worp naar een paard is
toch een zeldzaamheid. Volgens
de adjudant komt het zelden
voor dat paarden op vitale delen
worden geraakt.
De adjudant wil nog wel kwijt dat
hij „zó" (met de duim omhoog
dus) heeft gedraaid bij de jongste
demonstratie tegen de kerncen
trale in Dodewaard. Hem noch
het paard is ook maar iets over
komen.
We moeten goed begrijpen dat de
training van de paarden in De
Molshoop helemaal niet zo sterk
op „escalatie-achtige toestan
den" is ingesteld. Natuurlijk
moet een politiepaard wennen
aan schieten en schreeuwen.
Maar net zo goed aan andere din
gen, zoals een huisvrouw die
haar stofdoekje uitklopt en ie
mand die z'n paraplu opsteekt.
Of aan wapperende vlaggen. Of
aan het legen van de asemmer.
Of aan de drilboor. Kortom, al de
geluiden van het buitengebeu-
„We moeten de natuurlijke refle
xen van het paard zo afzwakken
dat het zich geheel aan de berij
der overgeeft. Het paard moet
denken: waar jij me mee naar
toeneemt is het goed".
Lafaards
- Kan een paard denken?
„Net als bij mensen heb je er dom
me koeien bij. En lafaards. We
hadden hier toch een leuk peerd,
super. Alles deed het goed. Tot
het in de winter in het bos een
sneeuwpop tegenkwam. Op de
achterbenen, hè. En nooit niet er
langs, hè. Niet geschikt voor de
executieve dienst in de landelij
ke omgeving".
Dat is dan een miskoop. Vaak is
dat niet het geval. Want de adju
dant zit zelf in de drie man sterke
aankoopcommissie van de rijks
politie.
- Houdt hij van paarden?
„Ja. Maar niet op het sentimentele
af. Een paard van 30, 35 jaar is een
wrak, net als de bejaarde mens.
En als een paard kreupel is, ja,
sorry, dan moetje reëel zijn, dan
moet het weg".
Weg betekent de slager. De gepre
pareerde staart vindt meestal z'n
weg naar de huiskamers van de
beredenen. Ook de adjudant
heeft thuis zo'n staart. De staart
van Sunlight.
„Op Sunlight heb ik een vleugelad
judant van Hare Majesteit leren
rijden. Een luchtmachtofficier.
Hij vloog elk vliegtuig, maar een
paard had hij nooit gezien. In ne
gen maanden moest hij kunnen
paardrijden, zei hij. Dat was een
doorbijter, afzien, keihard voor
zichzelf. Nu rijdt hij op prinsjes
dag naast de calèche".
- Die staart.
„Kijk, een jager heeft ook z'n tro
feeën. En een paard dat z'n dien
sten heeft verricht, ja, sorry, dan
moet je reëel zijn, dan moet het
weg. Een verpleegster staat toch
ook niet te janken bij elke pa
tiënt die overlijdt".
i steen recht voor zijn hoofd krijgt, gaat echt niet meteen op
(Foto GPD)
De adjudant zal dit jaar op de der- Rookbommen.
de dinsdag in september voor de
drieëndertigste maal te paard de
opening van de Staten-Generaal
meemaken. Vindt hij dat een
eer?
„Het heeft niets met eer te maken.
Het is mooi dat ik de gezondheid
mag hebben het ook te kunnen
doen. Ik rijd ook nog op een jong
paard op z'n tijd. En op m'n 61e
doe ik af en toe nog mee aan on
derlinge wedstrijden, aan een
springconcoursje. Ik doe eigen
lijk alles nog".
Inhuldiging
Ook onder andere omstandighe
den heeft de adjudant menig
maal in de buurt van koninklijke
hoogheden vertoefd. Onder an
dere op 30 april 1981 in Amster
dam. De dag van de inhuldiging
van koningin Beatrix dus.
„Vind ik niet erg. Deert mij niet. Er
is altijd wel wat loos. Over oorza
ken en gevolgen zullen wij het
nu niet hebben. Maar ik wil wel
zeggen dat wij niet provoceren.
Wij worden geprovoceerd. Wij
zetten geen helm op als wij geen
stenen kunnen verwachten".
„Kijk, dat mag u gerust weten. In
'48 heb ik de inhuldiging van ko
ningin Juliana meegemaakt. Dat
was hartstikke gezellig. Alles
was uitbundig. Dat is wel anders
geworden".
Van heimwee naar vroeger wil de
adjudant desondanks niets we
ten. Al kan hij alleen maar con
stateren dat het paard niet meer
uitsluitend van de elite is.
echtgenotes en kinderen. Laten
we eerlijk zijn: de landelijke rui
tersport was vroeger een zaak
van de adel. Van de Pahud de
Mortanges en van de Gualthérie
van Weezels. Toen ging alles nog
strikt volgens de etiquette. Gele-
genheidsruiters kwamen er niet
aan te pas. Kijk, ik wil het zo zeg
gen: ook een koetsier was nog
een koetsier. Hij kon dronken op
de bok zitten, maar hij zou er
nooit aflazeren".
De adjudant wil het verschil met
vroeger nog iets anders aandui
den: „De ruiter had poten en het
paard had benen. Nu is het soms
wel andersom, denken sommi
gen".
Muiltjes
De verruwing, de onkunde en de
onverschilligheid ten aanzien
van (ook) het paard zijn in verge
lijking met het verleden toegeno-
door Margreet Hirs
Joop van den Broek: "Ik vind slechte mensen wel interessant, goeie
mensen zijn vervelende mensen".
Jlechts weinigen hebben be
nen waar precies een paard
tussen past. Adjudant H. B.
Groothuis heeft zulke benen.
Hij loopt er moeilijk op. Maar
zodra hij op een paard zit, is
het met die handicap gedaan.
3e adjudant is hoofd van het oplei
dingscentrum voor de bereden
politie aan de Julianalaan in Bilt
hoven. Die functie is meer in
overeenstemming met zijn ver
schijning dan zijn toch wat be
scheiden rang.
De adjudant is bereid voor de foto
graaf te poseren. Maar eerst moet
de pet krachtig op en gaan de
handschoenen aan. De laarzen
kunnen niet glimmender ge
poetst en de sporen glimmen zil
verig. Pas na een strenge zelf-in-
spectie gaat de adjudant te
paard.
Het te paard gaan van de adjudant
is een indrukwekkende gebeur
tenis. Het lichaam, ogenschijn
lijk log, zwaait soepel door de
lucht en schijnt zich dan met het
paardelijf te verkleven. Dan
moet een hoofdagent zich achter
de fotograaf opstellen om met z'n
pet en een zakdoek te zwaaien.
Dat trekt de aandacht van het
paard; het spitst de oren. Die ge
spitste oren staan mooi op de fo
to.
[Volgens de dienstvoorschriften
mag bij 26 graden de das af en
I het bovenste knoopje van het
overhemd los. Maar de tuniek
van de adjudant blijft ook bij
grote hitte onberispelijk. Want in
de praktijk, zo weet de adjudant,
houdt het voorschrift verloede
ring in. „Eerst gaat het bovenste
knoopje los, vervolgens het
tweede en derde en voor je het
weet kijk je tot op de navel".
Dveral waar de adjudant zich te
paard vertoont heeft hij de pet
op. Dat is met zijn ondergeschik
ten niet altijd het geval. In de
binnenmanege is hun kleding
zelfs wat losjes te noemen. Ook
hogeren in rang gaan daar niet al
tijd tot in de puntjes gekleed.
Pakkend
In de kamer van de adjudant, die
We treffen de beweeglijke thriller
schrijver met het bleke vogel
hoofdje en de grote neus - „alle
groten der aarde hebben een ge
broken neus" - bladerend in de
Panorama. „Een strandnum-
mer", zegt hij vol walging, terwijl
zijn lange benige vingers bij het
trage omslaan van de bladzijden
over rozige uitnodigende vrou
wenlichamen glijden. „Ze vroe
gen me een verhaal. Maar daar ga
ik toch niet tussen staan. Verha
len van Theo Joekes en Appie
Baantjer", voegt hij er rillend aan
toe.
Joop van den Broek, journalist om
den brode, zegt het zelf: „Ik ben
de beste. Anders doe je het toch
niet. Schrijven is zo'n eenzaam
vak, fysiek slopend. Niemand ge
looft het".
De beste mag hij zijn, de meestver-
kochte niet. Hoe zit dat?
„Ik heb toch nooit dat populaire
succes van een Baantjer. Mijn
publiek spreekt z'n talen, mijn
werk is on-Nederlands, profes
sioneel. Ik ben in 1952 begonnen
voor een detectiveprijsvraag, die
Bruna uitschreef en daarmee
won ik de eerste prijs. Parels
voor Nadra, onlangs herdrukt,
werd in 1953 uitgegeven. Kort
daarop ging ik voor een paar jaar
als correspondent naar het Span
je van Franco en journalistiek ge
zien was daar niets te doen. Toen
maakte ik er wel zeven in één
jaar. Van Eemlandt, die mijn
boeken trouwens haatte - „te
veel seks en geweld" - overleed
en zijn uitgever vroeg me een
aantal onvoltooide manuscripten
af te maken, want zijn dochter,
Hella Haasse, was daar niet zo
goed in. Ze zochten een opvolger
voor Van Eemlandt en zo ben ik
onder het pseudoniem Jan van
Gent begonnen.
„Bij elkaar heb ik geoof ik achttien
thrillers en detectives geschre
ven. Dan nog vier boeken over
Spanje en het enige boek in Ne
derland over stierenvechten.
Dan nog een heel stel hoorspe
len, vijf Films, veel radiowerk en
talloze vertalingen, waar ik veel
van geleerd heb".
„Over de kritiek heb ik nooit te kla
gen gehad, al was die niet altijd
even snugger: herdrukken van
twintig jaar geleden werden als
nieuw besproken en het taalge
bruik werd alsnog geprezen!"
Zijn commentaren op zijn vroegere
uitgever Bruna zijn wat narrig.
Begrijpelijk: als gevolg van de
nonchalante behandeling zweeg
de coryfee veertien jaar.
,Bij Bruna was ik verwend met
grote oplagen, want met de her
drukken liepen die op tot 50.000
a 60.000 exemplaren van bijvoor
beeld Kermis in de regen en
Nacht in duizend bedden, terwijl
ze bij Sijthoff, waar ik mijn co
me-back gemaakt heb, al tevre
den zijn met een verkoop van
6000 exemplaren van De Gouden
Strop. Ze behandelen me daar
fatsoenlijk, dat was bij Bruna
wel een beetje anders. Bruna is
altijd een handel in bedrukt pa
pier geweest. De bevoorrading
van de boekhandel was ook
slecht. Aan nabestellingen deden
ze niet. Ze leverden enkel zen
dingen van vijf kilo. Dat was één
van de redenen dat je je eigen
boek nooit zag. Rijk ben ik er
niet van geworden", beweert de
auteur, die zegt 75 procent belas
ting te betalen. „Ik had verstan
diger moeten zijn en me aan een
formule moeten houden. Maar ik
moest het altijd ingewikkeld ma
ken, technisch, anders was het
voor mezelf niet interessant".
Van den Broek noemt zich een ver
slaafde lezer. Hoofdzakelijk An
gelsaksische literatuur.
„Die jongens vertellen een prach
tig verhaal, hebben niet dat
boodschapperige, dat zijn niet
van die navelstaarders. Het ver
baast me dan ook niets dat de
Nederlandse literatuur zo slecht
vertaald is in het buitenland, het
is een literatuur van godsdienst
waanzinnigen en nog niet eens
leuk".
De schrijver, die de Vlaming Jef
Geeraerts alle lof toezwaait voor
zijn thriller Diamant, heeft een
pessimistische kijk op de Neder
landse misdaadliteratuur: „Een
vrij zwak geconstrueerd verhaal
tje. Niet professioneel gedaan.
Het hóeft niet zo kneuterig opge
zet. Als je ziet hoe die burgerhap
in de Warmoesstraat opereert...,
het politieapparaat is zo corrupt
als de pest. Maar ze durven er
niet over te schrijven. Iemand als
Koos van Zomeren is daar de
grote uitzondering op. Als je ziet
wat die maakt van Het Binnen
hof, dan denk ik: precies Koos,
zo is het en niet anders. Joekes,
die daar ook werkt wil het mooi
houden., net zoals Baantjer de
Amsterdamse politie mooi wil
houden".
Volgens de auteur, die heel wat
echte fans blijkt te hebben, is het
„een grove schande dat het genre
in Nederland zo onderschat is en
daarom denken ze dat ze het niet
serieus hoeven te nemen. Alles
wordt tegenwoordig maar uitge
geven, rijp en groen".
Hoe schrijf je een goeie thriller?
„Vroeger was een moord dagen
lang voorpaginanieuws, nu zes
regels. De hele maatschappij is
veel complexer geworden, dat
houdt in dat je veel complexere
boeken moet maken. Dat zie je
aan mensen als Len Deighton,
Eric Ambler en John le Carré.
Veel research móet. Of het psy
chologisch heel ingewikkeld ma
ken".
Naast wat ontevreden bijgeluiden,
toch wel een geslaagd leven?
Van den Broek figureert op de
eindexamenlijsten van middel
bare scholieren en werd in VN's
thrillergids met vier sterren (de
hoogste waardering) onderschei
den.
„Ach, ik heb God en elk goed mens
ontmoet, de meest boeiende en
de meest rare. Ik vind slechte
mensen wel interessant, die vind
ik juist enig. Goeie mensen zijn
vervelende mensen. Als ik een
ander beroep had moeten kiezen
was ik misschien bibliothecaris
geworden of vader abt met zo'n
prachtige boekerij, maar wel
liefst zo middeleeuws mogelijk:
het klooster van Sint Jurriaan,
waar twee paar schoentjes onder
één beddeken staan. Ik ben in
1926 in Breda geboren. Een gezin
van negen kinderen. Mijn vader
had een technische baan op de
Kwattafabriek. Ik was de enige
die naar het gymnasium ging"
Na de oorlog nam hij dienst bij de
stoottroepen, ingelijfd bij het
Tweede Britse leger, „daarna als
burger voor de radio, waar ik een
opleiding voor gevolgd had, naar
„Indië" en daar werd ik ter plek
ke correspondent voor de Volks
krant".
Vervolgens De Telegraaf, Het Al
gemeen Dagblad en nu al weer
jaren bij NRC-Handelsblad. Hoe
ging dat?
„Nou, toen ik bij de NRC kwam,
PAGINA 23
men, vindt de adjudant. Hij laat
foto's zien van dieren, vooral
paarden, die de politie in erbar
melijke toestanden heeft aange
troffen. Paarden met afschuwe
lijke verwondingen en met door
gegroeide hoeven, die omkrullen
als de muiltjes van de sultan.
„Mij is vroeger geleerd: als je thuis
komt en je hebt honger en dorst,
dan verzorg je eerst je paard. Dat
is er met de knoet ingetremd.
Maar voor een dergelijke instel
ling is discipline vereist".
„Als dat tweede knoopje van de tu
niek losgaat en ook het derde en
misschien het vierde, dan is het
afgelopen met de discipline. Als
je vroeger als beredene in Den
Haag reed en je harnachement
(het tuig) was niet gepoetst, dan
belde altijd wel iemand op naar
de hoofdcommissaris. Dan
zwaaide er wat. Deze dingen zijn
vandaag de dag verwaterd. Dat is
schering en inslag. Dat je sporen
glimmen is voor mij een vanzelf
sprekendheid. Nu zijn er ruiters
die zelfs niet meer met sporen
kunnen lopen".
„Kijk, het wordt steeds vrijer. Dat
komt ook door de bonden. De
politieman heeft niet alleen rech
ten, hij eigent ze zich ook toe. Hij
heeft het recht om een maaltijd
te declareren, nou dan zal hij die
maaltijd gebruiken ook. Ik zou
zeggen: je rijdt door tot je thuis
bent".
„Als het tussen paal 33 en paal 35
naakt recreëren is, dan is het ook
uitsluitend tussen die palen en
niet daar buiten. Daar moet je
dan tegen optreden. Als in de
plaatselijke politieverordening
staat dat er in een bepaalde tijd
geen kleedjes mogen worden ge
klopt en je treedt daar als politie
man tegen op, dan word je tegen
woordig uitgelachen. Voor mij is
het geen punt: wat niet mag, dat
mag niet. Wie steelt moet gestraft
en dan niet zeuren dat de hoge
heren het ook doen. En als een
kraakpand op gerechtelijk bevel
moet worden ontruimd, dan
moet het ook worden ontruimd".
Optrekje
De adjudant heeft invloed in hippi
sche kringen. In die kringen ving
hij vorig jaar op dat De Molshoop
te koop was. Hij vond dat wel
een leuk optrekje voor „zijn"
paarden. Terloops nodigde hij
enkele hoge officieren van de
Rijkspolitie uit voor een landelij
ke rit die „toevallig" langs De
Molshoop voerde. Nu, dat leek
de heren wel wat. Zo kregen de
„beredenen" een riant onderko
men.
De opvolger van de adjudant heeft
als beredene aanzienlijk minder
ervaring, maar hij heeft wel een
officiersrang. Dat prikt een
beetje, al wil de adjudant dat niet
persoonlijk gezegd hebben.
„Kijk, ik blijf dé adjudant. In te
genstelling tot „een" kapitein. Ie
mand die mij onder mijn stoel
praat over mijn vak moet ik nog
tegenkomen. Als ze willen zien
hoe het gaat, dan kruip ik er op
en dan doe ik het voor. En tot het
laatst toe blijf ik pisserig op het
gebied van de etiquette".
zeiden ze tegen me: „Nu moet je
zeker heel anders gaan schrijven
dan je bij De Telegraaf gewend
was!" Maar toen ik bij De Tele
graaf kwam heb ik bij mijn solli
citatie bedongen dat er nooit één
letter geschrapt zou worden in
mijn stukken en daar hebben ze
zich keurig aan gehouden. Het
gedonder is met de TROS begon
nen, toen wilden ze me censure
ren en daarom ben ik wegge
gaan".
„In die tijd van De Telegraaf had je
ontzettend veel lol en nu als ik in
Rotterdam al die doctorandus
sen bij elkaar zie, begin ik te roe
pen: is er misschien nog een
journalist in de zaal? Dan denk
ik; hoe bestaat het, heet dat jour
nalist tegenwoordig? Ze willen
niet weg, dan moeten ze zo lang
van huis! Ik heb zeker bij elkaar
tien jaar in het buitenland geze
ten: driejaar Spanje, driejaar In
donesië, een jaar Suriname etc.
Op een goed moment moest er
iemand een halfjaar naar Surina
me: ze konden niemand vinden!
Van den Broek dus maar weer,
„maar ja, het land bestaat voor 80
procent uit bomen, dus je bent er
gauw uitgekeken".
Zijn nieuwe boek, dat hij net klaar
heeft, Een plaats in de zon, komt
dit najaar bij Sijthoff uit en be
gint met een stierengevecht.