De ommekeer van Van Mook Beel: desnoods ongehoorzaam Romme hield van harde lijn Nieuw licht op de kopstukken in het drama Indonesië ZATERDAG 13 AUGUSTUS 1983 Huib van Mook: duif werd havik. Vraag honderd Nederlan ders naar Huib van Mook: zouden er tien kunnen zeggen wie hij was? Toch is het onder historici on omstreden dat hij tot de knapste bestuurders be hoort, die Nederland na de oorlog kende. Niet voor niets wijdde een pro fessor in de geschiedenis uit Singapore, dr. Yong Mun Cheong, kort gele den een compleet weten schappelijk boek aan zijn rol in de Nederlands-Indi sche betrekkingen van 1945 tot 1948. Van Mook werd in 1942 in het oorlogskabinet minister van kolonièn. Hij was het die de tekst schreef voor de beroem de radiorede, waarin konin gin Wilhelmina op 7 decem ber 1942 aankondigde dat In donesië na de oorlog geleide lijk tot zelfstandigheid zou mogen komen. Hij werd na de capitulatie van Japan landvoogd in Indië, leider van de Nederlands-Indische regering, die het steeds moei lijker kreeg met de Indonesi sche revolutie en de repu bliek onder Soekarno. Geliefd was Van Mook toen niet in Nederland: hij werd een verrader genoemd toen hij contacten met Soekamo aanknoopte, en een dictator toen hij een overeenkomst met Soekarno probeerde te bereiken. Hij was de archi tect van een politiek om in Indië de Verenigde Staten van Indonesië te vormen, waarmee Nederland nauw zou kunnen samenwerken. Hij genoot groot vertrouwen bij Indonesiërs, veel meer dan in Den Haag. Toch was Van Mook ook de man die op 21 juli 1947 het sein gaf voor de koloniale oorlog, de militaire operatie die met een onjuiste term toen „politionele actie" werd genoemd. Die ommezwaai van een zo ruimdenkend, vre delievend man is lang een van de grootste raadsels uit onze koloniale geschiedenis geweest. Jan Bank, die vori ge maand promoveerde op het proefschrift „Katholie ken en de Indonesische revo lutie", komt er ook niet uit. Opmerkelijk, want het boek van Bank geeft op talloze vra gen uit die periode een helder antwoord: het is het beste boek over de dekolonisatie- strijd van Indonesië tot dus ver. Bank schrijft: „Naar de motieven van Van Mooks ommekeer moet men gis- Ommekeer Een mogelijke reden voor Van Mook om tot een militaire aanval te besluiten komt wel in Banks boek voor. Hij be schrijft hoe beroerd de Ne derlands-Indische regering er in het midden van 1947 voor stond. De plantages op Java waren onder controle van Soekarno's republiek, de schatkist was leeg. Twee eco nomische adviseurs gingen op onderzoek uit en bereken den dat het „openleggen" van de plantages voorraden ter waarde van 300 miljoen (geld uit die tijd) zou opleve ren. En in zo'n situatie zou het mogelijk zijn om van Amerika kredieten te krijgen. Dr. Yong Mun Cheong uit Sin gapore, Van Mook-kenner bij uitstek, vindt dit wel een re delijk klinkende theorie, maar gelooft er niet in als eni ge verklaring voor Van Mooks ontwikkeling van duif tot havik. Ook het groeiende ongeduld van de militairen die er eindelijk wel eens op los wilden, gaf volgens hem niet de doorslag, evenmin als Van Mooks irritatie over de talloze bestandsschendingen door de republikeinse solda len uit die tijd. Nee, hij komt met deze origine le verklaring: volgens hem zag Van Mook dat het m de republiek bestuurlijk een puinhoop was. De redelijke republikeinen, zoals Sjahrir en Hatta, bereikten met Van Mook mooie overeenkom sten, maar de achterban slik te die niet en maakte de over eenkomsten ongedaan. Dus, dacht Van Mook volgens Cheong, er moet een omme keer komen in de republiek. Door een militaire actie hoopte hij een machtswisse ling in de republiek te berei ken, waarbij de radicalen zouden worden uitgescha keld en de gematigden hun handen vrij zouden krijgen voor onderhandelingen met de Néderlandse regering. Cheong haalt een brief van Van Mook aan een vriend aan, geschreven twee maan den voor het begin van de oorlog, omdat te bewijzen. Paternalisme Typisch Van Mook, vindt Cheong: als de Indonesische onderhandelaars onvoldoen de steun bij de achterban konden verwerven, dan vond hij dat hij dat zelf maar even moest regelen. Het paterna lisme van een staatsman in de nadagen van het koloniale tijdperk. En om de juistheid van die vi sie te onderstrepen verwijst Cheong naar een redevoering die Van Mook na zijn ontslag hield in Londen. Daar zei hij over Soekarno's republiek: „Het kende nauwelijks enige organisatie, nauwelijks goed werkende voorzieningen en het enige cement was de ge zamenlijke angst voor de te rugkeer van het kolonialis me. Een angst die werd ge deeld door vele Indonesiërs, maar die niet door de Neder landse regering werd beoogd". Om in die situatie verbetering te brengen begon Van Mook de oorlog, door de toenmali ge premier Beel voor de Ne derlandse radio ingeleid met de woorden: „Het moment is gekomen waarop lankmoe digheid ophoudt een deugd te zijn". Diezelfde Beel zou uiteindelijk Van Mooks opvolger worden in Indonesië. Het ontslag van de landvoogd hing al jaren in de lucht. Maar als hij zelf weg wilde, kwam het „Den Haag" beter uit als hij nog even bleef, en als Den Haag zijn vertrek wenste vond Van Mook het zelf beter nog wat aan te blijven. Tot de formatie van een nieuw kabinet in Nederland, in de zomer van 1948. Aanvanke lijk leek Beel een nieuwe pe riode als minister-president tegemoet te gaan, maar hij liep vast als formateur. De KVP offerde hem uiteinde lijk op en ging akkoord met Drees als PvdA-premier. Af spraak in de formatie was: Van Mook wordt vervangen, Beel gaat naar Indië. Briefje De manier waarop Van Mook die boodschap kreeg werd door hem als stuitend erva ren: een briefje van de nieu we KVP-minister Sassen van twaalf regels, waarin hem werd gevraagd ontslag te ne men. Aanvankelijk weigerde Van Mook, maar toen kwam er een complete KVP-wals over hem heen. Minister Sas sen dreigde met ontslag als Van Mook niet opkraste, Beel weigerde naar Indonesië te vertrekken als de landvoogd niet werd ontslagen en KVP- leider prof. Romme dekte hen en dreigde met een crisis. Voor zoveel druk bezweek minister-president Drees. Hij zette de ontslagprocedure in werking. Bijna tegelijkertijd ontving hij al de ontslagaan vraag van Van Mook. Het einde van de landvoogd. De macht kwam in handen van de KVP. Beel als hoogste man in Indië, Sassen als mi nister van overzeese gebieds delen en achter hen prof. Romme, de regisseur van de KVP-politiek, die tot de tweede militaire aanval zou leiden. En tot nog veel meer Krap vijfendertig: jaar geleden voerde Nederland nog een heuse oorlog: die tegen Indonesië. De geschiedenisboeken op school vertellen daarover minder dan over, pakweg, Karei de Vijfde. De reden daarvan is duidelijk: de geschiedschrijvers zijn er zelf nog niet helemaal uit. Langzaam begint dat nu te veranderen. De bestudering van de Indonesische revolutie en de Nederlandse reactie daarop is in volle gang, waardoor langzamerhand het beeld duidelijk wordt van de mannen die toen ons land bestuurden. Deftige heren, met vaak minder deftige bedoelingen. Onlangs verscheen 'Katholieken en de Indonesische revolutie', een 576 pagina's tellend proefschrift van dr. Jan Bank, dat een fascinerend beeld schetst van Nederlandse politici in de koloniale oorlog met Indonesië. Drie mannen staan daarin centraal: Huib van Mook, minister van koloniën in het oorlogskabinet, later landvoogd in Indië; vervolgens Louis Beel, eerst premier, daarna Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon in Indonesië en later adviseur van koningin Juliana bij tal van kabinetsformaties; en tenslotte prof. Carl Romme, vóór de oorlog even minister van sociale zaken, daarna fractievoorzitter van de KVP en regisseur van de katholieke politiek op binnen- en buitenlands gebied. Op deze pagina drie portretten van genoemde kopstukken, voornamelijk ontleend aan het nieuwe stuk geschiedschrijving van dr. Jan Bank. (Gemeenschappelijke Pers Dienst) Louis Joseph Maria Beel: kabinetsbeleid vertraagd. (Archieffoto) Een besluitvaardige man, Louis Joseph Maria Beel. Dat bleek bijvoorbeeld in 1940, toen hij ambtenaar was bij de gemeente Eind hoven. De Duitsers be noemden er een NSB-bur- gemeester en Beel nam di rect ontslag: zeker geen regel in die tijd. Besluitvaardigheid toonde hij ook bij de twee militaire ac ties van Nederland tegen de republiek Indonesië. De eer ste nam hij als minister-presi dent voor zijn verantwoor ding; de tweede drukte hij er als hoogst verantwoordelijke in Indië door, op een manier die weinig respect afdwingt. Over het ene kloeke besluit oordeelt de geschiedenis la ter positiever dan over het andere. Hoe meer er over Beel bekend wordt, hoe min der rooskleurig het beeld. Vaststaat dat Beel, toen hij op 3 november 1948 Van Mook opvolgde als Nederlands hoogste man in Indië, weinig van het land wist. Hij was er een paar keer geweest, maar Indische ervaring had hij niet. „De amateurs nemen de macht over", schamperde Van Mook over de machts wisseling. De legerleiding, en vooral generaal Spoor, had veel meer greep op Beel dan op Van Mook. Met Beel kwam er een zeer ka tholieke man aan het roer in Indië. Nagenoeg voor het eerst, na een lange serie hu manisten en vrijzinnig pro testanten. Romme omschreef bij een kennis in Indië Beel als een man „die stevig op de grondslag staat van christelij ke beginselen en die zuiver Nederlands voelt". Van.Mook vond dat juist zo erg. Hij vreesde dat Beel van plan was „een bijzondere, katho lieke vertrouwensklasse in te voeren en daarmee een ele ment van religieuze discrimi natie in het Indische staats bestel te halen, dat daarin tot dusverre nooit een rol speel de". Makkers Poütiek zat Beel geheel op één lijn met zijn vriend Romme. Toen de Nederlandse rege ring tot de eerste militaire aanval op de republiek be sloot, in juli 1947, deed Beel de aankondiging op de radio. In de Volkskrant, waarvan hij staatkundig hoofdredac teur was, schreef Romme de volgende dag een hoofdarti kel zoals je ze tegenwoordig niet meer leest over pre miers: „Een ras-Nederlander, die waarachtig niet voor zijn genoegen tot de inzet van machtsmiddelen overgaat, maar die even zeker daarvoor niet terugdeinst wanneer zijn besliste plicht hem daartoe noopt". Ook toen Beel eenmaal in Indië zat bleven Romme en hij strijdmakkers. Begin decem ber 1948 ontmoetten zij el kaar daar, tijdens een bezoek van Romme. Daar spraken ze af dat een tweede militaire aanval moest worden onder nomen, gericht op het hart van de republiek, Djokjakar ta. Beel wenste 9 december als aanvalsdatum. Toen Rom me terug was in Nederland bleek het kabinet over die ac tie te aarzelen. Romme riep de KVP-fractie bijeen, die een brief opstelde aan de ei gen ministers in de regering- Drees. In die brief eiste de fractie een snel besluit voor een militair ingrijpen: „De fractie aanvaardt generlei verantwoordelijkheid voor een regeringshouding, waar bij niet tot politiële actie wordt overgegaan". Een paar dagen later ging het kabinet door de bocht. Maar vlak voor de machtiging aan Beel om de militairen op pad te sturen werd verzonden, kwam er een brief van Mo hammed Hatta, de premier van de repubüek Indonesië, met een nogal vergaande concessie aan Nederland. Het kabinet vergaderde opnieuw over de nu ontstane situatie. Er volgde een breuk in de coalitie. De pas in functie zijnde koningin Juliana drong er bij de ministers op aan door te praten en te pro beren het eens te worden. Dat lukte: Hatta zou tot 21 de cember de kans krijgen zijn brief te verduidelijken. Beel moest hem daar in Indië om vragen. Vertraagd Jan Bank is zeer duidelijk over de manier waarop Beel zich daar van die regeringsop dracht kweet: „De uitvoering van dit kabinetsbeleid werd willens en wetens door Beel vertraagd. Hij zond de zo moeizaam verkregen Neder landse antwoordbrief niet on middellijk door en verkortte bovendien eigenmachtig de termijn van antwoord met twee dagen. Hierbij wist hij zich verzekerd van de tele grafische steun van Romme, die hem in elk besluit beloof de te dekken". Die laatste wijsheid put Bank uit het archief-Romme, waar de tekst van het bedoelde te legram in berust. Trouwens, in datzelfde archief zit een notitie van Romme van een gesprek met Beel, waarin zij afspraken dat „in het uiterste geval" er in Batavia onge hoorzaamheid zou worden gepleegd. Met andere woor den: KVP-leider Romme en Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon Beel spraken sa men af de militaire aanval op de republiek door te drijven, óók als de regering die aanval niet zou willen. Zonder twij fel een onthutsende vondst van Bank. De actie begon op 19 december en werd een ramp voor Ne derland. Niet alleen omdat er veel bloed vloeide, maar ook omdat de wereld woedend reageerde. In de Veiligheids raad werd Nederland veroor deeld, er volgden boycotac ties en de internationale druk op Nederland om Indonesië snel zelfstandigheid te verle nen werd onweerstaanbaar. In mei 1949 ging de Neder landse regering akkoord met een overeenkomst met de re publiek, de Van Roy-en- Roem-overeenkomst. Beel was tegen. En opnieuw toon de hij zijn besluitvaardig heid: hij trad af. In die tijd schreven Beel en Romme elkaar brieven waar uit blijkt hoe roerend ze het opnieuw met elkaar eens wa ren. Romme bood Beel zelfs aan om samen af te treden, Beel als Hoge Vertegenwoor- diger van de Kroon, Romme als KVP-leider. Beel ant woordde: „Onder geen om standigheden moet Gij zelf heengaan". Te slap Beel en Romme vonden beiden dat de Nederlandse regering te slap was geweest, te bang voor internationale represail le en daardoor te vlug door de knieën was gegaan. Beel schreef dat de tweede politio nele actie een succes had kunnen zijn als ze voltooid was met de vernietiging van de republiek. Hij zei dat zo: „Het is op zichzelf een ellen dig gevoel dat wat mogelijk was na 19 december (begin van de actie - red.) door half slachtigheid van het kabinet, innerlijke verdeeldheid en besluiteloosheid niet is ge realiseerd. In politieke zin is het in ons land belabberd. Hier (in Indië - red.) is men het vertrouwen in Nederland kwijt. Men wacht weer op een volgende stunt. Bah!" Het totaal mislukte beleid van Louis Joseph Maria Beel in de Indonesische kwestie heeft hem in het vervolg van zijn carrière niet geschaad. Als vice-president van de Raad van State kreeg hij de hoogste adviesfunctie die ons land kent. En als intiem advi seur van koningin Juliana hield hij aanzienlijke invloed op de regeringsvorming, vele jaren lang. Carl Romme: een slecht geheugen „Ik ben gezegend met een slecht geheugen". Dat antwoordde prof. Carl Romme altijd als hem in interviews gevraagd werd naar gebeurtenissen en beslissingen uit het verle den. Een zegen inderdaad, zo'n geheugen, als er zo veel is gebeurd waar je la ter maar beter niet aan herinnerd kunt worden. Voor de oorlog was Romme twee jaar minister van sociale zaken onder Colijn. Na een conflict tussen beiden kwam de regering ten val: na de oor log sprak dat in Rommes voordeel. Tijdens de oorlog hield Romme zich niet met verzetsactiviteiten bezig; hij kwam wel in opspraak door commerciële contacten met de bezetter, maar justitie zag er van af hem daarvoor te ver volgen. In 1945 werd hij de onbetwiste leider der katholieken: op grond van zijn talenten als bemiddelaar tussen de ver schillende stromingen èn op grond van zijn onmiskenbare bekwaamheden. De navol gende jaren zou Romme voor de KVP onmisbaar blijken. Steeds als hij in het een of an dere conflict was verzeild, maakte het enorme indruk als hy-dreigde te Vertrekken. Toen er in 1947 even sprake van was dat hij zelf als minis ter van Overzeese Gebiedsde len de kwestie-Indië zou gaan behandelen, trok hij zich te rug: „Omdat de balans zou worden verbroken wanneer ik overstap naar het kabinet". De balans, die Romme be doelde, was die tussen de twee grootste partijen KVP en PvdA, samen de regering vormend. „En ik zie het her stel ervan - in alle beschei denheid gezegd - niet licht in", schreef hij aan Beel. Harde lijn In de Indische kwestie was Romme zonder twijfel een aanhanger van de harde lijn. Jan Bank noemt hem in zijn boek „neerlando-centrisch": het belang van Nederland stond altijd voorop. Van de republiek Indonesia moest hij weinig hebben. Het ak- koocd met de republiek uit 1946, het befaamde akkoord van Linggadjati werd, vooral door zijn toedoen, ontkracht. Na een bezoek aan Indonesië, vooijaar 1947, keerde hij strijdlustig terug. In zijn aan tekeningen vond Jan Bank deze zinsnede: „Wat ver wachten de heeren van de re publiek van hun houding? Over zes maanden zijn zij, als wij dat willen, dood en begra ven". De taal van de fractie leider van Nederlands groot ste partij. Ruim een jaar en een militaire actie later was Romme nog altijd voorstander van wat hij „machtsuitoefening" noem de. Bij de kabinetsformatie van 1948 schreef hij in zijn advies aan het staatshoofd al dat er bij de eerste schennis van de Nederlandse souverei- niteit in Indonesië een nieu we aanval moest volgen. Beel schreef dat ook met zoveel woorden in het ontwerp-re- geringsprogramma. Romme dreef samen met Beel zijn wil door, maar de tweede militaire actie bracht de he ren niet wat ze ervan gehoopt hadden. De overeenkomst die Nederland onder interna tionale druk moest toestaan, had nooit Rommes instem ming. In de KVP-fractie kwam hij bijna alleen te staan. Buiten die fractie had hij een trouwe medestander in een geestverwant, toen diplo maat in New York, mr. Jo seph Luns. Deze schreef Romme een bemoedigende brief, waaruit Jan Bank dit citaat haalt: „Oosterlingen hebben nu eenmaal een an der concept van de waarde van het gegeven woord dan wy en enige voorzichtigheid bij het afgaan op hun verkla ringen kan nooit kwaad". Romme antwoordde enthou siast: „Het klinkt bijna on waarachtig, maar toch: zel den ben ik het zo eens ge weest met een brief en de daaronder liggende gedach- tengang, als het geval is met uw schrijven". Het is na zul ke woorden niet moeilijk de ster van Luns al te zien rijzen. "Basta!" Het type politicus dat Romme was kon in het eind van de jaren veertig natuurlijk veel beter gedijen dan in een pe riode waarin openheid en openbaarheid een hoge vlucht nemen. Romme kon eind 1946 de KRO wegsturen, toen die omroep een radio verslag wilde maken van de kaderdagen van de KPV: daar zou het partijstandpunt over het akkoord van Ling gadjati besproken worden Zijn hoofdartikelen in Volkskrant hadden bijna al tijd tactische bijbedoelingen. Bank onthult dat Romme ooit een groepering op Suma tra adviseerde een „sponta ne" demonstratie te houden bij de komst van Nederland se politici, om daarmee de ge hechtheid aan Nederland te onderstrepen. Het tactisch genie van Romme blijkt wel het duidelijkst uit zijn manoeuvres van eind 1949. Een Ronde Tafel Confe rentie had uiteindelijk geleid tot een overeenkomst over Indonesië's zelfstandigheid. De KVP was hevig verdeeld over het resultaat. Romme zei op het partijcongres van 11 en 12 november dat hij en hij alléén verantwoordelijk was voor het resultaat. In een brief aan Marga Klompé leg de hij de reden daarvan uit: „Ik hoop dat het oordeel zich om mij concentreert: beter één persoon slachtoffer (en dan een persoon die dit niet zo tragisch neemt) dan de partij de dupe. Basta! We vechten verder". Rommes prestige was zo groot dat het congres het beleid slikte. Op de later gehouden partijraad een nieuw staaltje van zijn manipuleerkunst. Een motie van wantrouwen jegens de KVP-fractie ont raadde hij, omdat de Indone siërs dan de indruk zouden krijgen dat ze gewonnen had den; een motie van vertrou wen ontraadde hij eveneens, omdat de Indonesiërs dan wel eens achterdochtig zou den kunnen worden. Dus werd er helemaal geen motie aangenomen. Bijgesteld Een zeer gecompliceerde man, dat was Carl Romme. De vroegere parlementaire re dacteur van De Volkskrant, Henry („Wandelganger") Faas, heeft hem jaren van dichtbij meegemaakt en had bewondering voor hem, „op grond van zijn huiveringwek kend grote bekwaamheden". Na lezing van het boek van Jan Bank heeft Faas zijn oor deel moeten bijstellen. In een recensie van het boek in De Tijd schrijft Faas eerlijk. „Nooit heb ik dergelijke sme righeden - ondemocratisch, oneerlijk en oorlogszuchtig" - vermoed. Te naief dus". Tenslotte nog een onthulling uit het boek van Jan Bank, ter aap vulling van het beeld. Romme kreeg vanaf 1949 ge regeld brieven van een mili tair in Indië, met wie hij vroe ger gestudeerd had. In die brieven stonden allerlei oor logsmisdaden beschreven, die Nederlandse soldaten be gaan hadden. Een citaat: „Langs de hoofdwe gen zijn praktisch alle kam pongs door ons platgebrand. De tegenpartij wordt nooit krijgsgevangen gemaakt, maar, gewond of niet, ter plaatse afgemaakt, tenzij ver moed mag worden dat hij be langrijk is, waarna hij aan een Kardinaal Mindszenty-achtig verhoor wordt onderwor pen". Met deze kennis heeft Romme nooit iets gedaan.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1983 | | pagina 19