De 'Ouwe Taaie'weet
nog niet van ophouden
Spelbrekers kijken
nog één keertje om
Da's waar ook
Eddy Christiani halve eeuw artiest
De glimp van Katinka's wipneusje
ZATERDAG 30 JULI 1983
begin hadden we van de gemeen
te Rotterdam een groot klaslo
kaal gekregen, waar we jonge,
beginnende artiesten gingen coa
chen. Eén van hen was André'
van Duin, in zijn amateurtijd
nog. Hij kwam met zijn nummer
met de band. Een groot talent,
we hebben hem alleen wel gead
viseerd een paar dingen achter
wege te laten. Nu kan alles ge
zegd en vertoond worden, maar
toen.... ach, braken en naar de wc
gaan, dat leken ons niet de meest
geschikte dingen om op het to
neel te laten horen."
Kok: „In die tijd was André nok
magazijnbediende. Hij trad op
bij de AVRO, in Nieuwe Oogst,
en toen werd er van alle kanten
aan hem getrokken. Er kwamen
allerlei verkeerde mensen op
hem af, zo van: als je mij alles
laat regelen krijg je het dubbele.
Maar hij is in zijn vriendschap
pen erg trouw en is altijd bij ons
gebleven. Hij is zelfs deelgenoot
in onze zaak geworden."
Romantiek
Met die zaak hebben ze het zo
druk, dat er nauwelijks tijd res
teert om weerom te zien. „Het
hele vak was één groot feest'',
mijmert Kok, „maar heimwee
kennen we niet; het is allemaal
zo anders geworden. Neem all
leen het opnemen van een plaat.
Daar kunnen ze nu weken over
doen. Maar wij moesten vroeger
op één dag wel twintig stukken
opnemen."
Rekkers: „Dan gingen we naar Bel
gië, naar zo'n studio, met een bus
vol artiesten. Die bus zat zo vol
dat de contrabas er niet meer bij
kon. Geeft niet, zei Cees Manders
dan, we bellen wel even naar
Antwerpen of de studio voor een
bas kan zorgen. Kwam je daar,
stond er een grote, dikke man.
Aangenaam, zei die, ik ben de
bas. Wij krom van het lachen na
tuurlijk."
Kok: „De techniek was toen zo be
labberd dat niemand naar de wc
kon, want dan kwam het op de
plaat. Moet je nu komen. Ze kun
nen alles vervormen. Ze kunnen
een vent noten laten zingen, die
hij bij lange na niet haalt. In de
studio's van tegenwoordig wordt
gegoocheld met octaven, dat hou
je niet voor mogelijk."
Rekkers: „Een heel andere tijd. Wij
zijn die romantiek nog gewend.
Met de koffers op je nek naar
Groningen, zingen op een partij
en dan de volgende ochtend met
de eerste trein terug. Maar heim
wee? Niet in het minst, want als
je de hele dag met dat vak bezig
bent - en André wil graag dat we
overal bij zijn - dan ben je blij als
je 's avonds niet meer hoeft, als
je dan eens lekker thuis kunt zit
ten."
Anno 1983 zijn ze de gevestigde directeuren van een theaterbureau, maar
nog altijd worden ze op straat herkend als De Spelbrekers. En Eddy
Christiani - de man van de eerste Nederlandse gouden plaat - weet nog
niet van wijken.
LPI Medio mei een telefoontje naar
te Eddy Christiani. „Een
interview? Vind ik prima, maar
wanneer? Morgen wordt
moeilijk, zing ik in
Woudenberg. Overmorgen
p speel ik in Hilversum. Daarna
n zit ik twee dagen voor de
Ted-show in Oss. En zondag
kan ook al niet, dan speel ik in
Des Indes. Mijn agenda zit
helemaal vol. Maar hier zie ik
8 een dag die nog helemaal
blanco is. Maandag 11 juli.
Schikt dat?"
te In april is hij vijfenzestig
geworden: de zanger van Zonnig
Madeira, Kleine Greetje uit de
polder, Op de woelige baren en Ik
zie de zon (al schijnt ze niet/ik jubel
mo het uit/ik zing en ik fluit/het
uiti hoogste lied). „Ik zit nu
i ui éénenvijftig jaar in het vak en ik
moet zeggen: ik ben altijd dwars
door de boerenkool gegaan. Al had
ik veertig graden koorts of de
vreselijkste kaakpijn, ik speelde.
mo( Zo ben ik. Ik laat mijn publiek niet
gauw in de steek."
In september zendt de Tros een
tv-special over hem uit,
te opgenomen op Madeira: het eiland
dat Christiani zo lyrisch heeft
bezongen. Als dank voor die gratis
promotie werd hij er vier jaar
geleden ontboden om er het
V ereburgerschap en vier zoenen van
1 de burgemeester in ontvangst te
I nemen. „Onvergetelijk", aldus de
I gitaarspelende entertainer, van wie
I dit najaar ook een nieuwe elpee
M verschijnt met eigen liedjes
W\ „waarin ik ietwat beschouwend
.terugblik op vroeger."
NJeugdsentiment mmtmmi
Gfl „Dat doe ik ook in Bellevue in
voi Woudenberg. In september ga ik
daar weer drie middagen per week.
zingen. Dat is jeugdsentiment van
de bovenste plank. Een sfeer, zo
fijn! Mijn publiek daar is tussen de
vijftig en de tachtig. Ik zit midden
tussen hen in en tracteer ze twee
Ha uur lang op een potpourri van alle
oude successen. Liedjes die op de
radio nooit meer zijn te horen maar
die zij nog staande meezingen. Wat
b ze ook doen. En na afloop krijgen
ze dan allemaal een hand van me
I en heb ik een fantastisch gevoel.
Een dankbaar gevoel ook.
Dankbaar dat ik dit mooie werk op
j deze leeftijd nog mag doen."
In de jaren vijftig zong hij de ene
kraker na de andere en was hij niet
j uit de hitlijsten van het toen
j toonaangevende muziekblad
Tuney Tunes weg te branden. De
lezers van dat blad riepen hem vijf
achtereenvolgende jaren uit tot
populairste zanger. En geliefd was
hij. Er bestonden damesrokjes met
zijn afbeelding, zijn portret prijkte
op kauwgomwikkels en op een
keer werd hij opgewacht door
drieduizend jongens en meisjes die
allen waren voorzien van een petje
met het opschrift Eddy Christiani.
De stapel fanmail was zo dik dat
een werkstudent hem moest
helpen bij het beantwoorden
Maar altijd bleef hij bescheiden.
Mensenschuw werd hij zelfs
genoemd, maar volgens Eddy was
die schroom te wijten aan het feit
dat hij in zijn jeugd - door het vele
verhuizen van zijn rusteloze
moeder - tientallen scholen heeft
bezocht.
Lange wegi
Zo heeft hij meer wapenfeiten op
zijn naam staan. Met het
Spaanstalige liedje Sucu Sucu („de
tekst was voor mij abacadabra")
bereikte hij een stipnotering in de
Amerikaanse hitlijsten. Afgezien
van de vele elpees maakte hij
vierhonderd 78-toeren platen met
liedjes van eigen hand. Eén
daarvan, het liedje Zeemanshart
(waarvan in drie weken tijd 30.000
exemplaren werden verkocht),
leverde hem in 1951 's lands
allereerste gouden plaat op.
Ook is hij Neerlands eerste
elektrische gitarist. „Klopt. In 1939
hoorde ik dat een muziekhandel in
Amsterdam een elektrische gitaar
door Sjak Jansen
uit Amerika op de kop had getikt
Uniek en daarom onbetaalbaar.
Maar ik heb die handelaar zo
enthousiast weten te krijgen dat ik
die gitaar op afbetaling mocht
kopen. En aangezien vlak daarop
de oorlog uitbrak en de export
werd stopgezet was ik toen de
enige in ons land met zo'n ding.
Trouwens, weetje wie de eerste in
Amerika was? Charlie Christian.
Paf stond ik. Dat zulk toeval
bestaat. Slechts één letter
verschil."
„Maar die gitaar, daar kan ik niet
buiten hè. Daar moet ik elke dag
op spelen, anders word ik gek.
Voor my is dat de koning der
instrumenten. Ik heb dan ook
nooit begrepen waarom het tot
1953 heeft moeten duren voordat
de gitaar als een volwaardig
instrument werd erkend. Daarom
kon je in mijn tijd niet gitaar aan
het conservatorium studeren; er
werd gewoon geen les mee
gegeven. Niet dat mij dat wat
deerde; bij ons thuis was daar toch
geen geld voor. Ik moest het
mezelf leren. En geloof me: dat was
een lange, moeilijke weg."
Reinhardt
„Op zaterdag stond ik de hele dag
auto's te boenen om een gulden te
verdienen, waarmee ik dan een
nieuwe set snaren kon kopen zodat
ik 's avonds weer kon spelen. Wat
ik trouwens overal deed. Op
kermissen en partijen, in
bioscopen en in donker
Amsterdam. Niet altijd een pretje,
maar zo heb ik wel het vak geleerd.
Zo kende ik binnen de korste
keren het hele repertoire. Van
walsen tot foxtrots. Alle tempi. En
daar profiteer ik nu nog van."
„Ergens vind ik dat doodjammer.
Jazeker. Ik bedoel: dat de laatste
generatie gitaristen door al dat
geplayback geen ervaring meer
kan opdoen om een goeie
studiogitarist te worden. Ze raken
niet meer gepokt en gemazeld en
dan zie je dat de platenstudio's ze
links laten liggen. Die komen
steeds bij hetzelfde kringetje van
vijftien studiogitaristen terecht.
Omdat die wèl ervaring hebben.
En dat hoort eigenlijk niet, vind ik.
Die anderen zouden ook ervaring
moeten kunnen opdoen. Punt is
alleen: waar?"
„Django Reinhardt was natuurlijk
de allergrootste. Wat die man op de
gitaar kon: ongelooflijk. Lezen kon
hij niet, aan zijn vingers was hij
gehandicapt, overal had hij
brandwonden, maar spelen dat hij
kon. Alles puur op zijn gehoor. Een
godswonder. Van zijn broer
Joseph heb ik nog een gitaar.
Beiden liggen begraven in Semois
sur Seine, en daar zoek ik wel eens
een paar kennissen op. Ik leg dan
ook altijd een bloemetje bij hun
graf. Dan realiseer ik me weer hoe
betrekkelijk alles is."
Ouwe Taaie
„Die roem van toen, ach... Soms zat
ik er wel eens mee hoor. Ik ben
verlegen hè. Met de komst van Bill
Haley is het langzaamaan minder
geworden. Toen ik die hoorde,
dacht ik: dat kun jij met je nette
scheiding niet maken, Eddy. Ik
kon toch moeilijk met mijn gitaar
op de grond gaan liggen rollen. Dat
paste totaal niet bij mij. Ik gold als
een beschaafde artiest. Eentje die
goed in het pak zat en zo. Maar
afgezien daarvan had ik de rock
roll in 1938 al overboord gegooid.
Ik vond er niets aan. Een
uitgekauwde vorm van jazz vond
ik het. Lang niet zo verrassend als
het werk van Duke Ellington en
Count Basie, waarvoor ik toen
koos."
„Dat articuleren van mij, daar
vragen journalisten telkens weer
naar. Ik vind: als je de woorden
duidelijk en ritmisch uitspreekt
wint een liedje aan charme. Een
italiaans liedje heeft dat niet nodig;
dat is een zangtaai, maar
nederlands is dat niet. En die taal
zong ik. Tenminste, als je die drie
engelse woorden in Ouwe Taaie
niet meerekent waarom de
Duitsers het destijds verboden.
Maar nog altijd doet het me deugd
dat het nummer tijdens de
bezetting als een strijdbaar
verzetslied bekend stond en dat
het door de emigranten in Amerika
nog steeds als het tweede
Nederlandse volkslied wordt
beschouwd."
„Het is een eenvoudig lied hè.
Ouwe Taaie. Mijn andere liedjes
zijn dat ook. Eenvoudige op 32
maten gebaseerde melodieën en
lekker in het gehoor liggende
teksten. Zoiets slaat aan."
Plafond
„Van nature ben ik eigenlijk net zo
eenvoudig. Ik hou er niet van
mezelf te etaleren. Nee, bah. Sinds
ik artiest ben, ken ik mijn plafond
en daar heb ik nooit bovenuit
willen stijgen. Maar eronder zitten
wilde ik evenmin. Als zanger
besefte ik al vroeg dat mijn vocale
eigenschappen nietje van het
waren, maar dat ik desondanks
staande kon blijven. Fred Astaire
en Edith Piaf bewezen dat in die
jaren. En mijn grote voorbeeld
Bing Crosby in feite ook."
„Bings platen mag ik nog altijd
graag draaien, maar ik doe dat niet
in Gitariteiten: het
radioprogramma dat ik nu al negen
jaar voor de TROS mag doen. In
dat programma betuig ik mijn
liefde voor de gitaar. Probeer ik
iets daarvan op de luisteraars over
te brengen. Dat vind ik ontzettend
fijn. Een dergelijke aandacht
verdient het instrument ook, vind
ik."
„Maar wie ben ik? Zeker, een
gitaarpassionist. En een hele grote.
Ik heb me zitten opvreten van
woede in de jaren van The Who, als
ik zag hoe die Pete Townsend na
elk optreden zijn gitaar zomaar in
puin sloeg. Schandelijk vond ik
dat. Een regelrechte belediging
voor het instrument en al die
vakmensen die er urenlang aan
hadden zitten werken. Zoiets doe
je toch niet? Wat heeft dat nou in
vredesnaam met muziek te
maken...?"
door Sjak Jansen
■■Optreden doen ze al jaren niet
jUg meer, maar Huug Kok en
Theo Rekkers - gevorderde
vijftigers intussen en mana
gers van André van Duin -
TL zijn nog steeds niet vergeten.
Ze hoeven in Rotterdam
tv maar over de Lijnbaan te lo-
0 i pen of onvermijdelijk klinkt
wets) de vraag: zijn jullie niet de
19 o Spelbrekers, je weet wel, van
Kleine kokette Katinka?
TL Het was om niet te vergeten: Euro-
vrp visie Songfestival 1962 in Lu
xemburg, twee onberispelijke
heren die met guitige oogopslag
zongen van: kijk nog 's één keer-
L tje om, stiekempjes over je schou-
•- der, je ma ziet het toch niet, dus
kom. De Spelbrekers, ze eindig-
den bij de laatste acht, maar in
Nederland deerde dat niet; daar
staa was ^un kastje gekocht.
t£Theo Rekkers terugkijkend: „Ik
denk dat we al met al zo'n zeven-
tig platen hebben gemaakt, ook
nog van die grote op 78 toeren.
:S Oh wat ben je mooi. De Snipper-
250, dag. Daar verkochten we dan
25.000 platen van, dat was voor
i die tijd een geweldige stapel.
Maar toch: met Katinka sloegen
>p we alle records."
Huug Kok: „We waren toen al ze-
,e ventien jaar bezig. Het liedje was
geschreven door Gerrit den Bra-
ber en Joop Stokkermans en het
zou in de nationale finale worden
jkesi gezongen door de Padre Twins,
maar die konden opeens niet. 's
Avonds werden we gebeld, of we
wilden invallen. Het was een
leuk liedje, heel ritmisch. We
N t dachten er verder niet aan dat we
te zouden winnen. Rita Corita zat in
die finale, Conny Vandenbos,
Gert Timmerman, grote namen,
vr.p Maar wij wonnen; wij mochten
naar Luxemburg."
Daar ging het ze wat minder voor
spoedig. Rekkers: „Bij ons optre
den werd er door de techniek ne
gatief geschakeld. Daardoor
stonden we de helft van de tijd
met zwarte hoofden. Ik heb nog
gebeld met Ger Lugtenburg die
voorzitter was van de Nederland
se jury en die volgens ons had
moeten protesteren. Maar ach,
het heeft ons nooit kwaad ge
daan."
Kok: „Er zijn veel mensen ge
weest, in die tijd, die hun doch
tertje Katinka noemden. Telkens
als we zo'n geboortekaartje kre
gen, stuurden we een grote
speelgoedaap. Daarvan hadden
we een flinke partij ingekocht.
We kregen ook altijd briefjes van
meisjes die Katinka heetten. Jaar
in jaar uit schreven die. Maar nu
doen ze dat niet meer. Daar heb
ben ze de leeftijd ook niet meer
voor; ze zijn nu volwassen mei
den."
Kok en Rekkers vormen al bijna
veertig jaar een duo. Ze leerden
elkaar kennen in Duitsland waar
ze ten tijde van de Arbeidsinzet
te werk waren gesteld. Ze traden
op voor de jongens daar en na
een tijdje besloten ze om te gaan
samenwerken. Eerst als de Zin
gende Zwervers, later als de
Spelbrekers.
In '43, '44 vluchtten ze. „We moes
ten zogenaamd in Holland nieu
we kostuums halen voor ons op-
treden."„Bij de bevrijding", ver
telt Kok, „zijn we doorgegaan als
duo. Ik was ambtenaar geweest
bij de gemeente Rotterdam,
maar ik verkoos de muziek".
Rekkers: „Ik had nog geen vak;
ik kwam net van school."
Twee jongens bij de gitaar waren
ze, naar het voorbeeld van John
ny Jones en Scholten Van 't
Zelfde. Werk was er genoeg,
overal werden feesten georgani
seerd. „In 1948 werd het wat stil
ler", vertelt Kok. „Dat hebben
we toen kunnen opvangen met
een toernee van een half jaar
door Indië."
Nette kerelsH^BH^B
Rekkers: „We hebben daarna altijd
goed gewerkt. Veel toernees met
Willy Vervoort: na z'n dood heb
ik zijn gitaar gekregen met een
heel stel handtekeningen erop
van grote mensen uit die tijd, van
Peter Pech en Theo Uden Mas-
man en zo. De grote bioscoop
theaters hadden avondvullende
programma's waarin je optrad, er
waren goeie cabarets om te
werken. Ach, de nare dingen ver
geet je graag en de mooie dingen
onthou je."
Kok: „We waren erg populair, ze
vonden ons nette kerels. We wa
ren nooit dronken of zo. En je
schonk veel aandacht aan je op
treden. Eén keer per jaar gingen
we met onze vrouwen naar Parijs
om de nieuwe shows te zien. Dat
was vaste prik. Daar was dan een
nieuwe jongen die Jacques Brei
heette; je zag Edith Piaf en Char
les Aznavour die net begon. En je
zorgde er altijd voor dat je een
beter pak aanhad dan het beste
kostuum in de zaal."
„Je liet dus door een kleermaker
goeie smokings maken", vult
Rekkers aan. „Een goeie smo
king gaf overwicht, zelfvertrou
wen. Tja, dat hoorde bij die tijd.
Interlockjes, waar ze dus later
mee op het toneel gingen, daar
hebben wij nooit zo van gehou
den. Waarmee ik niets kwaads
wil zeggen over interlockjes
hoor, hou me ten goede!"
„Scabreuze dingen", zegt Kok,
„hebben we nooit willen zingen,
maar we schaamden ons niet
voor een kleine pikanterie af en
toe. We hadden een Nederlandse
vertaling van l'Abeille et le Papil-
Ion, een liedje van Henri Salva
dor. Daar stond het woord sex-
appeal in - en toen we dat voor
(foto ANP)
de NCRV of de KRO wilden zin
gen, kwam er een hele discussie.
Ze vonden dat de klemtoon te
veel op de lettergreep piel kwam
te liggen..."
Heilig vuur
In 1976 zijn de Spelbrekers gestopt
met zingen. „Je kunt er niet je
leven lang mee doorgaan", zegt
Rekkers. „En op een gegeven
moment mis je ook het heilig
vuur, de veerkracht zal ik maar
zeggen. We repeteerden toen nog
op kantoor, maar we waren de
routine kwijt. En dan loop je de
kans een wat zielige vertoning te
worden. Op dat moment moet je
reëel zijn en gewoon stoppen."
„En och", zegt Kok, „we hadden
natuurlijk ons werk hier nog: de
kunst- en antiekwinkel, maar
vooral het theaterbureau. Toen
heette het nog: Nederlands Ar
tiesten Management. En we be
hartigden niet alleen André's za
ken, maar ook die van andere ar
tiesten zoals Joke Bruijs, enfin
noem ze allemaal maar op. Toen
was André nog zo onbekend dat
er genoeg tijd overbleef om ook
andere artiesten te begeleiden."
Rekkers: „Tja, hoe ging dat. In het
Pffiiir
iniïitt 'tiatit*
LLÏ ffiWÉn
laKUMP
IE 5 PUBS/*'
'iiBTaTL
ïuttfeiïï U
Foto rechts: de heren Kok en
Rekkers hebben anno 1983 de
handen vol aan hun
theaterbureau. Foto onder: het
songfestival in 1962 ("ze
vonden ons nette kerels").
Eddy Christiani: "Ik ben zo eenvoudig als mijn liedjes'
(Foto GPD)