Wie Schulte zegt,
zegt wielersport
Faas Wilkes nog
altijd in de mode
ZATERDAG 18 JUNI 1983
door Gerard van Putten
Gerrit Schulte is één van die
bijzondere zonen van deze
moerasdelta, wiens heden in
hoofdzaak in het verleden
ligt, maar over wie met zeker
heid ook in de verre toe
komst nog in vervoering zal
worden gesproken. Nu 23
jaar geleden stapte hij, op 44-
jarige leeftijd, voorgoed uit
de koersbroek. Maar het cha
risma dat hem in zyn epoque
boven zovele anderen uittil
de, stelt Schulte in de herfst
van zijn bestaan vrij van mel
dingsplicht voor het zo kloek
aanwassende leger van ver-
getenen.
Zijn naam is onsterfelijk. Wie
Schulte zegt, zegt wielersport en
omgekeerd. In zijn woonplaats
Den Bosch heet de plaatselijke
wielerclub 'Gerrit Schulte'. De
'Gerrit Schulte-trofee' herinnert
de door een comité als Neerlands
meest verdienstelijke wielrenner
aangewezen pédaleur jaarlijks
aan de man die ooit pelotons aan
flarden fietste, aan de man die
met niets en niemand ontziende
hand regeerde in de Europese
sportpaleizen. Een hernieuwde
kennismaking met 'le Fou Péda-
lant', de fietsende dwaas die am
per zijn jeugd ontgroeid al een le
gende was.
Prijzen
Het is eenvoudig ondoenlijk alle
koersen op te sommen, waarin
Schulte prijs heeft gereden. Een
uiterst beknopt overzicht dan
maar van de imposante hoeveel
heid ererondes, die 'de Bossche
reus' tussen 1935 en 1960 heeft
gepeddeld. Als wegrenner be
noemde hij zich viermaal tot
kampioen van Nederland (in
1944, 1948, 1950 en 1953). In 1949
werd Schulte winnaar van de
Ronde van Nederland. Hij won
in 1938 ook nog een étappe in de
Tour de France, terwijl hij op zijn
veertigste nog een derde plaats
meepakte op het wereldkam
pioenschap op de weg in Kopen
hagen. Als pistier was Schulte
een grootheid in de 'poursuite',
de achtervolging. Negenmaal
greep hij de Nederlandse titel,
eenmaal (in 1948, in Amsterdam)
kroonde de Bosschenaar van
Amsterdamse komaf zich na een
heroïsch finalegevecht met
vriend én rivaal Fausto Coppi tot
wereldkampioen. Bovendien
schreef Schulte in zijn carrière
negentien zesdaagsen op zyn
Vandaag de dag lukt het de nu 67-
jarige Gerrit Schulte afwijkend
van vele generatiegenoten niet
anders dan met moeite zijn be
zigheden in 24 uur te persen. De
vitaliteit straalt van hem af.
Goed, het beheer van het restau
rant van stadion De Vliert heeft
hij overgedaan aan zoon Gerrie,
"zij het dat ik nog wel firmant
ben". Maar Schulte is een ver
woed liefhebber van de duiven
sport, hijst zich geregeld in het
jagerstenue en stapt als het even
kan op de racefiets. "Samen met
Toon Steenbakkers, ook een
oud-coureur, leg ik nog dagelijks
40 kilometer af. Op mijn oude
dag doe ik die afstand in 1 uur en
5 minuten. We stampen dus nog
rap door".
Geen spijt
De innige relatie met de 'velo' laat
zich niet breken, kennelijk. Het
zicht op zijn vroegere 'stiel' is
nog altijd helder, zo blijkt, al laat
Schulte zich tegenwoordig uit
sluitend voorlichten door krant
en tv. Hij houdt zich nog maar
zelden in de nabijheid van een
koers op weg of baan op. Een
voudig, omdat de 'klasbak van
weleer' van oordeel is dat zijn
métier onder druk van de com-
mercie veel van zijn attractiviteit
heeft moeten afleggen. "De zes
daagse", zegt hij ook, "is de zes
daagse niet meer".
Uit zijn mond dan ook geen spijt
betuigingen in de trant van "ik
ben te vroeg geboren", zijn ka
rakterstructuur zou zich volgens
hem niet zonder bezwaren in de
hedendaagse wielrennerij laten
passen. "Het wielrennen is geen
individuele onderneming meer,
het is een ploegspel geworden.
Daar zou ik me niet in kunnen
vinden. Vroeger heb ik ook in
ploegen gereden, maar er is me
nooit iets opgedrongen. Nu gaat
het belang van het merk boven
de prestatie. Het geeft niet wie er
op de tv komt, als er maar ie
mand op tv komt. Ik kan dat wel
begrijpen, want zou dat niet ge
beuren, dan stopte die firma er
geen geld meer in. Maar als ik
zo'n Van Vliet in Gent-Wevelgem
zomaar zie weglopen, zónder te
versnellen, dan kan ik daar geen
bewondering voor opbrengen.
Normaal kan die Van Vliet nog
geen koers winnen".
Neen, dan was het vroeger alle
maal anders. Spektakel werd er
toen geboden. Door Coppi, Ko-
blet, Van Steenbergen en door
hem. Gevreten werd hun nooit
aflatende strijd om de macht.
"Nu", schampert Schulte, "nu
zijn ze blij als er 25.000 mensen
naar een zesdaagse komen. Die
kwamen bij ons op één avond.
En gekoerst dat er werd, de von
ken vlogen er af. Met koppelge-
noot Gé Peters reed ik de 100 ki
lometer in 1 uur en 55 minuten.
Zoveel rapper gaat het nu dus
niet, terwijl er toch met lichter
materiaal en met een grotere ver
snelling wordt gereden".
Geheugen
In het besef dat het illustere wieler
leven van Gerrit Schulte zich
slechts laat beschrijven in een
'pil' van omnibusachtige om
vang, demarreren we als door
een katapult afgeschoten door
een dertigjarige loopbaan. Anek
dotes, voorvallen, Schulte levert
ze op bestelling, geholpen door
een fotografisch geheugen. Te
gen de wil van zijn vader reed
Schulte in 1935 zijn eerste "echte
koers" in Middelburg. Hij won
die met overmacht, zoals later zo
vele ritten. "Ik reed iedereen er
af. Meestal was een fiets de
hoofdprijs van zo'n omloop.
Voor de start kwamen ze me al
vragen hoeveel de fiets moest
kosten".
De zakenman stond toen al op in
de wielrenner. Later heeft Schul
te zich definitief boven de wei
standsgrens kunnen fietsen.
Gaston Bénac, wielerexpert van
France Soir,doopte hem smalend
tot 'le Fou Pédalant'. Maar wat
was bedoeld als 'kat', droeg
Schulte tot zijn laatste rit als han
delsmerk mee. De publieke roep
om de fietsende dwaas zwol aan,
geen wielerprogramma kon wor
den samengesteld zonder de in
breng van Schulte. 'De lange'
bracht kabaal in de tent, spekta
kel en strijd. Maar daar moesten
de koersorganisatoren en baan-
directeuren wel voor dokken,
want aan zijn nek hing een prijs
kaartje. "Wat ik vroeger heb ver
diend, dat kunnen de jongens
van tegenwoordig nooit verdie
nen", laat hij veelbetekenend
weten.
Een opsomming van zijn verdien
sten, geoogst langs 's Heren we
gen en vooral op de piste, laat hij
achterwege. Zeker is wel dat
Schulte op de fiets de basis heeft
kunnen leggen voor een onbe
zorgde oude dag ("ik heb altijd
t later").
Banden plakken
"Het enige wat ik in die dertig jaar
niet heb kunnen bereiken is een
wereldkampioenschap op de
weg. Dikwijls reed ik lek op de
beslissende momenten. Dan ver
loor ik minuten, want ik moest
zelf mijn banden plakken.
Achteraf moet ik zeggen dat ik
uitgerekend in de oorlogsjaren
op mijn sterkst was. En toen wer
Foto onder:
Schulte (l.) met
naast hem Peter
Post: "Hem
heb ik als
koppelgenoot
dikwijls moeten
afknijpen".
den er geen wereldkampioen
schappen gehouden".
Vlak voordat Hitier de wereld in
brand stak, had Gerrit Schulte
de vinding van Henry Desgran-
ges "voor de eerste en laatste
keer" geproefd. In 1938 schaarde
Schulte zich onder de deelne
mers aan de Tour de France,
triomfeerde in de derde étappe
van Saint Brieuc naar Nantes.
"Het ging niet slecht", herinnert
Schulte zich. "Maar in de negen
de étappe zag ik ergens in een
bocht Piet van Nek liggen. Ik
was net over de Aubisque ge
gaan. Piet lag maar te kermen,
'blijf bij me, blijf bij me'. Ik heb
mijn banden toen maar lek ge
stoken om een excuus te hebben
voor mijn opgav Ik kreeg ne
gentig gulden v or tien dagen.
Moet je nagaan, in datzelfde jaar
reed ik in Longchamps een crite
rium van honderd kilometer. Le
verde me duizend gulden op. Na
de oorlog heeft Ruud de Groot
me gevraagd nog eens mee te
gaan naar de Ronde van Frank
rijk. Ik heb alleen maar geant
woord dat ik geen dief was van
mijn eigen portemonnee".
Hoewel in zijn hart wegrenner, ver
legde hij met het klimmen der ja
ren zijn arbeidsterrein naar de
piste. In de sportpaleizen viel er
meer te verdienen en Schulte,
pas getrouwd, had de centen
hard nodig. In gezelschap van
talloze collega's toerde hij ook in
de oorlogsjaren door Europa.
"Want ik was wielrenner en fiet
sen was mijn enige bron van in
komsten. Ik moest dus wel".
Post
In zijn door Martin van Daal ge
schreven biografie wordt Gerrit
Schulte neergezet als een man
wiens woord wet is. Als iemand
ook die trouw was aan zijn zes
daagsemakkers. Hij heeft er in al
die jaren maar drie versleten:
Gerrit Boeyen, Gé Peters en Pe
ter Post. Met streekgenoot
Boeyen reed hij elf jaar. "Boeyen
had dan wel geen grote uitsla
genlijst, maar hij was een goed
pistier. Hij had veel karakter,
maar weinig klasse. Dat laatste
was niet erg, want ik kon in die
jaren werken voor twee. Met Pe
ters heb ik zes jaar gefietst, hij
kon geweldig hard rijden. De sa
menwerking met Post duurde
vijf jaar. Dat ging gepaard met
vele ups en downs. Ik heb hem
dikwijls moeten afknijpen. Van
het maken van onderlinge af
spraken hield ik niet, Post was
daar wel voor in. Mede daarom
ben ik er op mijn vierenveertig
ste mee gekapt. Ril^ van Steen
bergen heeft nog geprobeerd me
over te halen, omdat ik iedereen
er nog afreed. Maar ik had er
geen zin meer in".
Waarmee Schulte niet gezegd wil
hebben dat alle vormen van com
bines in de wielersport per defi
nitie ongeoorloofd zijn. Hij
neemt een voorval tijdens het in
1949 verreden wereldkampioen
schap op de weg als voorbeeld
om aan te tonen dat er verschil
bestaat tussen combines en com
bines. In de omgeving van Ko
penhagen had Schulte zich in de
kopgroep genesteld. Hij wist
zich in het gezelschap van Rik
van Steenbergen, Fausto Coppi,
Ferdi Kübler en de Zwitser Stett-
ler. "Ik ging ontzettend hard. Op
een gegeven moment kwam Rik
naar me toe. 'Awel', vroeg die,
'rijde ge voor mij?' Ik rij voor me
zelf, antwoordde ik. 'As ik win,
krijgt gü een x-bedrag'. Coppi
had me met Rik zien smoezen,
kwam naast me rijden en vroeg
of ik voor Van Steenbergen reed.
Ik ontkende dat, waarna Fausto
me ook een x-bedrag beloofde in
geval hij kampioen zou worden".
Geslikt
"Zo had ik twee combines afgeslo
ten. Dat vond ik reèel en dat vind
ik nu nog. Want iedereen reed zo
tóch zijn eigen kans. Wie wereld
kampioen werd, zou betalen.
Want die wist zich verzekerd van
contracten. Nu verdienden de
vluchtmakkers die er even hard
voor hadden gewerkt er ook nog
wat aan. Rik betaalde keurig uit.
Heel anders zou het zijn geweest
als de één of andere krabber
kampioen was geworden, omdat
hij daarvoor geld had betaald.
Dan was er sprake geweest van
een kwalijke combine".
In de finale van dat bewuste kam
pioenschap speelde Schulte ove
rigens een bijrol. Tegen zijn ge
woonte in had hij geslikt. "Ik heb
mijn wedstrijden altijd gereden
op water en suikerklontjes.
Goed, in 1936 hebben ze me in
Bern eens een drankje gegeven,
maar ik wist niet dat daar drog in
zat. Maar in Kopenhagen heb ik
uit vrije wil doping gebruikt. Een
week voor dat wereldkampioen
schap was ik in Helmond geval
len. Ik moest van de dokter rust
houden met mijn gekneusde
knie, maar ik wilde hoe dan ook
naar Kopenhagen. Van Albert
Henderickx, de Belg die Parijs-
Brest had gewonnen, heb ik drie
poeders gekregen. Ik moest ze
één voor één innemen, om de zo
veel kilometer één. Maar ik reed
boven verwachting zo goed dat
ik die poeders helemaal vergat.
Totdat ik aan het einde van de
koers die poeders in mijn zakken
voelde zitten. Heb ik ze achter
mekaar ingenomen. Ik zag mijn
polsen omhoog komen, moet er
als een wezenloze hebben uitge
zien. Ik nam me meteen voor die
rotzooi nooit meer in te nemen.
Doping leidt niet tot verbetering
van de prestaties, net zo min als
speciaal voedsel en aërodynami
sche pakken. Een wielrenner
moet eten wat de pot schaft, niet
slikken en gewoon doen. Wantje
kunt fietsen of je kunt het niet.
Van een ezel valt nu eenmaal
geen renpaard te maken"...
De een fietste koersen aan flarden, de ander passeerde zijn .tegenstander
het liefst nog éénmaal als hij hem al voorbij was. Twee sportgrootheden
van weleer in de tweede aflevering van "Da's waar ook".
Juni 1949. Voetbalminnend
Nederland stond op zijn kop.
Hij had een profcontract
getekend. Voor een bedrag van
70.000 gulden en een
maandsalaris vari 1500 gulden
ruilde Neerlands
meesterdribbelaar de
Xerxes—strepen voor die van
Inter(nazionale) Milan. Faas
Wilkes, de eerste naoorlogse
voetballer die het avontuur
aandurfde dat beroepsvoetbal
heette.'
Na hem zijn nog vele Nederlanders
gevolgd maar alleen de transfers
van Johan Cruijff hebben
evenveel stof doen opwaaien. De
legendarische balgoochelaar,
sfeermaker van menig
Holland-België duel, wordt eind
van dit jaar zestig. Met de
voetballerij heeft hij weinig meer
van doen. Toen hij in 1962 zijn
carrière afsloot, ging hij met zijn
echtgenote Mona "in de mode".
Nu, in 1982, is hij dagelijks te
vinden in het elegante pand
Monissima (Spaans voor het
allermooist) tegenover het
Rotterdamse Hilton Hotel of in zijn
herenmodezaak aan de Lijnbaan.
Faas Wilkes heeft zich na een
glanzende voetballoopbaan
ontwikkeld tot een succesvol
zakenman. Zonder veel emoties
blikt hij terug. Vandaag is
belangrijker voor hem.
"Met voetballen," zegt Faas
Wilkes, "ben ik begonnen bij Hion.
Toen een club die uitkwam in de
vierde klas. Dat was maar een
halve competitie want toen moest
de junioren-afdeling verdwijnen.
Xerxes was mijn volgende club en
daar ben ik tot mijn 25ste
gebleven. Xerxes speelde toen
hoofdklasse samen met clubs als
Ajax en Feyenoord. Als je tegen
die clubs speelde had je zeker een
uitverkocht huis. Je zorgde als
voetballer voor een stukje
amusement, ik heb eigenlijk altijd
gevonden datje daar als speler
best iets voor mocht krijgen."
De overgang naar het profvoetbal
was voor Faas Wilkes dus helemaal
niet zo vreemd, al duurde het na
zijn "ontdekking" in 1945 nog vier
jaar eer hij die overstap maakte. De
30ste juni 1945 is een datum die
Wilkes nooit zal vergeten. Want op
Faas Wilkes in zijn glo
riedagen.
de vraag wat nu het mooiste
ogenblik uit zijn loopbaan is
geweest licht hij, na wat dubben,
die datum er toch uit.
"Ija, er zijn voor mij veel mooie
wedstrijden geweest. Kijk, deze
bijvoorbeeld (en hij pakt een klein
fotootje tussen de kranteknipsels
uit waarop ver weg een piepjonge
Wilkes valt te herkennen) dit was
in 1946 tegen de Belgen in Deurne.
Ik kreeg de bal net over onze eigen
helft te pakken, passeerde vier
spelers en scoorde. Dat was een
prachtig moment maar het mooist
was toch die wedstrijd vlak na de
oorlog, op 30 juni in het
Feyenoordstadion tegen het
Liberation Army Team. We
verloren die wedstrijd van de
Britten hoor. We maakten zelfs
geen doelpunt, maar toch was dit
voor mij het hoogtepunt".
Vanaf die tijd is de naam Wilkes
dan ook niet meer uit de
sportkolommen weg geweest. De
voetbalroem, die de beroemde
Britse voetballer Hapgood hem na
de 30ste juni voorspelde, bleef niet
lang uit. In interlands tegen Belgiè,
Luxemburg en Frankrijk
schitterde hij steeds weer.
Dromen jongetjes er vandaag de
dag van een tweede Cruijff te
worden, toen stond het beeld van
Wilkes dat alle jeugdige
aanvallertjes voor ogen. Het
Rizzla-plaatje van Faas Wilkes
stond dan ook hoog genoteerd bij
verzamelaars.
(foto Peter Senteur)
Wilkes en Cruijff, ze worden vaak
met elkaar vergeleken, ziet hij zelf
ook overeenkomsten?
Wilkes, bedachtzaam: "Ja, ik zie
wel zekere overeenkomsten maar
je kunt niet echt zeggen dat we
precies dezelfde voetballers zijn. Ik
goochelde met de bal, kon twee,
drie spelers passeren, dat kan
Cruijff ook. Maar een bal op het
middenveld afgeven en dan de
aanval dirigeren, dat zou ik nooit
hebben gedaan. Ik ging door tot
het een doelpunt was".
En doelpunten maken kon Faas
Wilkes. Elke interland bracht dan
ook nieuwe scouts voor
buitenlandse profclubs op de
tribune. En nadat Wilkes in 1947
een plaats kreeg in het
continentale elftal tussen
kanonnen als Nordahl en Praest
waren de speculaties niet meer van
de lucht.
Konden in 1946 de geruchten dat
de Britten op Wilkes aasden nog
door Henriëtte van der Hoeven
worden afgedaan met een
vakantietripje naar Londen ("de
Engelsen hebben wel geprobeerd
mij te contracteren maar het trok
me niet") toen in 1949 Italiaanse
scouts in Rotterdam opdoken
werd het duidelijk dat Wilkes zou
vertrekken.
De onderhandelingen over het
contract voerde Faas Wilkes zelf.
Geen schoonvader, geen
voetbalmakelaar? Nee, glimlacht
hij: "Natuurlijk heb ik weieens
iemand om advies gevraagd en had
ik een tolk maar onderhandeld heb
ik zelf. Ook later heb ik zelf altijd
mijn contracten geregeld. Ik heb
de clubs steeds vertrouwd. Ze
waren gebonden aan FIFA-regels
en konden zich geen gekke dingen
veroorloven."
Inter
Het werd Inter Milan, een als een
bloeiende onderneming gerunde
club, die Wilkes "onze"
meester-dribbelaar mocht
noemen. Voordat de competitie
van 1949 begon, nam het echtpaar
Wilkes zijn intrek in een Milanese
vijfkamerflat.
"We hebben een heerlijke tijd
gehad in Italië. Ik ben blij dat ik
het land heb leren kennen. De
mensen zijn er geweldig. Al die
verhalen die je tegenwoordig hoort
over diefstallen, ik heb er nooit iets
van gemerkt. We komen nog veel
in Italië. Voor de zaak, onze
collectie bestaat voor een groot
deel uit Italiaanse kleding en voor
vakantie. Aan mijn voetbalperiode
heb ik heel goede vrienden
overgehouden. Niet onder spelers
of bestuursleden, maar onder de
supporters."
Ook in het veld had Wilkes weinig
aanpassingsmoeilijkheden." Het
spel was sneller en feller dan in
Nederland toen. Je kunt het
eigenlijk vergelijken met het
spelpeil van nu hier. Natuurlijk
heb ik als aanvaller wel het een en
ander moeten incasseren maar dat
was normaal."
Echt heel onplezierige incidenten
kan Faas Wilkes zich niet
herinneren, wel iets grappigs. "Ja,
een van de eerste uitwedstrijden
die ik met Inter speelde was tegen
Florence. Na afloop kreeg ik tot
mijn verbazing een grote doos
bonbons. Het bleek in Florence de
gewoonte te zijn dat de maker van
het eerste doelpunt zo'n "premie"
kreeg. Nou dat was ik dus".
Vier seizoenen duurde het
Italiaanse avontuur van Faas
Wilkes. "Ik had een tweejarig
contract getekend. Aan het slot
van die periode kreeg ik
aantrekkelijke aanbiedingen uit
Spapje. Daar had ik best zin in,
maar uiteindelijk heb ik toch voor
nog twee jaar Milaan gekozen. Dat
is er door een knieblessure maar
één geworden. Torino durfde het
toen wél met mij aan. In die tijd
ben ik geopereerd en heb maar
weinig gespeeld. Hoewel ik goed
herstelde vond Torino het risico
om mij onder contract te houden
toch te groot en kon ik zonder
problemen overstappen naar het
Spaanse Valencia. "Het voetbal in
Spapje was wat minder fel, minder
snel ook, maar voor de rest was er
niet veel verschil."
Wat Wilkes bij zowel Italiaanse als
Spaanse clubs trof, was de goede
opvang van de jeugd. "De
begeleiding was optimaal en de
jongeren waren helemaal bij het
clubleven betrokken. Eigenlijk
ken ik in Nederland maar één club
met dezelfde aanpak en dat is
Ajax".
Het verblijf in Spapje werd na drie
jaar onderbroken voor een
tweejarige periode bij het Venlose
VW, maar Spapje bleef toch
trekken. Wilkes ging praten met
Valencia, dat de Nederlander wel
weer wilde contracteren. Helaas,
de club had het quotum aan
buitenlanders al verbruikt, dus
ging dat niet door. Toen kwam
Levanthe (waar ook Cruijff even
heeft gespeeld) met een
aantrekkelijk aanbod. Ook daar
waren problemen want officieel
mocht de club, die een klasse lager
speelde dari Valencia, geen
buitenlander aantrekken. Voor
Wilkes maakte de Spaanse
voetbalbond echter een
uitzondering. Wilkes: "Ze mochten
me een contract van een jaar
geven. Werd Levanthe kampioen,
dan was er niets aan de hand, dan
kon ik blijven. Zo niet, dan moest
ik weg".
Een kampioenschap bleef uit en
opnieuw verhuisde het gezin
Wilkes naar Nederland, nu
voorgoed. Fortuna '54 werd Faas'
nieuwe werkgever en driejaar later
was de Rotterdammer terug op het
oude nest: Xerxes. Het profvoetbal
combineerde hij nog twee jaar met
zyn leven als zakenman maar
daarna was het afgelopen met zijn
voetbalcarrière "Het werd te druk
om die twee dingen te combineren.
Ik heb nog een tijdje bij de
veteranen gespeeld, wel eens met
oud-internationals meegedaan
maar uiteindelijk vond ik de zaak
toch belangrijker".