Een verdeeld huis
C
Vietnam zeven jaar na de hereniging
ZATERDAG 11 JUNI 1983
Extra
Knerpend en piepend wringt
het Belgische trammetje
(bouwjaar 1907) zich door de
bocht bij het Hoan Kièm meer
in het centrum van Hanoi.
Fietsers, die de straten in
Vietnams hoofdstad bijna
geheel voor zich opeisen,
rijden het rood-witte treintje
moeiteloos aan beide zijden
voorbij. De okerkleurig
gekalkte villa's met hun groene
luiken roepen de rust op van
een Frans provinciestadje
veertig jaar geleden.
De eerste indruk is een
tegenstrijdige: een combinatie van
idylle en doodsheid. Meteen al bij
de stapvoetse oversteek van de
Rode Rivier over de Long Binh
brug, tussen het vliegveld en de
stad. In de tegenovergestelde
richting rijdt een onafgebroken
stroom fietsers, zonder enige haast
niet geplaagd door stedelijke
stress. Dan valt ineens op dat
iedereen zwijgt. Het is de
schreeuwende stilte van een film
waarvan plotseling het geluid
uitvalt.
Gedurende mijn achtdaags verblijf
in Hanoi verdwijnt het idyllische
gevoel allengs, terwijl de
doodsheid steeds indringender
wordt. De mensen gaan op straat
wrijvingloos met elkaar om, als in
een hofdans uit de Barok. Ruzies
schijnen niet voor te komen, maar
geanimeerde discussies evenmin.
En binnenskamers dan? Ook daar
niet, om de eenvoudige reden dat
de mensen geen binnenkamers
hebben. Vertier buiten de deur is
in Hanoi net zo schaars als in
Staphorst.
Geen privacy
Het is bijna onvoorstelbaar dat hier
twee miljoen mensen leven. Van
wonen kun je dan ook eigenlijk
niet spreken. Gemiddeld hebben
de inwoners van de hoofdstad nog
geen twee vierkante meter tot hun
beschikking, zo hoor ik van Pham
Van Hong, voorzitter van het
volkscomité in het Hoan Kièm
district. De bouwplannen voor dit
centrale district zijn 5000 vierkante
meter extra voor de komende twee
jaar. Op 200.000 inwoners is dat een
stukje oppervlak van 10 bij 25
centimeter erbij: de oppervlakte
van een pocketboek. Kortom,
voorlopig blijven de Hanoianen
boven op elkaar wonen.
's Avonds kan ik zien wat dat
betekent: een hok van nog geen
tien vierkante meter herbergt een
gezin van vijf personen. De straat
wordt verlicht door kale
gloeilampen die aan een draadje
van de plafonds bengelen. Een
verhoging van een halve meter met
een rieten mat erop doet dienst als
familiebed. Verder nog een klein
dressoir, een kookhoekje en
ruimte om 's nachts de fietsen te
stallen. Die kun je in Hanoi maar
beter niet buiten laten staan, want
ze stelen er als de raven, zo word ik
herhaaldelijk gewaarschuwd.
In zo'n situatie is van privacy
natuurlijk geen sprake. Niet
binnen het gezin en niet ten
opzichte van de buren. De sociale
controle die hieruit voortvloeit is
moordend. Voor de autoriteiten is
het een koud kunstje om de
bevolking in de peiling te houden.
Eén kameraad per straat is
voldoende. Elke beweging wordt
door honderd ogen gadegeslagen
of gehoord. De doorsnee reactie is
zo min mogelijk op te vallen.
Contact met buitenlanders is zoiets
datje dan dient te vermijden.
Niemand weet eigenlijk of het nu
nog steeds verboden is of niet
(tijdens de oorlog was het een wet),
maar in de praktijk komt het op
hetzelfde neer. Geep van de in
Hanoi verblijvende buitenlanders
en regelmatige bezoekers die ik
heb geproken is ooit bij een
Vietnamees thuis op bezoek
geweest. Ook Maya niet, een
Tsjechoslowaakse die er al drie
jaar taalles geeft. Mijn eigen
pogingen om meegenomen te
worden door nieuwgemaakte
kennissen lopen ook op niets uit
hoezeer ik ook aandring. Het zou
teveel opvallen. Mijn vrienden
zouden er nog maanden mee
gepest worden, of erger.
Grenzen
De Noordvietnamees gaat
confrontaties zoveel mogelijk uit
de weg. Als iets mischien wel eens
niet zou mogen, dan doet hij het
maar liever niet. Uitproberen waar
de grenzen liggen is er niet bij.
Wanneer ik voorstel de pont over
de Mekong-rivier te nemén in Ho
Chi Minhstad, probeert miss Hong,
mijn tolk uit het Noorden, me
ervan af te brengen. „Misschien
mag het niet". Dat zien we dan wel,
opper ik, waarna blijkt dat niets
het verfrissend boottochtje in de
weg staat. Binnen de stad is de
bewegingsvrijheid voor
buitenlandse gasten vrijwel
onbeperkt, ook in Hanoi. Als men
maar voor twaalf uur binnen is,
want dan gaat de avondklok in.
De meeste mensen wachten op
uitdrukkelijke toestemming van
hogerhand, voor ze iets nieuws
ondernemen. Sinds kort heeft de
regering de mensen de vrijheid
gegeven om er in de vrije tijd wat
bij te verdienen. En ineens blijkt
de bevolking wel erg inventief in
het vinden van manieren om er een
paar Dong bij te verdienen. Op
bijna alle straathoeken staan
bandenplakkers geduldig te
wachten tot ergens een fietser in
een spijker rijdt, even verderop
staat een oud vrouwtje sigaretten
te verkopen of fruit, balpennen
worden opnieuw gevuld en overal
zijn loterijbriefjes te koop. De
„moeheid" waar bijna iedereen
over klaagt op zijn werk blijkt
plotsklaps verdwenen.
Acht jaar na het vertrek van de Amerikanen moet de wederopbouw van Vietnam nog steeds goed van
de grond komen. Huizen zijn er sinds 1975 nauwelijks gebouwd, de vele door B-52's verwoeste bruggen
zijn slechts provisorisch gerepareerd. Vooral de overbevolkte steden in het Noorden verkeren in
vergaande staat van verval. Het noorden, sinds dertig jaar communistisch, maakt niettemin vanuit de
hoofdstad Hanoi de dienst uit. Aanvankelijke pogingen om het zuiden binnen enkele jaren omhoog te
stuwen tot „het volledige socialisme" zijn stukgelopen op de koppigheid waarmee de zuiderlingen zich
tegen gelijkschakeling verzetten.
Verslaggever Ruud Kreutzer was ruim twee weken in Vietnam en constateerde enorme verschillen
tussen beide landsdelen. De Noordvietnamees heeft zich vergaand aangepast aan het systeem en maakt
een gelaten indruk. Zijn zuidelijke landgenoot blijft koppig, vindingrijk en levendig. Maar hoe lang
nog? Een reportage uit een verdeeld huis.
De Dien Bien Phu boulevard in Hanoi met op de achtergrond het mausoleum van Ho Chi Minh.
door Ruud Kreutzer
Op de zwarte markt in Ho Chi Minhstad zijn de nieuwste modellen cassetterecorders te koop.
Hanoi is niet altijd de doodse stad
geweest die het nu is. Een in het
Westen opgeleid econoom, nu
adviseur van de regering, herinnert
zich Hanoi nog uit de jaren veertig.
De stad was in die tijd „levendig en
een vooraanstaand centrum van
cultuur en politiek". De oorlog en
dertig jaar communisme hebben
de stad langzaam maar zeker
„vermoord".
Volgens bezoekers die Hanoi ook
in eerdere jaren hebben aangedaan
is de stad nu veel levendiger dan
een, twee jaar geleden. Meer kleur
in de kleding, meer openheid in
gesprekken met buitenlandérs.
Nga, een meisje van 22, zegt in
vloeiend Frans dat zij veel hoop
heeft op een verdere liberalisering.
Maar vooralsnog gaat het niet
verder dan cosmetische
veranderingen. Nga is niet
een-twee-drie overtuigd. Zij mist
de mogelijkheid om te vergelijken.
Het enige dat de mensen weten is
dat zij het beter hebben dan ooit
tevoren. Dat in vergelijking met
andere landen in de regio
schraalhans keukenmeester is
dringt niet door. Het isolement van
Noord-Vietnam is bijna totaal.
Dollars
Ho Chi Minhstad daarentegen
heeft nog altijd de allure van een
open wereldstad, hoewel het dat
niet meer is. Hier is het leven veel
gemakkelijker, de mensen
verdienen aanzienlijk meer, wonen
beter (gemiddeld vier keer zoveel
woonruimte), en er is veel meer te
koop. Op de „zwarte markt" in de
Chinese wijk Cholon is werkelijk
alles te koop: cassetterecorders, de
nieuwste Japanse camera's,
Schotse whisky, zak-calculators,
en Franse parfum. Zwart is
overigens een te romantische
omschrijving. Het is dat de
overheid er geen greep op heeft,
maar dat geldt voor ruim de helft
van alle binnenlandse handel, die
voor rekening komt van
particulieren.
De meeste goederen die hier
uitgestald staan zijn afkomstig van
smokkel uit Singapore of van de
vliegtuigladingen vol met
pakketjes die familieleden van
overzee elke week opsturen.
Ongeveer tweehonderdduizend
gezinnen krijgen regelmatig
pakketpost van (gevluchte)
verwanten in het buitenland. Dat is
één op de drie inwoners van Ho
Chi Minhstad. In het
distributiecentrum is het elke
week een gedrang van jewelste
wanneer de gelukkigen hun pakjes
komen halen. Voor sommige
achtergebleven families is dit de
belangrijkste bron van inkomsten.
Deze maand heeft de regering
beperkende reglementen
ingevoerd. Voortaan mag per
familie slechts drie keer per jaar
een pakje komen, en de waarde
mag niet meer zijn dan 200 Dong
voor ieder gezinslid per keer. Met
deze maatregelen wil de regering
twee vliegen in één klap slaan: een
inperking van de „zwarte" markt,
en de hoop dat voortaan meer geld
zal worden overgemaakt. Dat
wordt dan tegen een door overheid
vastgestelde koers gewisseld.
Hoewel die koers (50 Dong per
dollar) aanzienlijk hoger is dan de
officiële (10 op 1) krijg je op de
zwarte markt al gemakkelijk 100
Dong, en met enige moeite in.
Saigon zelfs 150.
Dollars. Veel mensen zijn er verzot
op omdat de Dong razendsnel in
waarde daalt en de dollar
waardevast is. Het inflatiecijfer is
een zorgvuldig bewaard geheim,
als de regering het zelf al weet.
Maar de geldontwaarding ligt in
elk geval boven de honderd
procent, volgens westerse
deskundigen.
Extase
Ook de overheid jaagt
medegenloos op het groene geld,
ten koste van aanvankelijk
argeloze journalisten (en Westerse
diplomaten). Vooral voor het
gebruik van de Wolga-limousine
met chauffeur (ander vervoer is er
niet) moeten kleine kapitalen
worden neergeteld. Zelfs bedrog
communisten die na 1975 naar
Saigon kwamen, schijnen niet
meer terug te willen. Waarom niet?
„Het klimaat is hier veel beter",
krijg je dan steevast te horen.
Het schouwspel van een open stad
die langzaam in een isolement
raakt heeft iets intens treurigs.
„Saigon buon qua" (Saigon is zo
triest), hoor ik op de tweedehands
boekenmarkt in de buurt van de
Duong Calmette, een van de
zeldzame straten in Vietnam die
nog een Franse naam dragen. Een
paar honderd meter stalletjes, en
nergens vind ik een moderne
buitenlandstalige roman of iets dat
mogelijkerwijs als „bourgeois" zou
kunnen worden bestempeld. De
enige Engelse en Franse boeken
die ik aantref vallen in de categorie
medische handboeken uit de jaren
vijftig of taalcursussen.
Een avondje uit is in Ho Chi
Minhstad nog altijd mogelijk. Het
aantal restaurants neemt door de
hoge belastingen weliswaar
gestadig af, maar je kunt er nog
lekker uit eten, als je tenminste
over voldoende financiële
middelen beschikt. Met zwart
gewisselde dollars kom je een heel
eind, maar het gemiddelde
maandloon van een ambtenaar van
300 Dong (in het Noorden maar
200) is net voldoende voor één
etentje met zijn tweeën.
Filmfestival
Ik tref het wel, want in het Tao Dan
park vindt zojuist het jaarlijkse
filmfestival plaats. Vooral
Vietnamese films, die net als de
liedjes, de boeken en kranten eerst
het rode potlood van de culturele
partijfunctionarissen moeten
passeren. Het is er echt gezellig en
doet denken aan een pasar mal am
in Indonesië. Veel schiettenten
(met kromme luchtbuksen,
knalkurken of pijl en boog),
muziekgroepen en drankstalletjes.
In Hanoi zou dit ondenkbaar zijn.
Zeker, er zijn ook veel dingen
verbeterd na de „Amerikaanse
tijd". De Bangkok-achtige
bordelen zijn gesloten (hoewel de
prositutie niet is verdwenen, zoals
vice-burgemeester Le Quang
Chanh mij wil doen geloven), en
honderdduizenden daklozen zijn
uit de stad verdwenen. Niet
helemaal vrijwillig, maar als je
geen dak boven het hoofd hebt en
geen bron van inkomsten is dat
misschien minder belangrijk.
Sinds '75 hebben 750.000 mensen
de stad verlaten, de helft naar het
platteland, de andere helft naar
Nieuwe Economische Zones,
landbouwprojecten op
onontgonnen gronden.
Neem nu Pham Thi Kim Hong,
weduwe en moeder van zes
kinderen, die nu in een Nieuwe
Economische Zone leeft, 30
kilometer ten noordwesten van Ho
Chi Minhstad. Eerder was zij naar
een andere provincie gestuurd,
waar door de zure grond niets
wilde groeien. Zij keerde terug
naar Ho Chi Minhstad, maar moest
er op straat bivakkeren. Zij werd
herhaaldelijk „aangespoord" om
werk te gaan zoeken, en de enige
Nieuwe Economische Zone. Zo
kwam zij in Ta Minh Quoc terecht,
waar zij nu een tevreden bestaan
heeft. Dit keer was er wel een huis
beschikbaar en was de komst van
nieuwe boeren vanuit de stad beter
voorbereid door „stoot-troepen"
van de Ho Chi Minh Jeugdliga.
Na de succesvolle guerrillastrijd
tegen de Amerikanen werden veel
verdienstelijke oorlogsveteranen
op bestuurlijke posten benoemd,
waar zij natuurlek als een vis op
het droge waren. „Het spreekt
vanzelf dat guerrillastrijders na
jarenlange ontberingen in de
jungle willen meedelen in de
overwinning. Maar zij weten niets
van economische zaken. Dat duurt
tamelijk lang voor je dat onder de
knie krijgt". Zo zegt een in
Harvard opgeleid economisch
advieur van de gemeente Saigon,
zoals veel inwoners Ho Chi
Minhstad nog steeds noemen.
Hoewel het gesprek dat ik met
hem heb door mijn gastheren is
gearrangeerd, wil hij liever niet dat
ik zijn naam noem.
Experts
wordt niet geschuwd om de
dollar-rekening wat extra te
verhogen. Een tocht naar Can Tho
in de Mekong-delta wordt
berekend voor 700 kilometer. Ik
kom na voorrekenen met zeer
ruime marges tot niet meer dan 500
kilometer. Uiteindelijk wordt dat
•geaccepteerd; een verschil van
liefst honderd dollar. Ook in het
hotel, en in staatswinkels met
souvenirs en dozen Heineken-bier.
wordt betaling in dollars verlangd.
Als ik de kosten van een telex naar
Nederland in Dongs wil betalen
(„Ik ben hier toch in Vietnam?") is
een fikse ruzie mijn enig loon. Niet
betalen? Geen paspoort terug.
Saigon zou een veel natuurlijker
hoofdstad zijn voor Vietnam. Als
ik dat opper tegenover een
medewerker van de universiteit,
ergens onderweg in de
Mekong-delta, breng ik hem tot
ingehouden extase. Ingehouden,
want de andere buurman op de
achterbank van de auto is zijn uit
het Noorden aangevoerde baas.
Overigens, de meeste noordelijke
Dit probleem wordt van officiële
zijde onomwonden toegegeven.
„Een goede soldaat is nog geen
goede manager" hoor ik
regelmatig. De veteranen worden
uitgefaseerd en er wordt meer
gebruik gemaakt van economische
experts, zoals dr. Nguyen Xuan
Oanh, een vroegere minister onder
Thieu.
De tegenstellingen tussen Noord
en Zuid weerspiegelen zich ook
binnen de communistische partij.
Mensen als Saigons burgemeester
Mai Chi Tho (die deze zomer zal
aftreden na kritiek op een te
liberaal beleid) en chef van het
planbureau Vo Van Kièt behoren
tot de „zuidelijke,, stroming
binnen de partij die de nadruk wil
leggen op economische groei. De
orthodoxere partijgenoten uit het
Noorden, met voorop
partij-ideoloog Truong Chinh,
hebben felle kritiek op de trage
wijze waarop het Zuiden wordt
„gesocialiseerd"
Want daarover laat Vietnam weinig
twijfel bestaan: Noord en Zuid
moeten één communistisch geheel
gaan vormen. „Het doel is om in
het hele land hetzelfde
economische systeem te vestigen.
Het Noorden is al socialistisch; het
zuiden bevindt zich in de
overgangsfase van kapitalisme
naar socialisme", aldus onderwijst
Hoang Nguyen, hoofdredacteur
van de Vietnam Courier. De strijd
in de partij gaat er alleen nog om
wat voor soort socialisme er in het
verenigde Vietnam zal komen.