Eerherstel voor een dwergvolkje H M ÏMl *41 M 50 eeuw tussen de Pygmeeën Dr. Paul Julien een hal Klein zijn ze, opvallend klein, en in het oerwoud van Centraal-Afrika leiden ze een beklagenswaardig en primitief bestaan. Pygmeeën (lichtbruine huid, breed uitstekende jukbeenderen) zijn maar minderwaardige schepsels, vinden de omringende negervolken. En zo behandelen zij ze ook. Ze buiten ze uit; laten ze zwaar werk doen voor een habbekrats. Wat dan nog meegenomen is, want evenzogoed maken ze hen tot slaaf. Daar zijn gevallen van bekend. Woensdag was het precies vijftig jaar geleden dat de Wassenaarse antropoloog dr. Paul Julien (82) zijn onderzoek naar het wel en wee van de Pygmee begon. Toen, op 1 juni 1933, legde hij in het Itoeriwoud in het vroegere Belgisch Kongo (thans Zaïre) de eerstè contacten met dit zwerversvolkje in de hoop antwoord te krijgen op een aantal vragen. Eén daarvan was waarom Pygmeeën zo klein zijn. Mannen worden gemiddeld niet groter dan 1.44 meter en vrouwen komen over het algemeen niet boven de 1.37 meter uit. Dat moet een oorzaak hebben. Maar welke weet Julien na vijftig jaar wetenschappelijk onderzoek nog steeds niet. Evenmin heeft hij kunnen achterhalen hoe de Pygmee is ontstaan. Behalve in Centraal-Afrika, waar er naar schatting 35.000 leven, komen ze voor in de regenwouden van Azië en Oceanië, zij het dat hun aantallen daar nihil zijn. Maar of hun wortels daar ook werkelijk liggen, is hoogst twijfelachtig. Wel staat volgens Julien vast dat deze mensjes uniek zijn; ze stammen niet af van een vroeger algemeen ras. Boeken Op zijn laatste reis naar de Philippijnen ontdekte de antropoloog dat de daar levende Pygmeeën geen enkel genetisch verband hebben met die in Afrika. Vaartuigen hadden ze in die tijd immers niet, dus hoe hadden ze er moeten komen? Julien concludeert dan ook dat de diverse Pygmeeënvolkjes een produkt zijn van hun omgeving. Maar hoe dit ooit is gebeurd, kan hij niet verklaren. Merkwaardig blijven volgens hem de grote verschillen in bouw met mensen die in de directe omgeving van dit zwerversvolkje leven. Toch hoopt Julien ook op dat vraagstuk ooit een antwoord te vinden. Zijn wetenschappelijke nieuwsgierigheid is wat dat aangaat onverzadigbaar. Binnen afzienbare tijd begint hij dan ook aan zijn negenendertigste expeditie, die hij net als alle vorige weer goeddeels zelf zal betalen. Reisdoel zal zijn de dwergvolken en geïsoleerde bevolkingsgroepen in Peru, Bolivia en op een eilandengroep in de Stille Oceaan. Mooi onderwerp voor een nieuw wetenschappelijk boek. Hij heeft er al enkele op zijn naam staan. De meest bekende zijn 'Eeuwige Wildernis', 'Pygmeeën' en het in negen talen vertaalde 'Kampvuren langs de evenaar'. De bewegingen van de mensen over de aarde. Dat vindt Julien machtig interessant. Langzamerhand is hij tot de overtuiging gekomen dat Pygmeeën zich niet over grote afstanden hebben verspreid. Totdat de missionarissen kwamen kenden ze immers het wiel niet. En wat rijdieren waren wisten ze net zo min. Daarbij komt dat Pygmeeën zich bij voorkeur ophouden in een beperkt gebied. Weliswaar druist dat tegen hun zwerversnatuur in, maar daar zijn het dan zulke rare snoeshanen voor. Ze hebben altijd betrekkelijk geïsoleerd geleefd en vertonen geen enkele verwantschap met hun omringende volken. In Afrika bestaan zelfs enorme onderlinge verschillen tussen de Pygmeeënvolken. „Wellicht", zegt Julien, „zijn de Pygmeeën ouder dan de negers." Chmvoem Ook de talen van de Pygmeeën zijn anders dan die van de negers en de Aziaten. Onderling verschillen de Pygmeeëntalen in Afrika en Azië al evenzeer. Julien heeft er in elk geval niets gemeenschappelijks in kunnen ontdekken. Maandenlang heeft hij de Pygmeeën in hun doen en laten geobserveerd. Honderden kilometers heeft hij daarvoor gesjouwd. Over bospaden en moerassen, met een draagbaar laboratorium. Daarin analyseerde hij de bloedmonsters die hij van de Pygmeeën mocht nemen in ruil voor tabak, zout en oude halskettingen. Op kralen waren de dwergjes toen al uitgekeken. Ze bedekken hun schaamdelen met boombast; ze begraven hun doden op de plaats waar ze sterven; ze zijn zeer monogaam en ze kennen maar één god. Pygmeeën, door onderdrukkende stammen ook wel „de stinkende beesten uit het bos" genoemd. De Wassenaarse antropoloog dr. Paul Julien (82) kan er alles over vertellen. Een halve eeuw lang verrichtte hij onderzoek naar dit dwergvolkje. En binnenkort staat zijn negenendertigste expeditie op stapel. door Sjak Jansen >,q ti HB _I1 1J 11UI 1 - i T 1 Bijlage van het Leidsch/Alphens Dagblad denken aan Gullivers Reizen. Soms graven ze daarvoor een valkuil, maar meestal steken ze hem een speer in zijn poten, totdat hij niet meer kan lopen. Dan hakken ze zijn slurf af en doorboren zijn hart. Van het vlees consumeren de Pygmeeën zelf maar een klein deel. Dat eten ze rauw. Wat overblijft gaat naar de omringende negerstammen, die er andere goederen voor in ruil geven of het brutaalweg pikken. Waar de mannen de jacht tot taak hebben, daar zogen de vrouwen de kinderen, bouwen de hutten en verzamelen vruchten, knollen en andere gewassen. Geen dag gaat voorbij of er wordt wel gedanst Dr. Julien noemt die dansen, waarin meestal de jacht wordt uitgebeeld, bijzonder indrukwekkend. Pygmeeën zijn daar volgens hem uitermate bedreven in. Literatuur Dat is evenwel niet het enige waarom de antropoloog zoveel ontzag heeft voor de Pygmeeën. Hij bewondert ze ook vanwege het feit dat, ofschoon ze niet kunnen lezen en schrijven, ze tóch over een (mondeling uitgeleverde) literatuur beschikken waarin opmerkelijke poëzie en legenden voorkomen. „En ze zijn goudeerlijk natuurlijk", voegt de Wassenaarder er aan toe. „Ik heb het wel meegemaakt dat een Pygmee me twee dagen lang had gevolgd om me een leeg blikje sardines te geven. Ik had dat achtergelaten in het bos, maar hij dacht dat ik het had verloren. Dat heeft mij wel ontroerd." Behalve dat Julien hun bloed onderzocht, mat hij ook hun schedel. „Ik kon ze onmogeüjk uitleggen welk belang dat had. maar gelukkig had ik tolken bij me. Ik gaf ze ook wel medicijnen tegen lepra en bepaalde huidziekten. En kinderen gaf ik een leren voetbal, dus al gauw kon ik er geen kwaad meer doen." Zijn interesse voor Pygmeeën dankt hij aan het zetduiveltje. „Toen ik een jaar of vijftien was las ik een artikel over een Pygmeevrouw van 32 centimeter. Veel later begreep ik dat daar 132 centimeter had moeten staan, maar toen was het al te laat; wilde ik er alles van weten." Julien betreurt het dat hij naar zijn beste weten thans nog de enige wetenschapper is die onderzoek naar de Pygmeeën doet. In de geschiedschrijving duiken deze dwergjes pas op even nadat de pre-historie is beëindigd. In die jaren tussen 1865 en 1870 was het de Oostenrijkse geograaf Schweinfurth die in de diepe binnenlanden van Centraal-Afrika de Pygmeeën voor het eerst waarnam. Hij had wel van de dwergjes gehoord, maar veronderstelde dat hun bestaan op een fabeltje berustte. Beesten Sedertdien weten we dat Pygmeeën met boombast hun schaamdelen bedekken en ze de doden begraven op de plaats waar zij sterven. Hoezeer deze dwergjes door de omringende negervolken worden veracht, ontdekte men pas later. „De stinkende beesten uit het bos", worden ze door negers wel genoemd. Logisch dat de Pygmeeën het niet gemakkelijker hebben gekregen sinds Zaïre en Oeganda onafhankelijk werden en de dominante negers het voor het zeggen kregen. Maar of de Pychmeeën het in het beschaafde Westen zoveel meer naar hun zin zullen hebben, moet enigszins worden betwijfeld, getuige het gedrag van drie Pygmeeën die een aantal jaren geleden door New York werden gegidst. Volgens dr. Julien zaten ze achterin in de auto, maar keken ze niet op of om. „Het Vrijheidsbeeld, het Gugenheimmuseum, Empire State Building; het interesseerde ze geen lor. Ze waren blü toen ze weer naar huis konden." „Maar dat neemt niet weg dat het met de Pygmeeën in Centraal-Afrika allesbehalve rooskleurig is gesteld. Dit lot verdienen ze niet. Daarom is het van het grootste belang dat ze zich aan die negeroverheersing ontworstelen. De koffieplantages zijn gelukkig een eerste stap in die richting..." Dr. Paul Julien uit Wassenaar: "Ik kon al gauw geen kwaad meer doen". (Foto GPD). verdwijnen niet zelden als een soort statussymbool in de 'harems' van de overheersende negers. Gelukkig, zegt Julien, weten steeds meer Pygmeeën zich aan die overheersing te onttrekken en worden ze zich bewust van hun eigen identiteit. Daarvoor moeten zij dan wel hun eigen levenswijze en cultuur opgeven. In plaats van te zwerven moet men zich dan ergens vestigen. En dat gebeurt nu, zowel bij de Pygmeeën in Afrika als in Azië. Akkerbouw wordt dan de bron van bestaan. De eerste koffieplantages zijn intussen al gesticht. En met succes: Franse handelsreizigers roemen de kwaliteit van de bonen. Ophouden met zwerven betekent dat de kinderen onderwijs kunnen gaan volgen. Langs die weg moet de beschaving langzaam maar zeker tot alle Pygmeeën doordringen. Contact met de beschaafde wereld heeft echter het nadeel dat verscheidene ziekten de geïsoleerde groepen binnensluipen. Dat terwijl de Pygmeeën te boek staan als een kerngezond volk. Platvoeten heeft Julien er bijvoorbeeld niet waargenomen. X- en O-benen evenmin. Maar veel belangrijker is zijn constatering dat geslachtsziekten er aanvankelijk niet voorkwamen. En vrouwen waren zeer vruchtbaar. Er was altijd een grote kinderrijkdom. Vandaar de begeerte van de omringende negers naar de Pygmeevrouw. Eeuwen her werden de Pygmeeën ook al begeerd. Egyptische farao's waren zeer met hen verguld. Dat kwam door hun uitzonderlijke Anders was het met bivakmutsen. Daar waren ze gek op, ook al hadden ze er in de tropische hitte niks aan. Toch stonden ze er maar wat graag een buisje bloed voor af. Mits het maar niet in handen viel van een boze tovenaar. Julien moest dat altijd plechtig beloven. Hij vond het maar een curieus volk. Curieus, niet omdat het rauwe termieten als een feestmaal beschouwt of doodkalm onder een ladder doorloopt, maar curieus omdat de gebruiken en de moraal zoveel verschillen van die van de omringende volken. Waar de negervolken er verscheidene vrouwen op na mogen houden, daar is de Pygmee zo monogaam als maar zijn kan. En waar de negers in meer dan één God geloven, daar aanbidt de Pygmee er slechts één. Dat is de zogenaamde Chmvoem, die tevens de schepper is. Hem brengen ze geregeld offers. „Meestal het hart van een antilope", weet Julien. „De oudste werpt dat achterstevoren het bos in en roept: Komba, dit is Eén en ander maakt de Pygmee tot een vreemde eend in de Afrikaanse bijt. De vraag is alleen: voor hoe lang nog? Want thans is het dwergvolkje hard bezig te verdwijnen. Enkele groepen weten zich nog te handhaven. Maar andere families sterven uit of vermengen zich met de omringende bevolking. Statussymbool Vrouwen - met de reputatie veel kinderen te kunnen baren - geheel geïsoleerd leven. Het enige Pygmeeënvolk met wie dat anno 1983 nog het geval is, zijn de Jarawa-Pygmeeën op de Andaman-eilanden ten zuiden van Birma. Die leven daar in zeer primitieve omstandigheden. En hoe primitiever de levensstijl, des te hoger de moraal. Verschijnselen als incest acht Julien er dan ook uitgesloten. Volgens hem is het er al kuisheid wat de klok slaat. Op sommige vragen moet de antropoloog het antwoord schuldig blijven. Zo weet hij niet of er in Australië ook Pygmeeën leven. „Daar heb ik nimmer enig bewijs voor gevonden. Zo is er ook een theorie die zegt dat Pygmeeën zo klein zijn omdat ze dan behendig door het dichte oerwoud kunnen kruipen. Ik geef daar geen cent voor." Buiten kijf staat naar Juliens mening wèl het bijzondere jachtinstinct van de Pygmee. Als je hoort hoe behendig deze dwergen een olifant neerleggen, doet dat Py9meevrouwei, fca" W a'"Tee7r7ZTT he' Qroter dan I.37 danstalent. Gevoegd bij hun gedrongen gestalte vonden de farao's dat hoogst amusant. Ze beschouwden ze zelfs als een soort wonder. Jacht Homerus had ook het nodige met ze op. Hij schilderde ze als een oorlogszuchtige stam die zich elk jaar in een strijd op leven en dood waagde met een groep kraanvogels. En daarmee zat hij er niet ver naast, Pygmeeën zijn immers geboren jagers. Vooral de Pygmeeën die nog praktisch Meter. Hoe dat fFoto ANP).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1983 | | pagina 15