Ze benne fantastisc -c Aan boord bij de winnaars van de haringrace V DONDERDAG 2 JUNI 1983 Varia De extase onder de Katwijkse haringvissers om najaren van afwezigheid weer legaal hun netten in de Noordzee uit te gooien was de afgelopen week groot. Onze reporter Sjak Jansen plakte twee stickers tegen zeekziekte achter zijn oren en scheepte zich in op de Scheveningen 108. Dat bleek goed gegokt: de Katwijkse bemanning van deze trawler won de haringrace. Bijgaand artikel vertelt over de ervaringen van een buitenstaander in een zeer aparte wereld met een heel eigen taalgebruik. "Dat kèken had die Beukelszoon nooit motte uitvinden. Dan hadden wai tenminste wat meer kunnen slèpen". Ver na middernacht plofte de twintigkoppige Katwijkse bemanning van de Scheveningen 108 neer in de met tl-lampen verlichte kombuis. Zesendertig uur hadden ze hun kooi al niet gezien; alleen maar gekaakt, de ene haring na de andere. Bij de meeste vissers hing de tong dan ook op de schoenen. Zwijgend staarden zij voor zich uit met hun roodomrande ogen en stoppels op de wangen. En de jeneverfles ging in het rond. Voldaan namen de mannen er een harinkje bij. Een echte Hollandse Nieuwe waarvan er in de koeling in het vooronder nu ruim zeshonderdduizend (met een gewicht van tachtig ton) lagen. Eigenhandig gekaakt en klaar om op de Katwijkse visafslag (voor ruim drie gulden per stuk) te worden geveild. Matroos Arie van der Spek, een ruwe bolster met een blanke pit, zei dat hij zich de afgelopen dagen „het èpezuur" had gekaakt „mèr als je de hèringrace wilt winnen, mot dat ok wel", vond hij. „Dèrbij komt", zei hij, „vis houdt fit". En hij nam nog een harinkje. Want de overwinning in de haringrace kon de mannen van de Scheveningen 108, nadat ze op dat moment de concurrenten Vlaardingen 34 en Katwijk 171 al lang en breed waren voorbijgestoomd, niet meer ontglippen. Tenzij natuurlijk de motor uitviel. Een gedachte waarbij de mannen griezelden en dus klopten zij het af en wel zo hard dat de jeneverglaasjes bijna omvielen. Smurrie. van brandstof) ziet stijgen. Op het interne videosysteem aan boord draaide intussen 'Slipjes van Tiroler meisjes, lekkerder dan Italiaanse Ijsjes'. Juist op dat moment passeerde een zeiljachtje, luisterend naar de naam Deus Permita (Als God het toelaat). In de kombuis zag het blauw van de sigarettenrook. En Arie van der Spek nam nog een harinkje. Wat opviel was dat de bemanningsleden weinig met elkaar praatten. „Dat komt omdat iedereen hier zijn eigen werk heeft", legde Kees van Duijn uit Het leeuwedeel van de vissers aan boord is ermee opgegroeid. Vader en grootvader zaten vaak ook in de visserij en dan ging je als kleine jongen in de vakanties wel eens mee. Bovendien is er in Katwijk nooit veel keus geweest. Er was geen landbouw, bijna geen industrie: dus ging je de zee op. De kok had er zaterdag de pest in. Toen waren de golven zo hoog dat de soep over de borden liep. Als altijd had hij ook toen 's ochtends de aardappels geschild, de groente gewassen en het ontdooide vlees laten sudderen, 's Middags was hij weer druk met het bereiden van een tweede warme hap: nasi, bami of macaroni. „Daar zijn ze hier dol op." Aan boord ook scheepsbeschuit voor de liefhebber. Wat dat aangaat zijn de clichés uit Heijermans' toneelstuk 'Op hoop van Zegen' nog altqd werkelijkheid. Alleen vallen de tanden niet meer uit. Vier weken waren de vissers al van huis nu. Deze reis verschilde niet veel van de vorige. Alleen werd er nu op zondag keihard doorgewerkt. Of zoals Arie van der Spek het zei: „Kèken, kèken en voorsprong op de Katwijkse hektrawler 'Jan Marie' nog altijd elf mijl. Werd die voorsprong behouden - en waarom niet? - dan betekende dat een hogere veilingprijs voor de haring en dus meer inkomsten voor de visser. Reden voor Arie om een extra doos rauwe eieren te laten aanrukken. Geholpen door twee maten zoog hij die één voor één leeg en wie goed luisterde kon de smurrie in zijn maag horen vallen. Ofschoön de wallen onder zijn ogen hem in de middeleeuwen ongetwijfeld stadsrechten hadden opgeleverd, zei Arie nog topfit te zijn. Hij bewees dat door het ene onderhoudende praatje na het andere af te steken. Alleen was hij niet altijd te verstaart. Dat kwam door de hoge fluittoon van de koeling en het gestamp van de machine, die de Scheveningen 108 op volle kracht naar IJmuiden bracht. Een hels kabaal kortom, maar niet voor de bemanning. Die is eraan gewend; slaapt er doorheen. Wakker schrikken de mannen pas als de trawler vaart mindert en de schipper de lieren laat draaien om de netten binnen te halen. Dan wrijven zij zich de slaap uit hun ogen, knopen hun broek dicht, schieten hun lieslaarzen en rubber door Sjak Jansen handschoenen aan en stommelen naar boven om de sluitingen los te maken van de vangnetten die druipend van het zeewater boven het dek z Klapperen i Wat daar dan uitvalt, is thans vooral haring. Een hele vracht, die op het dek stuiptrekkend ligt te klapperen. Totdat het kaakmesje het dier uit zijn lijden verlost. Een geoefend visser peutert het mesje in de vissebek en trekt met één ruk de kieuwen, maag, lever en maagdarmkanaal eruit, alsmede de galblaas die een haring kan laten smaken als rotte vis. Deze reeds in 1380 door Jan Willem Beukelszoon uit Biervliet toegepaste werkwijze heeft het voordeel dat de haring goed kan leegbloeden en er ter conservering gemakkelijk zout in kan worden gedaan. „Kaik, zo gèt het", zei Arie van der Spek. Staande bij de kaakplank maakte hij één vliegensvlugge beweging en meteen kwam er een rood goedje naar buiten. Of hij geen medelijden had met het beestje vond hij maar een „rère vrèg. Het beessie zou eerder medelaiden met mai motte hebben; ik wor namelijk doodmoe van dat kèken en kraig er pain van in main rug. Ze zegge altaid wel: wat hebbe jullie een mooi beroep met die zee en romantiek, maar dat is lèriekoek: als ik stè te kèken, zit ik onderin het schip en zie ik geen zee. Dat kèken had die Beukelszoon nooit motte uitvinden. Dan hadden wai tenminste wat meer kunnen slèpen. Want het is hard werken hoor, dat kèken. Dèrom benne we ook zo blij dat we de makreel niet meer hoeven te strippen. Dèr is gelukkig geen vrèg meer nèr." In de kombuis veegde schipper Wim Jonker, eveneens uit Katwijk, likkebaardend zijn mond af. „Ze benne fantastisch dit jèr, tsjonge wat benne ze zacht". En de bemanningsleden lieten zich er nog een smaken, behalve matrozen Wim de Jong en Wim Ouwehand: „Wij motten die rauwe rotvis niet. Al leg-ie d'r honderd gulden nést, dan nog niet." Radar In de navigatiekamer telefoneerde schipper Jonker met reder Vrolijk: „Ik denk dat we om half elf de haven zullen binnenlopen". Het schip koerste intussen onverminderd voort. Jonker lette op de radar, of die waarschuwde voor kruisend verkeer. De apparaten om hem heen vertellen hem precies wat hij doen moet. De echopeiling tekent voor hem de bodem van de zee; de automatische piloot houdt de trawler op koers; een mechanisch gestuurd pennetje trekt het spoor over de kaart waarop wrakken en rotsen zijn ingetekend; een ontvanger vertaalt de signalen van kuststations in digitale cijfers die elke seconde oplichten en haarscherp de positie van de Scheveningen 108 meedelen. Vroeger was het volgens Jönker allemaal veel romantischer. Toen lichtte de schipper gewoon zijn pet en zei: Op hoop van zegen, en de hele vloot zwalkte gewoon over zee. De Katwijkse vloot voer in combinatie en deed nog aan het zogenaamde jagen. Dat wil zeggen dat de Katwijkse reders één schip (de snelste loper of de grootste vanger) vooruitstuurden en dat de rest van de visvangst werd gedaan met rouleerboten. Tradities die nu niet meer bestaan. Wel laten de vissers zich nog altijd leiden door het ritme van de vissen. Dat ritme betekent werken: de hele reis lang: Soms moet er zo hard worden gepeesd dat iemand met zijn hoofd voorover in de vis valt. Maar dan is er altijd nog het hospitaal-kerkschip De Hoop in de nabijheid om medische, technische en geestelijke hulp te bieden. Intussen was het acht uur geworden en liep Kees van Duijn op het achterdek de netten na. De Scheveningen 108 beschikt over zogenaamde puntzaknetten van vier bij zes meter. Door de puntige vorm blijven de vissen langer in het net zitten en wordt er een hogere snelheid bereikt. Ze kunnen wel eens blijven haken aan een onopgemerkt rotsblok en met een beetje pech is er volgens matroos Wijnand van Beelen dan „honderdduizend gulden naar de Filistainen. Want dat kosten ze." Doodzonde „Ze zeggen wel dat die hèringrace een uitgemèkte zèk is", zei Dirk Giesen, met zijn achttien jaar de jongste aan boord. „Maar lèten ze dat eerst mèr eens bewaizen. Wai hadden het geluk dat we zèterdag meteen onze netten konden uitgooien...". "....en we die Kattikker en Vlèrdinger hebben kunnen inhalen", vulde schipper Jonker. Hij zei weinig te hebben gemerkt van een geboorte-explosie op de haringgronden op de zevenenvijftigste breedtegraad nabij het Schotse Aberdeen. „Ik weet dat dat de opzet was van de EG om dèr zes jèr lang een vangstverbod in te stellen. Mèr of dat nou veel effect heeft gehad, dèr zeg ik geen jè en geen nee op. Arg vond ik wel dat de hèring die de Denen de afgelopen jèren wel hebben mogen vangen, rechtstreeks nèr de vismeelfabriek is gegaen. Doodzonde." De vissers klaagden er allemaal over. En ze doen het nu nog. Altijd is de visser vrij man geweest. Maar nu zijn er over de zeeën grenzen getrokken, zijn er quota ingesteld en bestaan er visvrije zones. Allemaal beperkingen voor de visser die dag en nacht werkt maar die desondanks zijn vangst ziet teruglopen en de kosten (vooral nog eens kèken". Normaliter gaan de vissers 's zondags per sloep ter kerke op 'De Hoop'. En na afloop daarvan bellen ze via Radio Scheveningen doorgaans even naar huis. Nu niet, nu werd er gekaakt. Larf"— Nadat de vis was ingevroren, werd hij verpakt in dozen. „Dèrdoor is-ie meteen voor consumptie geschikt", verklaarde schipper Jonker. „Want van het hèringlarfje is bij deze hèring geen spréke. Die nèrigheid heb-ie wel als je niet kunt invriezen. Dan moet die larf op de wal worden doodgevroren. Kostje zo acht uur." Om half elf stond de hele bemanning aan dek. Arie van der Spek wreef zijn ogen uit. En nog eens. Ja, hij zag het goed. De kade van IJmuiden zag zwart van de mensen. Drie vjije dagen lagen hem nu in het verschiet. Vrijdag 3 juni wacht de volgende haringtrip. „In de tussentijd kan ik mooi een beetje doen thuis", zei Arie, „en een beetje warre". Met dat laatste bedoelde hij drinken. En toen zei hij opeens: „Salamanders, wat benne ze lakker". Hij had nog gauw een harinkje genomen. Eigenhandig gekaakt! (foto GPD) De Katwijkse bemanning van de Scheveningen 108 poseert op het achterdek. Klaar voor de ontvangst in IJmuiden. Het kaken van de haring: "Kaik_, zo gèt het' Arie van der Spek: "Salamanders, wat benne ze lakker'

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1983 | | pagina 17