Mussolini, de grote misleider Witte boord wil aparte gevangenis Honderdste geboortedag maakt Italië verlegen ZATERDAG 28 MEI 1983 Hij was godslasteraar en sloot een verdrag met de paus. Hij was antimilitarist en toch een verwoed oorlogvoerder. Koos ooit partij voor dagloners, maar liet ze afranselen toen ze staakten. Benito Mussolini was een vat vol tegenstellingen en daarmee een ramp voor Italië, dat een beetje in zijn maag zit met de "viering" van zijn honderdste geboortedag. Mussolini zoals hij zichzelf graag zag: de bovenmenselijke geweldenaar die niet alleen zijn eigen volk, maar ook buitenlandse grootheden als Gandhi, Churchill en Hitler jarenlang wist te misleiden. (archieffoto) door Hein ten Kortenaar In dit drukke jaar van eeuwfeesten - van Luther tot Marx en van Rafaël tot Wagner heeft Italië er een waarmee het enigszins in zijn maag zit. Op 29 juli is het honderd jaar geleden dat Benito Mussolini, de latere 'Duce' (aanvoerder) van het fascistische Italië, werd geboren in Predappio, een tot dan toe onbekend en nog altijd onbeduidend gat in Romagna, nu een van de roodste gewesten van het land. Toen trouwens ook: een paar eeuwen pauselijk bewind hadden een traditie van anticlericalisme en van revolutionair en republikeins getint anarchisme nagelaten, waarvan Mussolini in zijn jonge jaren een typisch vertegenwoordiger was. Zijn vader Alessandro, de smid van Predappio, volksmenner, opsnijder en vrouwenjager (ook dat had de Duce van niemand vreemd) noemde hem Benito ter ere van Benito Juarez, de opstandeling en latere president van Mexico die keizer Maximiliaan liet fusilleren. Na een onderwijzersopleiding, die de enige basis bleef voor de 'fabelachtige eruditie' die hem later werd toegedicht, emigreerde het heetgebakerde revolutionaire standje naar Zwitserland, destijds het toevluchtsoord voor alle Europese opstandigen (een jaar na hem arriveert Lenin). Hij werd er vooral bekend door de stunt die hij op 7 september 1903 uithaalde. Bij een lezing van een Italiaanse dominee legde hij zijn hologe op de lessenaar en daagde God uit hem binnen vijf minuten door de bliksem te treffen. Na het verstrijken van het ultimatum riep hij triomfantelijk uit: „Hier sta ik nog, dus God bestaat niet". Jaren later was hij nog trots op dit stoute staaltje, zo helemaal in de standwerkersstijl die hem altijd is bijgebleven. Kerkelijk huwelijk Toch was het deze zelfde theatrale godloochenaar en anticlericaal (in dezelfde jaren schreef hij ook een keukenmeidenroman, getiteld 'De minnares van de kardinaal'), die twintig jaar later het Verdrag van Lateranen sloot met Paus Pius XI. Hij had toen al, dadelijk na de machtsovername van 1922, zijn vrouw Rachele en zijn vier kinderen laten dopen en had zich kort voor de ondertekening van het verdrag kerkelijk laten trouwen. Dit is maar een van de ontelbare tegenstrijdigheden in het gedrag van de man die op alle muren van Italië zou laten kalken: Noi Tireremo Dritto - Wij Gaan Altijd Recht Vooruit. Hij werd een nationale figuur in de socialistische partij door zijn onverzoenlijke antimilitarisme ten tijde van het Libische avontuur van 1911, maar wierp zich in 1915 plotseling op als voorvechter van de Italiaanse interventie in de wereldoorlog. In de vooroorlogse strijd van de dagloners op de Povlakte tegen de grondbezitters koos hij partij voor de eersten, maar liet na de oorlog zijn knokploegen door de landeigenaren betalen om stakers af te ranselen, hun partijlokalen te vernielen en het gebouw van de socialistische krant 'Avanti' (waarvan hijzelf hoofdredacteur was geweest) in brand te steken. „Wij kunnen ons de luxe veroorloven aristocraten en democraten te zijn, conservatief en progressief, reactionair en revolutionair, legalistisch en illegalistisch, al naar gelang de omstandigheden van tijd, plaats en milieu waarin we gedwongen worden te leven en te handelen". Dat schreef hij op 23 maart 1919, de dag van de oprichting van de 'Fasci di Combattimento', de vechtgroepen waaruit later de Fascistische Partij zou ontstaan. Glorie Met andere woorden: het fascisme werd opportunistisch geboren en is tot het einde toe opportunistisch gebleven. Als er van alle genoemde tendenzen (behalve dan de democratische) inderdaad vertegenwoordigers in de partij zijn te vinden, is het alleen de Duce die uitmaakt wie tijdelijk de overhand mag krijgen, die ze tegen elkaar uitspeelt en ze zodanig in evenwicht houdt, dat ze uitsluitend dienen tot meerdere eer en glorie van de Duce zelf. Het enige criterium van Benito Mussolini is altijd en alleen wat Benito Mussolini tot voordeel strekt - niet zozeer materieel gewin, al is dat er zeker geweest, als wel het beeld van de duizendkunstenaar, de bovenmenselijke geweldenaar dat hy aan de buitenwereld vertoonde en waarmee hij niet alleen het gros van zijn landgenoten, maar ook zulke uiteenlopende buitenlanders als Gandhi, Winston Churchill en Adolf Hitler jarenlang wist te misleiden. Dit was de man die in 1922 door de koning werd geroepen om de leiding van het land over te nemen. Knokploegen In de verwarde naoorlogse jaren had Mussolini zich aan het hoofd gesteld van alle ontevredenen: teleurgestelde nationalisten, werkloze frontsoldaten, door de inflatie in het nauw gebrachte middenstanders en door het uitblijven van de revolutie ongeduldig geworden socialisten. In een periode van voortdurende stakingen, straatgevechten en fabrieksbezettingen vormden zij antisocialistische knokploegen die in grote delen van het land een waar schrik bewind uitoefenden, niet zelden met goedvinden of actieve medewerking van overheid en politie. Tijdens de crisis van oktober 1922 achtte Mussolini de tijd gekomen voor een buitenparlementaire oplossing: de 'Mars naar Rome'. Zo'n 20.000 zwarthemden uit het hele land kampeerden op 28 oktober ten noorden van Rome, slecht toegerust en verregend. Ze waren zeker geen partij voor het leger, dat bereid was hun de pas af te snijden. Op het laatste ogenblik weigerde de koning echter de staat van beleg af te kondigen en stuurde Mussolini een telegram met de uitnodiging een nieuwe regering te vormen. De Duce zelf zat in Milaan af te wachten hoe de zaak zou aflopen. Hij volbracht de later legendarisch geworden 'Marcia su Roma' per slaapwagen, zijn volgelingen mochten de volgende dag langs het koninklijk paleis paraderen en werden daarna haastig op de trein naar huis gezet. Mussolini had bewezen zijn 'troepen' in de hand te hebben en wees er bij de presentatie van zijn kabinet in het parlement op dat hij „deze holle grauwe zaal in een bivak had kunnen veranderen". De socialistische afgevaardigde Giacomo Matteotti antwoordde met de uitroep: „Leve het parlement", wat hij twee jaar later met de dood moest bekopen. Schone schijn Ondanks het ongebruikelijke voorspel zag het eruit als een normale kabinetswisseling, maar het was een machtsovername. De eigenlijke dictatuur begon pas twee jaar later, toen de moord op Mateotti het bewind tot in zijn grondvesten deed wankelen, maar de koning opnieuw had bewezen de moed te missen om Mussolini en zijn benden aan de kant te zetten. Vanaf januari 1925 werd de pers gebreideld, de politieke partijen buiten de wet gesteld, speciale tribunalen ingesteld om politieke tegenstanders uit de weg te ruimen of te verbannen. Kortom: van toen af begon de gelijkschakeling van de staat met het mussoliniaanse regime. Het was een bewind van de schone schijn. Zoals iedereen weet liepen de treinen op tijd, de bedelaars werden van de straten geweerd, stakingen werden verboden, er werden snelwegen gebouwd en bombastische momumenten opgericht, de Pontijnse moerassen werden drooggelegd. De Duce, die niet alleen kon paardrijden, vliegen en viool spelen als de beste („Ik kan ook nog toneelschrijver worden", zei hij na zijn verkiezingsnederlaag van 1919) verbeeldde zich ook alles van politiek, economie en diplomatie af te weten en draaide er zijn hand niet voor om vyf, zes, een tijdlang zelfs acht ministeries te leiden. Met zijn fenomenale intuitie ('Mussolini heeft altijd gelijk' kwam er tot in de kleinste dorpen op de muren te staan) koos hij op ieder gebied feilloos de meest spectaculaire oplossingen. Tot groot ongeluk van de Italianen waande hij zich, met zijn korporaalservaring uit de Eerste Wereldoorlog, ook een begenadigd veldheer. Als minister van oorlog, van marine en luchtmacht, en na de verovering van Abessinië 'opperste maarschalk van het keizerrijk', berustte de voorbereiding van de door hemzelf als onvermijdelijk aangekondigde oorlog geheel in zijn handen. Een generaal die hem trachtte te waarschuwen dat Italië totaal onvoorbereid was op een grote oorlog, werd op staande voet de laan uitgestuurd. De generale staf kwam hoogstens twee of drie keer per jaar bijeen om over onbeduidende details te praten. Verouderd In oktober 1936 kondigde de Duce aan dat hij in een oogwenk „acht miljoen bajonetten" op de been kon brengen. Maar in 1939, na driejaar van voortgaande bewapening, waren er nog niet genoeg bajonetten voor de 1,3 miljoen geweren waarover het leger kon beschikken. En dat waren dan nog geweren van een verouderd, in 1891 ontworpen model. Het grootste deel van de artillerie bestond uit kanonnen uit de Eerste Wereldoorlog en tot het eind van de oorlog beschikte Italië niet over een behoorlijke tank. De luchtmacht, waarmee de Duce eens beweerde de zon te kunnen verduisteren, bleek bij het uitbreken van de oorlog te bestaan uit 454 bommenwerpers en 129 gevechtsvliegtuigen. Zo is het een verbazingwekkend feit dat Italië in de Tweede Wereldoorlog minder vliegtuigen produceerde dan in de eerste. Bij de acht Italiaanse slagschepen was de bepantsering opgeofferd aan de snelheid en vliegdekschepen had hij niet nodig, omdat hij „vanuit de vliegvelden op Italiaaans grondgebied de hele Middellandse Zee kon bestrijken" (wat, toen het eenmaal zover kwam, volslagen onmogelijk bleek). Zijn briljante strategische intuitie vertelde hem dat een moderne oorlog niet langer dan een paar maanden kon duren. Toen de Duitse troepen in juni 1941 Frankrijk bijna geheel onder de voet hadden gelopen, haastte hij zich om de geallieerden de oorlog te verklaren. „Er is geen tijd te verliezen", zei hij tegen schoonzoon Ciano, minister van buitenlandse zaken, „ik heb maar een paar duizend doden nodig om als overwinnaar aan de vredestafel te zitten". Cynisme Het cynisme van deze uitspraak is kenmerkend voor Mussolini. Terwijl hij in zijn publieke toespraken voortdurend de mond vol heeft over de grootheid en heldenmoed van het 'Italische' volk (de Latijnse benaming die hij graag gebruikte), uit hij in privé-gesprekken niets dan minachting voor hun lafheid en kruiperigheid: „Een ras van schapen dat in 18 jaar niet veranderd kan worden", zegt hij tegen Ciano, „daar zijn 180 jaar of misschien wel 18 eeuwen voor nodig". Hij is blij met de bombardementen van 1941 op Napels: „Daar wordt het ras door gehard". Het toppunt van egocentrisme bereikt hij wel in de nacht van 25 juli 1943, wanneer de Grote Raad van het fascisme na het desastreuze verloop van de oorlog eindelijk een motie tegen hem aanneemt: „Ik ben zestig. Tenslotte zou ik de laatste twintig jaar het mooiste avontuur van mijn leven kunnen noemen en er nu een punt achter zetten". Twintig jaar dictatuur, met aan het einde de rampzaligste oorlog van de Italiaanse geschiedenis, waarin tot dan toe al tienduizenden doden zijn gevallen, teruggebracht tot het persoonlijk avontuur van Benito Mussolini. De volgende dag wordt hij op bevel van de koning gearresteerd, maar het definitieve einde komt pas twee jaar later. Na zijn bevrijding door SS-parachutisten heeft hij zich dan laten uitroepen tot Duce van een totaal van de Duitse troepen afhankelijke marionettenrepubliek en daarmee het sein gegeven voor een bloedige burgeroorlog in het nog niet door de geallieerden veroverde deel van Italië. Doodvonnis Op 25 april 1945 neemt het Nationale Bevrijdingscomité voor Noord-Italië officieel het gezag over en spreekt tegelijk de doodstraf uit over Mussolini en de overige fascistische topfiguren. Twee dagen later houdt een partizanencommando een Duits konvooi aan in Dongo aan het meer van Como. De commandant 'Bill', in het normale leven Urbano Lazzaro, herkent Mussolini, vermomd in een Wehrmachtjas met opgeslagen kraag, en arresteert hem „uit naam van het Italiaanse volk". Om hem niet in handen van de geallieerden te laten vallen, stuurt het Bevrijdingscomité de communistische commandant 'Valerio' (Walter Audisio) naar Dongo om het doodvonnis te voltrekken. Op 28 april wordt Benito Mussolini met zijn vriendin Claretta Petacci voor het hek van een villa doodgeschoten. Het is een beslissing die in de atmosfeer van godenschemering gedurende die laatste oorlogsdagen misschien niet onbegrijpelijk was, maar die ook vandaag nog wordt verdedigd door president Sandro Pertini, toen lid van het Bevrijdingscomité: „Het vonnis was al twintig jaar eerder uitgesproken door het Italiaanse volk", zegt hij, „toen het van zijn vrijheid werd beroofd". Dat mag waar zijn voor hemzelf en het handjevol antifascisten dat ballingschap en gevangenis over had voor zijn verzet tegen de fascistische tyrannie, het geldt zeker niet voor de meerderheid van de Italianen die twintig jaar lang geestdriftig of gelaten achter Mussolini aan hadden gelopen en pas na de onafgebroken nederlagen van de Tweede Wereldoorlog hun ogen openden. Verlegen Zo'n wonder is het dus niet dat Italië door dit eeuwfeest in verlegenheid wordt gebracht. In deze 'republiek gegrondvest op het verzet' hangt er in menige kast nog wel een verschoten zwart hemd waar niemand graag aan herinnerd wordt. Het is niet de meest geschikte achtergrond voor een objectieve herwaardering van het verleden. Er zou een aparte gevangenis moeten komen voor gedetineerden met een goede opleiding. Een academicus voelt zich immers niet thuis tussen gewone boeven-van-de-straat. Een academicus stelt een goed gesprek op prijs in plaats van te bekvechten om de keuze van het televisienet 's avonds in de recreatiezaal van de gevangenis. Bovengenoemd pleidooi voor een aparte gevangenis voor hooggeleerden houdt mr. J. F. van Dijk in het blad Ars Aequi. Hij is een jurist die zelf in de gevangenis belandde wegens zijn aandeel in de beruchte koppelbazenaffaire van Papa Blanca. Mr. Van Dijk voelde zich niet thuis in de 'bak'. Voor witteboordencriminelen zou er een aparte gevangenis moeten komen, vindt hij. door Lucas Griever Steeds vaker arresteert de politie verdachten uit zo genoemde „betere krin gen" en brengen officie ren van justitie directeu ren, bankbazen, notaris sen, advocaten of dure employés voor de rechter. In voorarrest of schuldig bevonden belanden ook deze delinquenten in de cellen van het gevangenis wezen. Daar blijkt geen zachte bu reaustoel op zwenkwielen te staan. Ook ontbreken tele foon en ijskast en mag de fa milie er slechts een tot twee uur per week op bezoek ko men. Voor het overige gelden de honderden regeltjes van het regime; om kwart voor tien gaat bij iedereen de deur op slot: bankdirecteur of me taalhandelaar, notaris of drugdealer. Een gestudeerd lid van het gil de van witteboordencrimine len vindt dat dit anders moet. Hij is jurist en bestudeerde aandachtig de Beginselenwet Gevangeniswezen en de Ge vangenismaatregel. Om aan de daarin gestelde opdracht van resocialisatie en de voor bereiding op terugkeer in de samenleving te voldoen, moeten er volgens hem in richtingen voor witteboor- dengedetineerden komen. In het juridisch tijdschrift Ars Aequi legt hij uit waarom hij, wegens zijn aandeel in de Pa- pa-Blanca-affaire, door het verblijf in de blauweboor- dengevangenis dubbel ge straft wordt. Veroordeelden en verdachten met een „aanzienlijke maat schappelijke status" hoeven geen wasknijpers en vliegenmeppers te maken: het zijn mensen met een „re gelmatig arbeidsverleden", die je niet zó hoeft te leren hoe ze regelmatig moeten werken of collegiaal met el kaar omgaan in de werkzaal. De strafcel als tuchtmaatre gel (en daarin naakt in een overall op de grond slapen) is helemaal uit den boze: „een mensonterende behande ling", die een „extra psychi sche belasting is voor de ge detineerde voor wie het be staan van dergelijke dingen een onverwachte schok bete kent". Wroeging Mr. J. F. van Dijk kreeg een lan ge gevangenisstraf en kon niet naar het vroegere „Ber gerhout", een inrichting waar witte boorden werden onder gebracht. In een tijd van slin kend aanbod van veroordeel den is die gevangenis opge heven. Nu zitten ze tussen ge detineerden die veel te hard muziek draaien, naar films kijken die „voor de witte- boordengedetineerden niet interessant zijn", wat ook zou gelden voor de gespreksgroe-' pen. Pastoraal gevangenis- werk over „gewetenswroe ging" gaat aan Van Dijk voor bij: wie knoeit er anno 1983 nog met „gewetenswroe ging" in zijn belastingaangif te. In het algemeen verfoeit hij „de vervlakkende psychische werking" van het regime in de inrichting, maar is bijzon der verbolgen over de gerin ge mogelijkheden om contact „met buiten" te onderhou den: het bedrijf waar de ver oordeelde de leiding heeft gaat naar de knoppen, omdat hij niet kan telefoneren, („soms worden honderden werknemers gedupeerd") en er geen contact mogelijk is met deskundigen die hem zouden moeten vervangen. Het gevangeniswezen is vol strekt niet ingesteld op deze problemen, betoogt Van Dijk, durft ook niets te onder nemen, bang als gevangenis directeuren zijn om hun vin gers te branden. Maar ook de psychologische problemen, die hierdoor bij de witteboor- dengedetineerden ontstaan, kan het gevangeniswezen niet opvangen. Sterker nog: „Er wordt geen enkele aan dacht aan geschonken". De gedetineerde jurist vindt overigens de aangeboden on derwijsmogelijkheden in de inrichtingen te laag van ni veau, de vergaande seksuele benadering door gedetineer den van vrouw of vriendin „schadelijk voor aanwezige kinderen in de bezoekzaal", en constateert hoofdluis in inrichtingen waar absoluut te weinig douches zijn. Tot zover de klachten van Van Dijk. Humaan In vergelijking met de ons om ringende landen kennen wij een tamelijk humaan deten tiesysteem. Wie rechten ge studeerd heeft moet bij „strafrecht" daar toch iets van vernomen hebben. En wie als jurist op papier de wet zwaar overtreedt, kan snel in de wetboeken nazien wat daar voor straffen op staan. „Witteboordencriminaliteit" leent zich bij uitstek voor „bekering": de goed opgelei de persoon „met aanzienlijke maatschappelijke status" kan nagaan wat er strafrech telijk op zijn fraude zal vol gen. En dan een afweging maken of wel of niet op pa pier de wet te overtreden. De witteboordengedetineerde kent natuurlijk ook „per soonlijke omstandigheden", die wellicht tot roekeloos misdrijf hebben geleid. Dat die persoonlijke omstandig heden in de detentie tot een totaal andere behandeling zouden moeten voeren, laat zich moeilijk verdedigen. Van resocialisatie en de voor bereiding op terugkeer in de samenleving komt ook voor andere gedetineerden weinig terecht. Die zien zich ook geconfron teerd met tal van maatschap pelijke problemen, waar de hulpverlening van justitie geen antwoord op heeft. Tal van gedetineerden ergeren zich aan harde muziek van anderen; of willen vaker dou chen, ergens anders over pra ten in de gespreksgroep of andere films zien. En ernsti ger: tal van gedetineerden la ten familie achter en er is geen „deskundige" die hen zou kunnen vervangen. Ie dere gedetineerde moet maar zien dat de achterban zichzelf redt. Allen In genoemd juridisch tijd schrift geeft de criminoloog prof. R. W. Jongman een scherp commentaar op Van Dijks verhaal. „Eerst hebben de witte boorden een bevoor rechte positie in de samenle ving en dan willen ze daarna ook nog eens een bevoor rechte positie in de gevange nis". Dat gaat Jongman te ver. Het gevangeniswezen kan beter („Het is ook voor witteboor- dengedetineerden een slech te oplossing"), maar hun klachten zijn niet exclusief. En voor een exclusieve be handeling voelt hij niets. Intussen mogen de juristen on der de witteboordendelin- quenten van Jongman best zulke artikelen schrijven, binnen het titelgevoelige veld van justitie (mr.) zal daar toch naar gekeken worden. Maar dan wel over verbete ringen die alle gedetineerden aangaan. Dat daar aan gewerkt gaat wor den is intussen onzeker. De overheid bezuinigt veertig miljoen op het gevangenis wezen. De bewaarders voe ren intussen een stiptheids actie om te onderstrepen dat na de bezuinigingen hun taak onwerkbaar zwaar wordt. Bij vorige acties staakten ook ge detineerden tegen de drei gende bezuinigingen. Zouden de witte boorden mees taken?

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1983 | | pagina 15