Ooit was de
Nederlandse sigaar een
geliefd cultuurgoed
van staatslieden,
notarissen, hereboeren
en kooplieden. En nog
altijd opent een
corona, een senorita of
een bolknak in het
buitenland deuren die
voor anderen gesloten
blijven. Maar toch: het
gaat niet zo goed met
de Nederlandse
sigarenindustrie. We
roken er nog maar 50
per hoofd per jaar, en
dat zijn er 50 minder
dan zo'n tien jaar
geleden. Een profiel
van een
verschrompelde
bedrijfstak.
Bijlage van het Leidsch/Alphens Dagblad
door Ger van Gelder
Handwerk bij Oud Kampen, waar de exclusieve Hajenius-sigaar wordt gemaakt.
De Brabantse Kempen,
Achterhoek, Gelderse Vallei,
Daar wortelde de Nederlandse
sigarenindustrie. De reden ligt
voor de hand. Het maken van
sigaren is oorspronkelijk een
specifiek handwerk.
Arbeidsintensief;
vakmanschap is meesterschap.
De loop van de industriële
ontwikkeling voert altijd langs
sociaal achtergëbleven
gebieden. Daar is de
arbeidskracht goedkoop in te
huren. Dat was eind vorige,
begin deze eeuw in Nederland
het geval in genoemde
gebieden en is internationaal
nóg zo in ontwikkelings- en
derdewereldlanden.
De Cubaanse sigarenindustrie
floreert niet alleen omdat daar voor
de sigarenproduktie zeer geschikte
tabakken groeien en verwerkt
kunnen worden in een klimaat met
een ideale vochtigheidsraad. De
havana wordt door vele handen
relatief goedkoop gemaakt. Dat hij
in Nederland tóch prijzig is komt
door de forse accijns- en
btw-heffingen.
Geen machines
Het vinden van plaatsen op de
aardbol waar in welvaart
achtergeblevenen voor naar onze
maatstaven weinig geld nog
arbeidsintensief werk willen
verrichten, is er ook één van de
oorzaken van dat de Nederlandse
sigarenindustrie zich nog weet te
handhaven. Dat deel van de
produktie dat niet machinaal kan
gebeuren, is door een aantal
Nederlandse fabrikanten
uitbesteed in landen als Indonesië,
Malta en Ierland waar de arbeid
nog te betalen is. Ook gebeurt er
veel in België, maar dat heeft een
andere reden een gunstiger
belastingklimaat.
Dat de Nederlandse
sigarenindustrie na de Tweede
Wereldoorlog in verval raakte
schrijft voorzitter mr. Th. J. G. van
Belkum van de Nederlandse
Vereniging voor de
Sigarenindustrie vooral toe aan het
Anti-Mechanisatiebesluit van 1936
dat door werknemers en -gevers
gezamenlijk werd genomen. „De
sigarenindustrie was de enige
bedrijfstak waarin ooit een
dergelijke stap is genomen. Dat
besluit hield in dat de toen al
begonnen mechanisering van de
sigarenproduktie werd stopgezet.
Ter bescherming van de
werkgelegenheid in de crisistijd
van de jaren dertig mochten geen
nieuwe machines meer worden
geplaatst. Op die manier konden
zoveel mogelijk mensen aan het
werk blijven. Dat was toen nog wel
haalbaar. De loonkosten drukten
in die tijd nog niet zó zwaar omdat
het sociale voorzieningenstelsel
nog niet zo uitgebreid was als nu.
Maar dit besluit bleef gehandhaafd
tot 1948 en had als negatief
bijverschijnsel dat er lange tijd niet
geinvesteerd werd. Er trad geen
vernieuwing op en dat werd samen
met de steeds zwaardere
loonkosten van na de oorlog
funest".
negatieve invloed niet op de
sigarenomzet. In 1970 werden nog
104 sigaren per jaar per hoofd van
de bevolking gerookt, drie jaar
geleden 65 en thans 50. Hier staat
tegenover dat de totale produktie
zich heeft gestabiliseerd omdat het
met de export goed gaat. De
Nederlandse sigaar is vooral door
het uitgebreide assortiment en de
de loonkosten stegen en vaak was
er ook geen familiaire opvolging.
Opmerkelijk genoeg echter zijn het
juist de oorspronkelijke, grotere
familiebedrijven die zich altijd met
hand en tand verdedigd hebben
tegen buitenlandse inmenging.
Niettemin moest er terrein worden
prijs gegeven. Willem II (ook
producent van Karei I) is van
Gemengd
Verder zijn AGIO en Douwe
Egberts bezig met een nieuwe
fabriek in Djokjakarta in
Indonesië, het land waar de beste
tabakken worden geteeld (Java,
de markt brengen, zoals de corona,
panatella, wilde havana, senorita,
sprietje, cigarillo en knakmodellen
(bolknak, tuiknak, ringknak en de
gewone knakmodellen).
Door het in de loop der tijden
ontwikkelde vakmanschap van de
Nederlandse melangeurs heeft de
Nederlandse sigaar een aandeel op
de wereldmarkt bevochten (vooral
Frankrijk is met 30 procent van
onze export een goede afnemer),
waar de Nederlandse schatkist aan
accijns en btw jaarlijks 48 miljoen
gulden overhoudt. De melangeurs
zijn de mensen die de
samenstelling van het binnengoed
bepalen én de daarbij passende
tabakssoorten voor het omblad
(het wat vochtige blad dat om het
binnengoed wordt gerold om het
stevigheid te verlenen en samen
met dat binnengoed dan „bosje"
heet) en het dekblad (het buitenste
blad).
Een Nederlandse sigaar opent nog
altijd deuren in het buitenland.
"The Cigar"
De hedendaagse Nederlandse
sigarenrokers kiezen voor de
kleinere sigaar, die niet gematteerd
is. Het matteren (aanbrengen van
poeder op het dekblad) had
vroeger meer plaats en gebeurde
om de sigaar een mooie
gelijkmatige kleur te geven.
Bovendien slaat de as wit uit. De
kleur van de as echter is niet
bepalend voor de kwaliteit van de
sigaar. Bovendien ervaren de
meeste rokers van nu de poeder als
onprettig (lippen, vingers).
Een goede sigaar moet geurig en
smakelijk zijn, bij het roken de
rook gemakkelijk doorlaten zodat
de roker niet zwaar hoeft te
trekken, goed en gelijkmatig
branden en een aanzien hebben
dat de roker aanspreekt. Juist dit
laatste vraagt
Gewild
Daarbij kwamen later nog andere
ontwikkelingen, zoals de
anti-rookcampagnes in de jaren
zeventig. Die waren weliswaar niet
direct gericht tegen het roken van
sigaren die in tegenstelling tot
sigaretten niet geinhaleerd mogen
worden, maar misten hun
gemiddeld goede kwaliteit een
gewild produkt in het buitenland.
Met de neergang wordt in de eerste
plaats bedoeld de verschrompeling
van de bedrijfstak. Nederland
telde ooit 2500 vooral kleinere
bedrijven waar sigaren werden
gemaakt. Ongeveer 20.000 mensen
hadden er werk aan. Nu zijn er nog
14 sigarenfabrieken met 2500
werknemers. Een belangrijk deel
van die fabrieken is in
buitenlandse handen. Ook dat nog.
Slechts veertig procent van de
vaderlandse sigarenproduktie is
ook werkelijk Nederlands. De
invoering van het sociale
voorzieningenpakket na de
Tweede Wereldoorlog werd luid
begroet door grote delen van de
bevolking, maar de arbeidvretende
sigarenindustrie dreigde ongeveer
dezelfde langzame dood te sterven
als haar produkt.
De loonkosten werden steeds
zwaarder en vormen thans 40
procent van de produktiekosten
van de sigaar. Ondanks de
mechanisatie zal die loonfactor
niet gedrukt kunnen worden, want
een aantal fasen in de
sigarenproduktie is en blij ft
handwerk.
De familiebedrijfjes steeg het
water tot de lippen en het ene
bedrijf na het andere moest sluiten
of ging op in een (buitenlands)
concern. Van de 2500 werknemers
in de sigarenbranche werken er
nog maar 500 in kleinere
bedrijven.Het
huis-tuin-en-keuken-werk gebeurt
al lang niet meer. Een gevolg van
de Tabakswet van 1921.
Luxeartikel
De sigaar is door de overheid altijd
al als een luxe artikel beschouwd
en onderworpen aan accijns- als
btw-heffing. Om een betere
controle te krijgen op de produktie
van de sigarenindustrie (voor de
accijnsbepaling) wilde de
Nederlandse regering destijds
graag verlost worden van die
kleine bedrijven, waarop
nauwelijks toezicht te houden was.
Dat die poging in de loop der
tientallen jaren is geslaagd wordt
gesymboliseerd door het
toenemende aantal houten
wikkelvormen dat als een soort
relikwie bij steeds meer mensen
aan de muur hangt.
In de jaren zestig kreeg de
internationale sigarettenindustrie
belangstelling voor de
Nederlandse sigarenmakerij. Zoals
al eerder vastgesteld konden de
familiebedrijven het om allerlei
redenen niet meer bolwerken: het
machinepark was vaak verouderd,
Consolidated, dat weer een
vertakking is van het Amerikaanse
Gulf and Western.
Schimmelpenninck is van
Rothmans, een dochter van het
Westduitse Brinkmann-concern.
Ritmeester, dat zélf eigenaar is van
Oud-Kampen (waar de exclusieve
Hajenius-sigaar wordt gemaakt)
behoort tot het Britse
Gallagher-concern (ook eigenaar
van Theodorus Niemeijer in
Groningen). Elisabeth Bas, de
producent van de tot topper
geworden La Paz-sigaren, is van de
Zweedse tabaksindustrie (een
staatsmonopolie).
Nederlands
Vreugdevol meldt voorzitter Van
Belkum enkele ontwikkelingen
ten gunste van de vaderlandse
sigarenindustrie. „Smit en Ten
Hoove (de makers van Balmoral en
Panter) is sinds 1 april weer in
Nederlandse handen. De
AGIO-fabrieken (eigendom van
een andere tak van de familie
Wintermans) heeft het bedrijf van
de Amerikaanse bezitter gekocht.
Smit en Ten Hoove werd vijftien
jaar geleden door Douwe Egberts
gekocht. Douwe werd vijfjaar
geleden op zijn beurt Amerikaans
bezit. De Amerikaanse Douwe
ervoer snel dat de sigaar vooral
organisatorisch moeilijk lag in zijn
pakket, dat zich graag richt op de
„kleine genoegens voor de mens".
Voor dit genoegen moesten 120
mensen in dienst blijven voor een
in verhouding kleine omzet. Dat
werd de Amerikanen te gortig.
AGIO dat nog altijd de grote
Gouden Oogst sigaar hoog in het
vaandel heeft, produceert ook
Compaenen voor een verband van
Nederlandse sigarenwinkeliers en
nu dan dus ook de duurdere
Balmoral door die overname van
Smit en Ten Hoove. Verder
onderhandelt de Nederlandse
directie van Willem II met
Consolidated over de overname
van een pakket
meerderheidsaandelen. Met recht
mogen we dus weer spreken van
een gunstige ontwikkeling".
Wat hebben we verder nog zelf aan
grotere bedrijven: De
Hofnar-industrie van de familie
Wolters, De Graaf Tilly-fabriek van
de familie Hermans, de
Washington-industrie (waar Victor
Hugo wordt gemaakt) in
Hyppolytushoeve en Cadena van
Claessen in Hapert. De veer die
enkele van deze Nederlandse
bedrijven wél moesten laten - en
daarmee de Nederlandse
arbeidsmarkt - is verplaatsing van
een deel van het arbeidsproces
Sumatra). Daar halen de
Nederlandse tabaksfabrikanten
van oudsher hun grondstoffen
vandaan, die gemengd met andere
tabakken (uit Brazilië en Cuba) tot
de specifiek Nederlandse sigaar
worden „gemengd".
Die menging is de grote kracht van
de Nederlandse sigarenmakers die
momenteel zo'n tien modellen op
Een Parijse taxichauffeur en een
Londense hotelportier zijn
handelbaarder als ze een
Nederlandse sigaar aangeboden
krijgen. In tegenstelling tot het
short ,/ïller-binnengoed van de
Nederlandse sigaar worden
Cubaanse sigaren gemaakt van
ongesneden tabak (long filler). Dat
levert ook een goede sigaar op,
„tingerspitzen-gefühl" van de
fabrikant. Inspelen op wat de klant
zou willen. Vooral nu de
jaarconsumptie in Nederland nog
altijd dalende is, ondanks de
toegenomen belangstelling van de
jongere generaties.
Sigarenclubs zoals er nog enkele in
Engeland bestaan, zijn in
Nederland vrijwel onbekend. Toch
is er ééntje, in Groningen: de
Groninger Studenten
Sigarenrokers Vereniging „The
Cigar".
Penningmeester U. D. Froentjes
ontkent dat „The Cigar" een
exponent van het nieuwe
snobisme zou kunnen zijn. In
slechte tijden is de neiging om zich
te onderscheiden van de massa
groter. „The Cigar" begon vier jaar
geleden met zes liefhebbers, maar
telt nu al 80 jongeren die het
sigaren roken regelmatig sociaal
bedrijven op clubavonden. „Het is
eigenlijk moeilijk aan te geven
waarom we zo genieten van een
sigaar en kennis willen vergaren
over alles wat met de sigaar
samenhangt door het organiseren
van lezingen en excursies.
Persoonlijk beschouw ik het roken
van een sigaar als een soort euforie.
Maar we zijn geen elitevereniging
en passen geen ballotage toe.
Iedereen die lid is van de
studentencorpsvereniging
Vindicat kan toetreden".
Oplevering
De sigaar is lange tijd alleen aan de
man gebracht door
sigarenspeciaalzaken, die in aantal
gelijke tred hielden met de
afkalving van de industrie. De
tabaks- en detailvakopleiding
ondervindt echter een groeiende
belangstelling. De Stichting
Vakopleiding en -examens levert
jaarlijks 120 mensen af. Zij leren
dat Columbus pas op zijn tweede
ontdekkingsreis naar Amerika
(rond 1500) in de gaten kreeg dat
hem door indianen aangeboden
bladeren bedoeld waren om ze in
brand te steken en de rook te
inhaleren via een buisje. Maar het
duurde tot midden vorige eeuw
voordat de sigaar in de
„beschaafde wereld" doorbrak en
bijvoorbeeld in Nederland ooit
symbolisch was voor
maatschappelijk aanzien. Prestige,
euforie of beide: ze zijn evenzeer
vastgeplakt aan het roken van een
sigaar als het plakmiddel waarmee
als laatste produktiehandeling het
dekblad aan de kop van de sigaar
wordt vastgemaakt.
Onlosmakelijk.
Het nat maken van het dekblad.