Stoeien met "Wordt zo'n liedje een hit, dan is het aan de zanger te danken Maar wordt het een flop, dan heeft de tekstdichter het gedaan" ZATERDAG 7 MEI 1983 ijAGINA 21 Extra Uren achtereen zonderen ze' zich af en schrijven ze zinnen. Zinnen die ze even later weer doorhalen en anders formuleren omdat ze ritmisch iets mankeren. Woorden worden vervangen door andere met nóg meer zeggingskracht; een komma wordt verplaatst. Maar rijmt het nu nog wel? Klopt het aantal lettergrepen? En hoe zit het met het refrein? Heeft dat nog wel genoeg dein? Dit laatste zinnetje had van Ivo de Wijs kunnen zijn. Niet alleen is woorden vervoegen voor hem een waar genoegen, ook vindt hij het fijn om met rijm in de weer t€ zijn. De Wijs is een echte rijmfreak. Roept zijn vrouw: hot' nou eens op met dat gerijm, dan antwoordt hij automatisch met iets als: voor jou val ik in katzwijm. En vraagt Jasperina de Jong: kun je hierover een liedje schrijven, dan bevestigt Ivo: jawel en als het meezit nog vóór vijven. Ivo de Wijs beaamt het: voordat een liedje wordt geboren is er dikwijls eerst een eindeloos gestoei is met woorden. „Het gebeurt me vrij vaak dat ik hetzelfde zinnetje tien keer opschrijf en telkens weer doorhaal, gewoon omdat ik 't het ene moment waardeloos vind en het andere moment weer niet. Dan denk ik: het is toch wel een mooi zinnetje. Dat is een soort van twijfel die eigenlijk nooit weggaat. Zelfs niet als het liedje af is. Ik kan dan heel tevreden zyn, maar als ik het een dag later allemaal nog eens overlees gebeurt het wel dat ik denk: welke gek heeft dit opgeschreven?" Apart Een apart vak, dat van tekstdichten. Michel van der Plas omschrijft het als „een pijnlijk bedrijf waarin je stU tegen een muur kijkt en bezig bent monnik te zijn. Dikwijls vraag ik me af waarom ik toch weer ga zitten voor dat papier, dat ellendepapier. En ik heb wel een idee waarom. Omdat ik het meest intens leef als ik schrijf." Tijdens het tekstdichten mag Van der Plas graag de Concerti Grossi van Handel of de divertimenti van Mozart horen Dat inspireert. Net als de Drentse hei Rob Chrispijn inspireert en de cadans van een trein Willem Wilmink. Ivo de Wijs dicht het gemakkelijkst aan zijn pingpongtafel en Pierre Kartner heeft er de stilte van de nacht voor nodig. Gerrit den Braber daarentegen kan het altijd en overal („zelfs tijdens vergaderingen"). Herman Pieter de Boer niet. Die zweert bij kunstlicht. Hij schrijft zijn teksten dan ook bij voorkeur 's nachts. „Ik doe het ook wel overdag, maar dan gaan de gordijnen dicht. Het moet een beetje donker zijn, anders gaat het niet. En ik moet een opdracht hebben, anders lukt het ook niet. Het liefste doe ik-namelijk helemaal niks of dingen die ik echt leuk vind: een beetje in het ze. Toen werd het dus Oh nee. Terwijl ik het zo onschuldig vond." Op verzoek van de TROS schreef Willem Wilmink ooit een kerstliedje over apartheid in Zuid-Afrika: het werd nimmer uitgezonden. In dat lied stonden geen clichés als eenzaamheid, geluk en verdriet. Dergelijke abstracte begrippen gebruikt Wilmink niet. Niet in zijn liedjes, noch in de zestiende eeuwse rederijkerspoëzie die hij voor zijn lol vertaalt. Wil hij een lied kunnen schrijven, dan moet hij weten voor wie. „Ik wil me in de zanger kilnnen inleven. Bij de één lukt me dat, bij de ander niet. And Hazes is zo iemand. Daar kan geen lied voor schrijven, gewoqn omdat we niet op dezelfde gmflengte zitten." Gebit „Willy Alberti vroeg omeen lied, ik denk: dat is een sentiimentele man, daar moet ik duaiets gevoeligs voor schrijvèn. Dat werd De glimlach vanken kind", zegt Gerrit den Brabei de schrijver van kassuccësen als Spiegelbeeld, Ritme rn£ van de regen en Roosje mijn poosje. „Allemaal op de persoon geschreven. Op een andere manier kan ik het niet" Herman Pieter de Boer (tekstschrijver en levenspartner van Lenny Kuhr) daarover: „Ik kan niet én voor Lenny schrijven en voor de Zangeres zonder Naam. Dat zijn zulke verschillende persoonlijkheden, ik heb niet het vermogen om me in allebei in te voelen. Mijn liedjes zcfuden dan ook veel te oppervlakkig worden. Bij Lenny weet ik precies hoe ze voelt, hoe ze loopt, hoe ze denkt en zingt. Dót moetje hebben als tekstschrijver." Of het waar is dat de allerbeste liedjes vaak in grote haast ontstaan, weet hij niet, „maar Visite stond toevallig wel in één middag op papier". Hij let minder op de inhoud van de tekst dan op de klank. „Daar ben ik ziekelijk mee bezig. Ik wil dat alles vloeiend klinkt. De klanken moeten vóór in de mond liggen. Daarom gebruik ik veel o's, oe's en au's. Woorden moeten terugveren. En Visite doet dat Een woord als verleden niet." Visite is één van De Boers voltreffers. Andere hits zijn de liedjes die hij schreef voor Kinderen voor Kinderen, zoals Ik heb zo waanzinnig gedroomd, Op een onbewoond eiland en Vinger in je neus, duim in je mond. De royalties van de twee laatstgenoemde liedjes stelden hem in staat een nieuwe auto aan te schaffen. Willem Wilmink gaat er prat op dat zijn gebit door de achterkant van Suzanne is betaald. De B-kant Adieu Café was namelijk van zijn handzodoende kon hij volledig meeprofiteren van Van Veens kassucces. Rust Ook in dat geval was het de zanger die het applaus kreeg. De tekstdichter bleef even anoniem als hij al was. Sommige liedjeschrijvers hebben het daar moeilijk mee; voelen zich dan miskend. Maar de man om wie het hier gaat, Rob Chrispijn, niet. Hij haalt zijn schouders op. Zegt: „De artiest heeft ook een hoop sores die jij niet hebt. Jij hebt enminste je rust nog..." moeilijker geworden. „Er wordt ook verwacht datje steeds beter wordt. Dat vind ik eigenlijk een onrechtvaardige verwachting." „Laten we er niet te moeilijk over doen; het is maar gewoon werk, doodgewoon werk", meent Zwollenaar Fred van Dam (65), de schrijver van Ard en Keessie, Op een slof en een ouwe voetbalschoen, Omaatje lief en menig jordaanliedje van Tante Leen. „Ik schrijf gewoon wat ze willen hebben en meestal zijn dat kreten. Het moeten altijd kreten zijn. Nooit eens iets moois. Daar willen ze eenvoudig niet aan." Van huis uit is hij betonwerker. „Maar zo'n vijfentwintig jaar geleden zag ik bij mijn buurman maar op. Werd zo'n liedje dan een hit, dan was het aan de zanger te danken. Maar werd het een flop, dan had de tekstdichter het gedaan. Daarom zeg ik: het is maar gewoon werk. Al dat moeilijke gedoe over inspiratie en zo vind ik maar flauwekul. Net als voor een regeltje je bed uitkomen. Sommige collega's schijnen dat te doen en van mij mogen ze, maar ik ben niet zo gek." Veertig kilometer noordelijk van Van Dam woont verscholen tussen het Drentse groen Rob Chrispijn, wiens liedje Werk door de stichting Conamus is uitgeroepen tot het beste Nederlandstalige lied van 1982. Met Willem Wilmink is Chrispijn Suzanne Beheerst Chrispijn eenmaal het onderwerp, dan nestelt hij zich aan zijn bureau. „En dan begint het of het begint niet. Vaak valt mij iets in, vlak voordat ik inslaap. Ik ga dan wel mijn bed uit om het te noteren. Want als ik ermee wacht, vergeet ik het. Gegarandeerd." „Ik weet: ik schrijf mijn liedjes nogal langzaam. Je kunt ze ook snel schrijven, maar die liedjes gaan meestal het ene oor in en het andere weer uit. Ik kies dan liever de andere weg: langzamer binnenkomen, maar ook langer blijven hangen." Veertien jaar nadat Herman van Veen er zijn grootste hit mee country, maar hier zeggen ze er denigrererd smartlap tegen. Maar ze zoeken het maar uit. Zolang ik mijn werk met liefde kan blijven doen, met oog voor het mooie van het leven en de natuur, ben ik een tevreden Schilderijtjes Toch zegt hij soms zo vol van alle kritiek te raken, dat hij geen lied meer op papier krijgt. „Dan moet ik er echt een weekje tussenuit. Naar Wenen of zo, het van mij afzetten. En dan denk ik maar aan het publiek dat mij wél waardeert. Dat de pers dat niet doet en die jongens van Hilversum 3, moeten zij weten. Mijn erkenning vind ik toch wel. Die krijg ik als een Peter Annie Schmidt: „Wat moest ik van de VARA niet allemaal schrappen in mijn teksten van de Familie Doorsnee. Kontje mocht niet, er mocht geen sherry worden gedronken. Maar een plat pratende dienstbode Sjaan mocht wel. En dat vond ik vreemd voor een socialistische omroep." Herman Pieter de Boer: „Voor Joke Bruys had ik Oh Jeminee geschreven. Maar in de studio vroeg de producer: is dat geen bastaardvloek? Enfin hij de NCRV gebeld en jawel, dat vonden ze een bastaardvloek; ze zouden het nummer dus niet draaien. Laten we er dan Ojee van maken zei ik, maar ook dat keurde de NCRV af. Dat is een verbastering van Jezus, zeiden bos lopen, wat tv kijken of een gevulde koek eten." Ivo de Wijs denkt er anders over. „Mij kun je niet blijer maken dan met een leeg vel papier", zegt hij. „Ik heb altijd inspiratie en altijd zin en zal blijven dichten, ook als ik de lotto win". De Wijs is een taalpurist. Medeklinkers die op elkaar aansluiten verfoeit hij. „Succes scoren zal ik nooit schrijven. Ik schrijf dan succes behalen. En daar denk ik niet bij na; dat gaat automatisch." Herman Pieter de Boer heeft dat ook. „Als ik de naam Koos Smit hoor, word ik nijdig. Ik vind dat zo lelijk, die twee s-en". Gerrit den Braber niet: „Ik vind dat geen bezwaar. Ik maak er gewoon van: Koos Smit die in het kroos zit." Pinksterdag De Wijs: „Al te veel apostrofen, daar houd ik ook niet van. Net zo min als almaar rijmen op de iek-klank. Dat vind ik een zwaktebod. En dan praat ik niet eens over de geijkte clichés als: ik hou van jou en ik blijf je trouw". "In feite", zegt hij, „ben je een crypto-componist. De beste teksten zijn ook die uit zichzelf gaan zingen als je ze hardop voorleest. En de leukste zijn de smalle en speelse teksten met afwisselend lange en korte zinnen. Een mooi voorbeeld vind ik Op een mooie Pinksterdag." Dit liedje van Annie M.G. Schmidt is in ijltempo ontstaan. Ze heeft het snel in de pauze van een repetitie voor Ja Zuster Nee Zuster geschreven „omdat er nog iets bij moest". Vroeger gebeurde het nog wel dat Annie drie tot vier teksten per dag schreef als er gezegd werd: gauw nog wat liedjes voor Pension Hommeles. Maar tegenwoordig heeft ze voor een liedje gauw drie dagen nodig. Ze vindt het Herman Pieter de Boer: "Een woord moet terugveren". Ze doen het op de Drentse hei, bij de pingpongtafel of uitsluitend 's nachts. Rijmen, komma's verplaatsen, piekeren. Kortom: stoeien met woorden. En hun taak is vaak ondankbaar, maar het genot des te intenser. Sjak Jansen peilde de gemoederen der Nederlandse tekstdichters: „Een pijnlijk bedrijf waarin je stil tegen een muur kijkt en bezig bent monnik te zijn." in de vuilnisbak een stuk papier zitten. Dat bleek een voordracht te zijn voor twee personen. Je hebt dat tegenwoordig niet meer zo, maar vroeger kon je die dingen kopen voor bruiloften en partijen. Daar was vraag naar. Afijn, ik dat papier uit die bak gevist en het 's avonds ook eens geprobeerd. En dat lukte wel; het was eigenlijk niet zo moeilijk. Zo is dat eigenlijk begonnen." Macht Meestal waren het uitgewerkte moppen die hij schreef. „Dan maakte ik een samenspraakje tussen twee heren of zo. En dat deed ik dan 's avonds, want overdag zat ik nog in de bouw. 's Avonds, op een Hema-bloknootje. Pas later ben ik liedjes gaan schreven. Voor Willy Alberti en Max van Praag, Gert en Hermien, nou ja noem de vaste tekstschrijver van Herman van Veen. Ook schrijft hij voor Adèle Bloemendaal. Waar Pierre Kartner in goede doen tien liedjes per week maakt, daar schrijft Chrispijn er niet één. „Een week is te kort. Ik moet een liedje een paar dagen kunnen wegleggen. Die tijd heb ik nodig om mijn onderwerp uit verschillende gezichtspunten te bestuderen. Dan bereik je namelijk de diepte, die ik zo belangrijk vind. Neem een liedje als Man en Macht van Herman. Macht is er in zoveel daar denk ik dan grondig over na. Dagen soms. Totdat üc het gevoel heb te weten hoe die vormen zich onderling tot elkaar verhouden. Filosoferen zeg jij. Ik vind dat een nogal zwaar woord, maar uiteindelijk komt het daar wel op neer ja." behaalde, wordt Rob Chrispijn nog altijd in één adem genoemd met Suzanne, Leonard Cohens ballade die hij toen vertaalde. Behalve veel lof oogstte Chrispijn toen ook de nodige kritiek: de vertaling zou vaag zijn. „Ik heb dat nooit begrepen", zegt Chrispijn, „als je dat gegeven in een korte novelle vervat, vindt iedereen het prima. Maar zodra je het verpakt in een puntig liedje, is het vaag." Koren op de molen van Pierre Kartner: „Manuela vinden ze hier tinnef, terwijl daar toch een half miljoen platen van zijn verkocht. En schrijf je er een dikke roman over of maak je er een bioscoopfilm van, dan vindt iedereen het prachtig. Maar vervat ik het in een liedje van drie minuten, dan roept men: wat een tinnef. Doodziek word ik daar soms van. In Frankrijk noemen ze mijn liedjes chansons, in Duitsland heten ze schlagers en in Engeland Alexander, een Nana Mouskouri of een Mireille Matthieu een liedje van me opneemt. Die krijg ik op straat als mensen me vragen: schrijf daar eens een liedje over. Ze zeggen niet: zing daar eens een liedje over, nee, schrijfV' Kartner schat het aantal liedjes dat hij heeft geschreven op tweeduizend. Het kleine café aan de haven vindt hij zijn beste omdat het over de hele wereld liefst tachtig keer is gecoverd. „Dat liedje is Simon Carmiggelt hè, maar dan gezongen. Gewoon om je heen kijken en opmerken: hee, dat is graplpig; oog hebben voor de verdrietjes om je heen. En dan een schilderijtje proberen te maken." „Een liedje waarvan ik nog steeds blij ben dat ik het heb geschreven is Bedankt lieve ouders. Dat is mijn poëzie. Er moet eerlijkheid in een liedje zitten, vind ik. En Schwung. Belangrijk is dan datje vakkennis hebt en ervaring. Hoor ik nu drie maten, dan zie de tekst er meteen bij. Toen ik de muziek van De Clown hoorde, wist ik dat het zinnetje moest zijn: de herinnering blijft aan die clown met die hoed." „Je moet ook wel een beetje gevoel hebben voorverbanden", meent Kartner. „Bij een hotelkamer denk ik automatisch aan eenzaamheid, aan neonlicht dat flikkert. Dat roept bij mij weer de sfeer op van motregen, van een man die met zijn kraag omhoog zijn hond uitlaat. Zo ontstaan mijn schilderijtjes." Censuur"""^™"""""» „Je moet wel oppassen met wat je schrijft", zegt Kartner doelend op de censuur die NCR V-radio toepast. „Het liedje Vraag het aan de dieren hebben ze geboycot omdat ik daarin zing over een insect dat door een wonder is verwekt. De platenmaatschappij had me nog gewaarschuwd dat zinnetje te veranderen, maar ik ben katholiek; ik geloof in het wonder van de schepping."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1983 | | pagina 21