..Schrijven, dat leer
je. eigenlijk nooit
•H
(70)
nu
ook
in
de
bioscoop
Simon
Carmiggelt
DJ A
„Oud worden, ach...".
Simon Carmiggelt haalt zijn
schouders op. „Zolang je
niet doodgaat, word je dat
vanzelf hè? Maar datje dan
ook wijzer zou worden, is
een dwaling. Als je als
jongeman al stom bent,
word je op oudere leeftijd
heus niet wijzer, hoor."
„Wel ga je meer relativeren.
Je neemt wat meer afstand
van de dingen. Je wordt
niet meer zo gauw kwaad.
Je zegt vaker: het zal wel. Ik
vind het ook niet akelig om
oud te zijn. In het geheel
niet. Je moet alleen zorgen
datje in beweging blijft. En
zorgen datje blijft lachen.
Doe je dat niet, dan ben je
verloren. Lachen is een
belangrijke levensfunctie.
Het lost wel niks op, maar
het helpt je leven."
In oktober wordt Carmiggelt
zeventig. Ter gelegenheid
daarvan heeft Bert Haanstra
een film over hem en zijn werk
gemaakt. De titel is 'Vroeger
kon je lachen' en nog deze
maand gaat hij in première.
Het is een jubileumfilm. „Maar
geen gebruikelijke met de
onvermijdelijke foto's van het
ouderlijk huis van de schrijver,
zijn wieg en zijn school. Daar
voelde ik geen donder voor.
Bert begreep dat gelukkig. Hij
was er meteen voor om een
zoveel mogelijk on-vervelende
film te maken. Een film die een
beeld van mijn leven en mijn
werk zou geven door sterk
uiteenlopende teksten uit dat
werk te laten spelen door de
beste actrices en acteurs die we
daarvoor konden vinden."
„Daarmee hadden we veel
geluk, moet ik zeggen.
Iedereen die we aanzochten
bleek onmiddellijk bereid mee
te doen: Mary Dresselhuys,
Kees Brusse, Paul
Steenbergen, Johnny
Kraaijkamp, Rijk de Gooyer,
Sylvia de Leur, Robert Long,
Paul Meijer, Riek Schagen.
Ook Kees van Kooten en
Martine Bijl doen mee. Martine
speelt een treurig hoertje dat
altijd pech heeft en Kees speelt
een schrijver die in een
boekhandel moet signeren."
Als een producer die de beste
Nederlandse film aller tijden
moet aanprijzen, wijdt
Carmiggelt over de
bioscoopfilm uit. Hij vergeet
even ooit zelf filmcriticus te
zijn geweest, want als we de
man met het droefgeestige
gelaat op zijn woord moeten
geloven is Haanstra een
wereldregisseur en doen
Martine Bijl en Kees Brusse
niet onder voor Amerikaanse
Oscar-winnaars.
Zijn eigen rol in 'Vroeger kon je
lachen' beperkt zich tot die van
luisteraar in een aantal scènes.
Verder spreekt hij buiten beeld
de verbindende teksten die de
toeschouwer van het een naar
het ander voeren.
„De titel is ironisch bedoeld en
daarom enigszins misleidend",
verklaart Carmiggelt. „Omdat
de film gaat over een man van
zeventig en zijn bedoelingen,
hebben we voor 'Vroeger kon
je lachen' gekozen. Dat is
namelijk ook zo'n dwaling der
ouderdom. Maar een lachfilm is
het allerminst. Net als in mijn
stukjes zit er hier en daar veel
tragiek in. Maar soms is het ook
wel amusant."
Ijskast
In de anderhalf jaar dat
Haanstra aan deze low
budget-film werkte, heeft
Carmiggelt hem wanneer nodig
van adviezen gediend. De
samenwerking tussen de twee
dateert al vanaf 1963, toen
Carmiggelt voor Haanstra's
documentaire 'Alleman' de
verbindende teksten schreef en
insprak. Hetzelfde deed
Carmiggelt bij Haanstra's
volgende documentaire 'De
stem van het water'.
In de jaren die volgden kwam
Haanstra op het idee een film
over Carmiggelt en diens werk
te maken. Maar aangezien hij
inzag dat Carmiggelt er - juist
door dat werk - geen tijd voor
zou hebben, legde hfj het plan
zo lang in de ijskast. „Pas toen
ik mijn vijfenzestigste
veijaardag alweer een hele
poos achter mij had en mijn
dagelijkse rubriek in Het
Simon Carmiggelt wordt zeventig dit jaar. Een kroonjaar dat Filmer Bert Haanstra
heeft aangegrepen om een lang gekoesterde wens in vervulling te doen gaan: een
film maken over Carmiggelt en diens werk. 'Vroeger kon je lachen' is het resultaat.
Eind deze maand gaat de film al in première. Op deze pagina praat Carmiggelt
erover („ik voelde er aanvankelijk geen donder voor"). Een gesprek over filmen, oud
worden en schrijven. „Ik blijf het proberen".
KSigt
mmmr'
WH
DJ A
Bijlage van het Leidsch/Alphens Dagblad
Simon Carmiggelt: "Als je tegenwoordig geen
stress hebt of inzinkingen, ben je maar een een
voudige zak."
(foto: Luuk Gosewehr).
door Sjak Jansen en Saskia Stoelinga
Parool was veranderd in een
wekelijkse, klopte Bert
opnieuw bij me aan", vertelt
Carmiggelt. „En toen dacht ik:
waarom ook niet?"
Over het eindresultaat toont de
schrijver zich heel tevreden.
„Ik had mijn zoon
meegenomen naar de
voorvertoning en hij vond het
een mooie film. Dat was een
pak van mijn hart. Zelf werd ik
nogal gegrepen door het spel
van Paul Steenbergen in de
laatste scène."
Steenbergen vertelt daarin
over de dood van zijn vader (in
feite de dood van Carmiggelts
vader). „Nog nooit in mijn
leven heb ik zo'n ervaring
gehad. Met tranen in mijn ogen
heb ik naar die scène zitten
kijken; iets dat ik nota bene zelf
geschreven en beleefd heb. Het
is meesterlijk zoals
Steenbergen die rol neerzet.
Veel beter dan ik het ooit had
kunnen schrijven."
Tram
Voor Simon Carmiggelt
verandert er niet veel, als hij
over enkele maanden zeventig
wordt. Ook dan zal hij niet de
avonturier worden, die-het
zoekt in verre reizen. Liever
houdt hij alles bij het oude; bij
het schrijven, zijn enige
toekomstbeeld. „Schrijven zit
nou eenmaal in mijn systeem,
en je hebt de hoop dat je dat
altijd wel zult blijven doen",
heeft hii meer dan eens gezegd.
Schrijven is niet alleen zijn
lust, maar ook zijn leven en zijn
werk. Hij zet het schrijven van
zijn zaterdagse cursiefjes in Het
Parool dan ook voort. Maar
voor het overige zegt hij:
„Beschrie het niet", een
jiddische uitdrukking die zegt
datje nooit moet verldappen
watje morgen wilt gaan doen,
omdat je dan al onder de tram
kan zijn gekomen.
Wel kan Het Parool, mocht
Carmiggelt daadwerkelijk
onder de tram komen, twee
weken vooruit. „Voor mijn
eigen gemoedsrust doe ik dat.
Dan wordt het tenminste goed
gecorrigeerd. Maar meer dan
twee stukjes heb ik nooit
liggen."
„Sommige mensen vinden dat
gek. Die bellen en zeggen:
beste Simon, we zitten nogal
omhoog met het programma,
kun jij niet helpen wantje hebt
vast wel iets liggen. Ik moet ze
dan teleurstellen want ik ben
zo'n stakker die zijn leven lang
bij een krant heeft gewerkt, van
wie al het geschrevene gedrukt
is. Daarom wil ik ook dat er
later als ik dood ben op mijn
g-afsteen komt te staan: hier
ligt Simon Carmiggelt. Nou
heeft hij eindelijk eens iets
liggen."
Rug
Zijn laatste in lood gezette
Kronkel staat op poten in zijn
werkkamer. Vanuit dat vertrek
heeft Carmiggelt een riant
uitzicht op het statige
Rijksmuseum. Pal beneden de
werkruimte is een parkje waar
mensen hun hond uitlaten en
broodkruimels strooien voor
de vogels.Meestal zit ik hier
op zondagmiddag mijn stukje
te schrijven", zegt Carmiggelt.
Hij put zijn cursiefjes dikwijls
uit hetgeen hij beleeft op zijn
vele wandelingen door de stad.
Heeft hij voldoende schrijfstof
vergaard, dan schaart hij zich
achter zijn bureau en begint
eindeloos te mieren met de
eerste zin. „Wanneer die er
staat, ben ik eigenlijk al op de
helft", zegt Carmiggelt
In de eerste zin verklapt hij
bijna altijd de tijd en de plaats,
alsmede de belangrijkste
elementen die nodig zijn
situatie te kunnen begrijpen.
„In mijn krant heb ik maar
Bert Haanstra, Simon Carmiggelt, Kees Brusse en cameraman Anton van Munster bij de
opname van een van de scènes uit de Simon Carmiggelt-fxlm 'Vroeger kon je lachen', die
deze maand al in de bioscopen is te zien.
beperkte ruimte. Dat is niet
meer dan een kolom. Ik moet
dus erg zuinig zijn met mijn
regels. Ik kan niet gaan
uitwijden. Daarom wil ik in de
eerste zin altijd een hoop kwijt
Maar niet alles. Elsschot doet
dat ook. Het is niet voor niets
dat ik die man zo bewonder. Hij
schreef perfecte eerste zinnen."
Carmiggelt, aan wie twee jaar
geleden de P.C. Hooftprijs
(Neerlands hoogste literaire
onderscheiding) werd
toegekend, is herhaaldelijk
geroemd om zijn trefzekere
woordkeus en beeldspraak. Hij
weet puntgaaf iemand neer te
zetten door alleen zijn rug te
beschrijven. Zoals de
kunstschilder Gogol een zwak
had voor neuzen, zo is
Carmiggelt gevoelig voor
ruggen. Aan de rug kan hij zelfs
zien of iemand alimentatierijp
Zijn dikwijls haarscherpe
observaties leggen dan ook de
basis voor bijna al zijn
cursiefjes. Het schrijven is
meestal vers twee. Carmiggelt
vergelijkt dit laatste wel met
parachutespringen. „Elk stukje
datje schrijft is een sprong,
waarbij je maar moet
afwachten of de parachute
opengaat. Dat blijft altijd zo. Je
leert het eigenlijk nooit:
schrijven. Het blijft proberen."
Behalve aan dit soort
uitspraken is Carmiggelt ook te
herkennen aan zinnetjes als 'hij
brengt het kelkje naar zijn
lippen' en 'de morsige grijsaard
vlijt zich op het bankje'. Het
zijn stuk voor stuk détails,
waaruit hij zijn verheden
opbouwt. „De opbouw is
vreselijk belangrijk", zegt hij.
„Dat is een kunst apart. En ook
dat blijft voor mij altijd
proberen."
Sinds hü niet meer dagelijks in
zijn krant hoeft te figureren, is
er een last van hem afgevallen.
„Ik heb een ander ritme
moeten vinden. In het begin
denk je: nou heb ik eigenlijk
niks meer te doen. Maar dat
blijkt dan flink tegen te vallen.
Aan alleen zo'n rubriek op
zaterdag blijk je dan toch een
hele kluif te hebben."
„Routine? Oh ja, daar leun je
wel eens op. Daar valt ook niet
aan te ontkomen. Zeker niet als
je elke dag een stukje moet
schrijven. Dat heb ik altijd een
belachelijke opgave gevonden.
Maar juist omdat ik elke dag
moest, is me veel vergeven."
Winkel
„Het stukje schrijven probeer
ik nu op zondagmiddag te
doen. Dan is het meestal rustig.
Ziet u: doordeweeks gaat die
telefoon nogal vaak. Mensen
hebben namelijk allerlei
plannetjes met je. Of je hun
winkel niet wilt komen openen
of een mooi rijm wilt
schrijven."
„Laatst in de tram ook weer,
komt er een man naar me toe,
zegt: 'Ha meneer Carmiggelt,
ken u niet een gedicht
schrijven voor m'n broer. Die
wordt vijftig'. Ik zeg: nee
meneer, dat moet u zelf doen.
'Ja maar, ik ken niet dichten. Ik
wil u wel betalen, hoor'. Ik zeg:
nee meneer, u moet het echt
zelf doen. Ik ben daar niet
hartelijk genoeg voor. U kent
uw broer beter dan ik."
Ook de restauranthouder die
hem tegen betaling vroeg op
zijn zilveren huwelijksfeest te
verschijnen ving bot. „'Ja ziet
u: mijn vrouw vindt uw stukjes
zo mooi en nou wou ik u vragen
wat het me gaat kosten als u
haar kwam verrassen'. Ik wijs
dergelijke verzoeken altijd
vriendelijk af."
„Mensen dringen dan nog wel
eens aan, hoor. Maar ik laat het
me echt niet aanpraten. Dat is
namelijk onze fout
tegenwoordig: we laten ons te
veel aanpraten. Als je vandaag
de dag geen stress hebt of
inzinkingen, ben je een
eenvoudige zak. Maar daar
hadden we het geloof ik niet
over. We hadden het over die
verzoekjes. Nee, een betaalde
bruiloftsgast zal ik nooit
worden..."