toneelverslaving Ank van der Moer vijftig jaar actrice „Afscheid" is de titel van het toneelstuk waarin Ank van der Moer 12 september haar vijftig jarig jubileum zal vie ren in de Amsterdamse Stadsschouwburg. „Er zijn al 400 kaarten ver kocht", zegt ze, „na tuurlijk omdat het voor een liefdadig doel is". In werkelijkheid zijn de kaarten verkocht om dat het publiek Ank van der Moer graag wil zien spelen. Bart Kiene, de schrijver van het stuk, noemt de actrice een Nederlandse Anna Magnani Een gesprek met een groot actrice over haar werk, emanci patie, („wij waren de eerste geëmancipeerde vrouwen"), de keuze tussen haar dochter en het toneel en gehoor zaamheid aan regisseurs. Toezenbach: „Weggaan op de naamdag van uw zuster?". Masja: „Wat zou dat... Ik kom van avond wel terug. Dag liefje. Nogmaals alles goed gewenst hoor, een goede gezondheid en veel geluk. Vroeger toen papa nog leefde, kwamen er op iedere naamdag zo'n 30 a 40 of ficieren, dan was er le ven in de brouwerij, maar vandaag, met die anderhalve man is het zo stil als in de woes tijn... Ik ga er vandoor... Ik ben erg down van daag, alles behalve vro lijk, let maar niet op wat ik zeg (lacht door haar tranen heen). We praten later nog wel, voorlopig tot ziens meisje, ik ga nu maar..." (een frag ment uit „De Drie Zus ters" van de Russische schrijver Anton Tsje- chov). Met dit fragment wordt Masja, de middelste van de drie zus ters in het toneelstuk geïntro duceerd. Masja is ongelukkig met haar leven; ze probeert luchtig over haar ongeluk heen te stappen. Op haar acht tiende (zeven jaar later speelt het stuk) is ze getrouwd met een man, die toch niet de „wa re" was. Een man, saai en zelf ingenomen, die geen oog heeft voor haar verdriet. Een leraar aan het gymnasium, die totaal niet bij de lichtelijk fri vole Masja past: een „ver standshuwelijk". Ter pensatie flirt ze met de officie ren die de drie zusters dage lijks bezoeken. Op één wordt ze verliefd, maar beiden zijn wanhopig, omdat ze weten nooit bij elkaar te zullen zijn „Met Masja heb ik altijd het meeste verwantschap ge voeld. Masja lijkt op mij... Ik had het kunnen zijn... In de omstandigheden waarin Mas ja verkeerde in dat huis, zou ik mij net zo hebben kunnen gedragen". Ank van der Moer (69) praat over de rol waar ze zich het meest verwant mee voelt. Of ze met dat „ver standshuwelijk" het eerste met Guus Oster of het tweede met de inmiddels overleden dramaturg Gerard Reekers bedoelt, blijft de vraag. Ank van der Moer praat niet graag over haar privéleven. Niet over haar politieke voorkeur of over de vrouwenbeweging. „Ik ben actrice, dat is mijn vak, daarover wil ik praten. Want mijn werk, dat ben ik". Roken Tegenover me zit een blonde, mollige vrouw. Ze draagt een eenvoudig lang, blauw-wit gestreept hes, waaronder een broek en rookt de ene sigaret na de andere, wél nicotine- arm. Sinds haar rol in „Wie is er bang voor Virginia Woolf', zeventien jaar geleden, waar in ze op toneel moest roken, is ze eraan verslaafd. Ze ziet er niet uit als een ster, een vedet te of een diva. Ze ziet er ook niet uit als de vrouw die magi strale rollen op het toneel heeft gezet, grote vrouwen als Electra, Cleopatra, Lady Mac beth, Koningin Elisabeth uit Maria Stuart, Iphigeneia, Moeder Courage. Met Ellen Vogel was ze ruim twintig jaar een van de voornaamste spe lers van de Nederlandse Co- medie. Peter Oosthoek, nu re gisseur bij het Publieksthea- ter en toneelgroep Centrum, vroeger lid van de Nederland se Comedie, noemt haar een „grande dame" en Bart Kiene van theatergroep Njinsky, die het stuk „Afscheid" voor haar schreef, noemt haar een „Ma ria Callas, een Anna Magna- Op haar 19e, nu vijftig jaar gele den, begon ze aan het toneel. Ze kreeg een arrangement bij Eduard Verkade in het gezel schap waarin Rika Hopper (toen een grote ster) zat: „de licvelingsactrice van mijn moeder". Het eerste wat ze deed was een klein rolletje in een stuk dat „Trillby" heette. „En ik weet nog dat ik, vlak voor het doek viel, moest zeg gen: „En niemand weet waar Trillby is". Dat zinnetje kon ik maar niet goed zeggen. Het was het slotwoord, dus het moest met kracht overko men. Elke keer weer zei ik het veel te zacht...". Ze werd niet ontslagen en kreeg direct daarna een rol in het stuk Maya, waarin ze een aanko mend hoertje van veertien moest spelen. Daarna kwa men de grote rollen „Ik had enorm veel geluk, soms speel de ik wel 4 a 5 rollen per sei- Hartstocht Op het Christelijk Lyceum in Bussum was het begonnen: de hartstocht voor het toneel en het liet haar niet meer los. „Ik las vroeger erg graag, vooral veel gedichten. Ik wil de zelfs Nederlands gaan stu deren. Toen ik in de tweede klas zat werd ik gevraagd voor de hoofdrol in „Esmo- reit". Dat was een hele eer, vooral omdat je eigenlijk pas aan het toneel mocht mee doen als je in de derde zat. Na die rol was ik betoverd. Ik wil de niets liever meer dan aan het toneel". Wat haar het meeste aantrok was de romantiek „met zo'n grote jurk daar mooi staan te zijn. Ik wist natuurlijk niets van het eindeloos vermoeien de repeteren, van het werken aan een rol, van regisseurs en hun eisen, van de kranten. Dat ze stukken over je zouden schrijven waar je afhankelijk van was. Toen ik op de toneel school kwam, werd ik pas met de realiteit geconfronteerd. Jaren later, toen ik in een stuk van Tenessee Williams, „Zoe te Vogel van de Jeugd", stond met zo'n geheel gepailletteer- de jurk aan, dacht ik terug aan mijn schooltijd. Zó had ik het bedoeld, zo was het beeld dat ik toen van mezelf op toneel zag". Ze had een goed cijfer voor le zen. „Mijn moeder zag in mij een wonderkind". Ze wilde dolgraag van school ("Ik had er een vreselijke hekel aan") en op haar vijftiende deed ze examen voor de toneelschool. Ze slaagde, maar men vond haar toch wat te jong. Een jaar later werd ze aangenomen. Haar ouders stimuleerden haar. „Ze vonden het abso luut geen schande dat ik aan het toneel zou gaan. Mijn ou ders waren vrij ruimdenken de mensen, vader was kapi tein bij de koopvaardij. Daar bij was moeder dol op toneel" Geëmancipeerde In het stuk „Jonge Liefde" speelde ze haar eerste grote rol. Zij kreeg de rol van het meisje dat met een jongen zou gaan trouwen, maar eerst wil de kijken of dit echte eeuwige liefde was. Daartoe moesten ze het eerst eens beiden met een ander proberen en als dat niet beviel, dan was hun lief de voor eeuwig. „Het was een aardig, wat luchtig verhaal. En het eindigde met een klas sieke man-vrouw verhouding, zo een waar de man de baas is" Ank van der Moer ging aan het toneel in een tijd waarin vrou wen in groten getale het hoofd buiten de deur staken. Ze trokken de maatschappij in na het verkrijgen van het vrouwenkiesrecht. Toen ze eenmaal goed bezig waren werden ze weer naar huis ge dreven: de crisis kwam eraan en vrouwen die een baan be zetten, stalen het brood uit de monden van de gezinnen waar de man werkloos was. Het ging zelfs zo ver dat mi nister Romme in 1937 meteen wetsontwerp kwam waarin hij het buitenshuis werken van gehuwde en in concubi naat levende vrouwen wilde verbieden. Het wetsvoorstel werd niet aan genomen, maar er kwamen wel andere regels. Ank van der Moer had er geen last van: „Actrices waren nu eenmaal nodig aan het toneel. Al wa ren en zijn er nog altijd veel meer mannenrollen dan vrou wenrollen. Vroeger zag je he lemaal geen vrouwen op het toneel. Bij Shakespeare wer den alle rollen door mannen gespeeld. Maar nu vrouwen eenmaal hun plaats op het to neel hadden ingenomen, lie ten ze zich niet meer wegja gen". Ze vervolgt: „Later toen de vrouwenbeweging met al die acties is begonnen in de jaren zeventig, dacht ik: waar hebben ze het over? Wij actri ces zijn al jaren geëmanci peerd! Wij verdienden aljaren een salaris en hadden ons ei gen werk". Gehoorzaam Ank van der Moer merkte zel den iets van mannelijke auto riteit in de toneelwereld. „Ik lette daar ook nooit op. Ik ge hoorzaamde de regisseur. Zelfs nu doe ik dat nog. Ik weet dat bij mijn solopro gramma over Shakespeare, vorig jaar, de regisseuse Don na Feuer me allemaal vreem de dingen liet doen. Ik moest een ezelskop opzetten, af en toe op een paar bellen slaan, noem maar op. Ik dacht: zij zal het wel het beste zien en ik leer mijn tekst. Later bleek dat ik daar goed aan gedaan had, het programma werd een daverend succes". Achtergesteld als vrouw aan het toneel voelde ze zich nooit: „Ik denk ook dat ik me daar nooit zo bewust van ben ge weest. Ik was gewoon met mijn werk bezig". Eén keer wel: „Toen ik geridderd werd in de Orde van Oranje Nassau. Ko van Dijk kreeg meteen de officiersrang, dat was vreemd. We kregen het voor dezelfde prestaties. Ko was niet ouder dan ik, hij was niets meer dan ik en tóch die hogere rang. Daaraan merkje dat het toch weer een man nenwereld is". Tot de oorlog speelde ze weinig klassieke stukken, wél veel comedies en familiestukken. Tijdens de oorlog vertrok ze met Guus Oster naar Den Haag. Ze kregen een engage ment bij het Residentietoneel en onder regie van Johan de Meester speelde ze de eerste Iphigeneia uit het klassieke drama Iphigeneia in Tauris van Goethe. Sommige ac teurs hielden op met spelen tijdens de oorlog, zoals Han Bentz van den Berg. Ank van der Moer speelde door. „Ach, het waren er maar een paar die stopten, het grootste deel ging gewoon door met spelen. We hadden heel veel publiek, de mensen stonden 's och tends vroeg in de rij, terwijl ze toch echt moeilijk konden ko men met die verduistering. Er kwamen zelfs toen meer men sen naar toneel kijken dan voorheen". In 1942 trouwde ze met Guus Oster. Haar dochter Annema- rie werd in november van dat jaar geboren. Tot twee weken voor de bevalling stond ze nog op het toneel. Met enor me wijde kleren aan speelde ze Iphigeneia. „Paul Steen bergen speelde de rol van Orestes. Als hij voor me moest knielen en zijn hoofd tegen mijn buik aanlegde, kon hij Annemarie voelen schoppen". Drie maanden na de bevalling stond ze weer op het toneel. Dit keer in een door haar zelf geschreven co medie „Waar is mijn doch ter?", waarvoor ze in 1944 de Van der Vies-prijs kreeg. „In het begin had ik een meisje in huis, dat ging uitstekend. Later kwamen de problemen, meisjes hadden geen zin meer om dag en nacht bij vreemden kinderen te verzorgen". Daar na: „Ik kón niet kiezen tussen een huishouden en mijn dochter verzorgen aan de ene kant en het toneel aan de an dere kant. Daar dacht ik zelfs niet aan. Ik was zó gedreven, zó bezeten van toneel, het was een verslaving". Een vriendin van haar, Henriët- te van Kuyk, zelf een acteurs kind, raadde haar aan Anne marie in een pleeggezin te doen. „Henriëtte was vroeger toen ze klein was heel een zaam geweest, haar ouders waren 's avonds altijd weg. Wij wilden niet dat Annema rie hetzelfde overkwam. An nemarie is toen naar een be vriende familie in Amersfoort gegaan, daar hadden ze nog meer kinderen, twee jongen- Toen Annemarie's boek „Een moeder van niks" uitkwam, wat op haarzelf sloeg, zei Ank van der Moer: „Die titel vind ik slecht, want Annemarie is altijd een veel betere moeder voor haar kinderen geweest dan ik". Nu zegt ze daarover: „Ach, een slechte moeder was ik niet. Ik had er ook nooit schuldgevoelens over. Als ik in Amersfoort kwam of Anne marie bij ons, was het altijd fijn en gezellig. Soms keek ze me niet eens aan, dan viel het haar niet op dat ik er was en ging ze rustig door met spe len. Ze was daar beter op haar plaats dan bij ons". Types DINSDAG 8 SEPTEMBER 1081 Door Lisette Gottschall ve voor Masja, heb ik voor an dere rollen nooit een speciale voorkeur gehad. Juist het af wisselen van de types was fijn om te spelen. Wél merkte ik vaak dat hoe verder een type van me afstond, hoe beter ik dat speelde. Bijvoorbeeld de rol van Martha in „Wie is bang voor Virginia Woolf' (in 1964 kreeg ze daar weer de Theo d'Or-prijs voor) is tegenge steld aan mij. Die agressie die ze toont, dat zou ik nooit kun nen. Zo ben ik niet. Maar tij dens het spelen is het wel prettig dat je dat naar boven kan laten komen. Soms werkt dat bevrijdend". In een artikel naar aanleiding van het spelen in „Wie is bang voor Virginia Woolf' zou zé hebben gezegd over de rol: „Het werkt in op je persoon lijkheid, elke nieuwe rol". Ank van der Moer: „Dat is on zin, dat moet verzonnen zijn. Als je een rol gaat spelen ben je er juist van bevrijd. Het is een heerlijke opluchting. Eén minuut voor de voorstelling schakel je je concentratie pas in. Je bent altijd meer bezig met de rol die je repeteert dan met die welke je 's avonds speelt". Als ze op het toneel staat ziet ze niets, door het licht. „Alleen een zwart gat. Maar de emo ties bij het publiek hoor ik wel. Het is ^ltijd prettig om op stiltes door te gaan") Over haar spel: „Bette Davis heeft eens gezegd: ik leer mijn tekst en God doet de rest... Dat geldt ook voor mij". Tomaat Vlak na de oorlog werd het to neelgezelschap Comedia op gericht met Cor Hermus en Guus Oster in de leiding. In het gezelschap zaten onder meer Ellen Vogel, Han Bentz van den Berg, Mary Dressel- huys, Fons Rademakers en Ank van der Moer. Mary Dres- selhuys was er voor de blij spelen en Ank van der Moer voor de zwaardere tragedies. Het was de voorloper van de Nederlandse Comedie. In 1953 ging de Nederlandse Co medie in de Amsterdamse Stadsscpouwburg spelen, het werd het vaste theater tot de „Aktie Tomaat" daar een eind aan maakte. Het laatste speel seizoen was 1970-'71. Het ge zelschap had twintig jaar be staan. Ank' van der Moer was tijdens de „Aktie Tomaat" (tomaten werden naar de spelers ge gooid tijdens eën opvoering van „De Storm" van Shakes peare) afwezig. „Ik had geluk, ik was net een jaar „uitge leend" aan toneelgroep Globe om daar in de „Spaanse Hoer" van Hugo Claus te spelen. Ik zat toen het gebeurde in Eind hoven. Maar het was vrese lijk. Het gezelschap ging er door uiteen". Ze vervolgt: „En wat hebben ze ermee bereikt? Ze wilden toen als acteurs meer in spraak, maar ik vond dat nooit nodig. Ik gehoorzaamde •een regisseur, hij' was een soort mentor voor je. En als ik kijk hoe het bij toneelgroep Njinsky toegaat; Bart Kiene is daar zeker niet minder autori tair dan de regisseurs van vroeger". Na de opheffing van het gezelschap zat ze een tijd stil. „Er zijn niet zoveel bril jante rollen voor oudere vrou wen. Op de koop toe brak ik nog mijn heup; het was een afschuwelijke tijd". Absurd Met Jeroen Krabbé in "De zoete vogel van de jeugd In 1955 kreeg Ank van der Moer de „Theo d'Or"-prijs voor de loop van haar carrière. Met name de rollen Electra, Masja in de „Drie Zusters", Bade- loch en Iphigeneia werden ge noemd. „Al die rollen waren heerlijk om te speled. Behal- Twee oud-leerlingen van de to neelschool waar ze les gaf haalden haar terug op het to neel. Kitty Jansen en André van den Heuvel kwamen met het stuk „Gelukkige Dagen" van Samuel Beckett. Absurd toneel, dat had ze nog nooit gedaan. Tot haar middel moest ze op het toneel in een zogenaamde hoop modder zitten en van daaruit hield ze bijna een monoloog tegen haar man Willie. Ze speelde de rol van een verlepte oude vrouw, Winnie. „Het was moeilijk, vooral om dat het bijna één lange mono loog was en het genre mij "vreemd. Ik was erg blij dat er weer een kans voor me kwam. Ik mis de energie om in het buitenland alleen stukken te gaan bekijken en uit te zoe ken. Josephine van Gasteren en Mary Dresselhuys doen dat wel, die zijn veel flinker dan ik. Maar ik zie me daar niet alleen heengaan... Ik ben nu erg blij dat er stukken voor me worden geschreve-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1981 | | pagina 16