Huizen Loopt de renovatie vast? ZATERDAG 10 JANUARI 1981 Door Henk Dam WAGENINGEN - Snoep gezond, eet een appel. Met deze slogan zijn ook de appelbloesemkever, de spanrups, de appelgrasluis, de bloedvlekkenluis, de groene appelwants, de wintervlinder, de voorjaars uil en de vruchtbladroller het van harte eens. Zij moeten het maal delen met onder meer de appelzaagwesp, de perebladvlo, de appelbladmineermot, de fruitmot en de groene appeltakluis. En dan laten we de talrijke schimmelsoorten die er een levensvervulling van maken om fruit aan te tasten, maar buiten beschouwing. Talrijk zijn de belagers van ons dagelijks voedsel. Er zijn zo al honderden insectensoorten die kunnen worden beschouwd als concurrent op onze voedselmarkt. De meeste van deze insecten soorten hebben de eigenschap dat zij zich zeer snel vermenigvul digen. Zo kan één enkele bladluis in zeer korte tijd honderden nakomelin gen krijgen. Binnen drie weken kunnen twee generaties worden geboren. Niet voor niets hebben enkele van de grote mythen van de mensheid betrekking op insectenplagen. In het bijbelboek Exodus lees je over een sprinkhanenplaag: „Zij (de sprinkhanen) bedekten de gehele oppervlakte van het land. zodat het land er door verdonkerd werd en zij vraten al het veld gewas af en alle vruchten van de bomen zodat er geen groen meer overbleef aan boom of veldgewas in het gehele land Egyp te." Ontwikkelingslanden Ook nu nog gaan grote delen van de oogst verloren door de vraatzuchtige activiteiten van insecten, schimmels en andere levensvormen. Volgens schattingen van de FAO gaat zo meer dan een derde van alle oogsten verloren. Voor ontwikkelingslanden liggen die cijfers stukken hoger dan bij voorbeeld bij ons. Dat is dan mede te danken aan de zeer ruime mate waarop in ons land wordt gewerkt met chemische bestrijdingsmid delen. Hoe ruim dat wel is, kan worden afgeleid uit de Bestrijdingsmiddelenwet van 1962. Daarin staan huive ringwekkend lange lijsten chemische middelen opge somd. Zo vinden we 43 pagina's waar in beschreven wordt hoelang de termijn moet zijn tussen de laatste behandeling met een bepaald gif en de oogst. Wie ronnel (0,0-diethyl-(isopropyl- carbaronnel(0,0-diethyl- (isopropylcarba mol-methyl)- fosforodithioaat) op z'n spina zie wil spuiten, mag pas tien dagen later oogsten. Dat soort informatie dus, 43 pagina's achter elkaar. In totaal worden in onze land en tuinbouw een kleine 1000 bestrijdingsmiddelen toege past. In vrijwel alle gevalln gaat het hier om giftige en dus potentieel gevaarlijke stoffen die worden gemaakt door de chemische industrie. Zonder Bayer en Shell geen kropje sla, zo simpel ligt dat. sfetEta*». Kasten vol giftige stoffen, gemaakt door de chemische industrie i gebruik bij vrijwel alle tuindersbedrijven. Wereldoorlog De oorsprong van de chemische bestrijdingsmiddelen ligt in de Tweede Wereldoorlog. Tij dens die oorlog werd de ont wikkeling van chemische stoffen in de strijdvoerende landen sterk gestimuleerd en later bleek een aantal van de ze stoffen ook in de praktijk van de land- en tuinbouw te kunnen worden gebruikt om plagen te bestrijden. Zo is het thans in een zeer kwa de reuk staande methylbro mide hetzelfde als het zenuw gas dat in de oorlog zo'n rui me toepassing vond. Niette min: direct na de oorlog was men over het algemeen zeer enthousiast over de bestrij dingsmiddelen. De resultaten waren dan ook verbluffend. Er werden oogsten van onge hoorde omvang van het veld gehaald. Maar al gauw was het met de aanvankelijke euforie afgelo pen. Al in 1950 bleken kas- spintmijten op rozen resisten tie te ontwikkelen tegen para- thion. Men kon spuiten zoveel men wilde: de kasspintmijten aten er geen roos minder Later kreeg men met nog meer gevallen van resistentieont wikkeling te maken, terwijl deskundigen zich al spoedig zorgen maakten over de ver storing en verarming van het milieu, alsmede over het voorkomen van ongewenste residuen (resten gif) in ons voedsel. Onder leiding van de Wage- ningse hoogleraar De Wilde werd in 1955 een commissie van deskundigen gevormd die zich ging beraden over on derzoek dat zou kunnen lei den tot een beperkter gebruik van chemische bestrijdings middelen. Dat getuigde van een visionaire blik. Pas in de jaren '60 begon bij de gewone man het besef baan te breken dat niet alles koek en ei was met zijn dage lijkse hap. Daar droeg het boek „Silent Spring" van Ra chel Carson alles toe bij. Carson schreef op een zeer in dringende manier over de ge volgen van het maar met gif strooien voor mens, plant en dier. Later kwamen steeds meer berichten los over onder andere de manier waarop het aanvankelijk veelgebruikte DDT zich in mens en dier kan ophopen. Het is niet overdreven te zeggen dat er bij veel mensen een op z'n minst latente angst aanwe zig is voor „de chemische troep" die er in ons eten en drinken zit. Dat onderkent ook ir. H. M. Nollen, staflid voor fytofarmaceutische za ken bij de Plantenziektekun- dige Dienst in Wageningen, die ressorteert onder het mi nisterie van landbouw. Deze ambtenaar en weten schapsman, die dagelijks met bestrijdingsmiddelen te ma ken heeft, zegt: „Ik wil niet wegpoetsen dat er risico's zijn. En als mensen het gevoel krijgen: we worden vergiftigd op een manier die onzicht baar is, dan is dat ronduit be dreigend." Toch vindt Nollen, dat we er voor moeten maken een een zijdig beeld te krijgen over de ze middelen. „Vaak worden bepaalde facetten eruit ge licht. Zo krijg je een verwron gen beeld. Wij, als ministerie van landbouw, stellen ons op het standpunt dat je naast de negatieve kanten ook de posi tieve moet belichten. Bijvoor beeld: de werkgelegenheid die je ermee creëert." We hoorden hem eerder tot on ze verbazing zeggen: „Bestrij dingsmiddelen zijn gevaarlij ke middelen, maar wij vinden dat ze veilig kunnen worden gebruikt. Bovendien brengt elk menselijk handelen risi co's met zich mee. Dat heb je ook als je met de trein gaat. Je moet die risico's acceptere- Risico's Over welke risico's hebben we het nu eigenlijk als we over bestrijdingsmiddelen pra ten? Hoe houdt de overheid het toepassen van pesticiden in de hand? En hoe kan het dan. dat het desondanks nog wel eens fout gaat, zoals elke Westlandse moeder kan ver tellen die geen water uit de kraan meer kan gebruiken omdat het besmet is met res ten van het landbouwgif me thylbromide? Fabrikanten die een nieuw be strijdingsmiddel op de markt willen brengen, nemen deel aan een schier eindeloze hor denloop. Zoveel wordt wel duidelijk als je naar Nollen luistert. Om het ambtelijk te zeggen: er is een Bureau Bestrijdings middelen als uitvoeringsor gaan van een interdeparte mentale commissie waarin de ministeries van volksgezond heid en milieuhygiëne, van landbouw en van sociale za ken elk hun vertegenwoordi gers hebben. Ir. Nollen heeft daar zitting in namens het mi nisterie van landbouw. Dit Bureau Bestrijdingsmidde len beslist nu, of de fabrikant die trots aankondigt dat hij je- van-het heeft gevonden tegen zeg de groene appeltakluis dat middel ook in de handel mag brengen. Het eerste dat die fabrikant moet doen is een „zeer uitvoerig" vragenfor mulier invullen. N even werkingen Nollen: „We willen van alles we ten. Niet alleen gaat het daar bij om de werking van het middel, maar ook om de ne venwerkingen. We willen bij voorbeeld weten hoe het met de giftigheid zit, met het resi du, met de gevolgen voor het milieu, met de afbreekbaar heid van het produkt. En dan wil je weten hoe het zich on der uiteenlopende condities gedraagt. Hoe het zich bij voorbeeld gedraagt bij ver schillende grondsoorte- Menigmaal komt het, aldus Nol len, voor dat een van de be trokken ministeries zegt: „ik wil meer informatie over die- en-die eigenschap." Dan moet de fabrikant zijn huis werk overmaken. Ook komt het voor dat de overheid zelf een onderzoek instelt. Nollen: „Ik mag zeggen dat er door gaans veel besprekingen aan één middel worden gewijd. Als er dan helemaal geen twij fels meer zijn, dan wordt het middel toegelaten." Wij vragen: „Maar kennelijk kunnen er, ondanks al die vra gen en besprekingen, verras singen optreden. Dat methyl bromide in het Westland bleek ineens door te kunnen dringen in de waterleidingpij- pen. Is dat dan niet van tevo ren onderzocht?" Nollen, zichtbaar verlegen met de situatie: „Tja, als wij de vraag voorgelegd hadden ge kregen: kan methylbromide binnendringen in de leidin gen, dan zouden we ja" heb ben geantwoord. Maar om de een of andere reden is die vraag niet gesteld. Inderdaad, het is erg moeilijk de laatste zekerheid te verkrijgen datje niets hebt overgeslagen." „Komt het wel meer voor, dat ineens blijkt dat er een vraag is overgeslagen?" „Neen. Het gebeurt vrijwel nooit dat een middel ineens een tot dan toe onbekende schadelijke nevenwerking blijkt te hebbn. Daar zijn de onderzoeken te goed voor. Mocht dat toch gebeuren, dan biedt de wet de mogelijkheid van de ene op de andere dag de toelating van het middel in te trekken." Beperkte duur Toelatingen van pesticiden hebben steeds een beperkte duur. Een middel mag een, twee of hooguit driejaar wor den gebruikt. Daarna buigen de deskundigen zich opnieuw over het middel en wordt weer al dan niet het sein op groen gezet. Regelmatig wordt het sein op rood gezet. Bijvoorbeeld, om dat er een nieuw, beter en on schadelijker middel op de markt is gekomen. Nollen: „Tientallen middelen zijn de laatste jaren geruisloos uit het arsenaal verdwenen." Zo wis selden tribactur, dodiluis en wegdaloog het tijdelijke voor het eeuwige, om er maar eens een paar te noemen. Voordat een fabrikant zijn pro dukt aanbiedt aan het Bureau Bestrijdingsmiddelen, is er al heel wat gebeurd. Er zit ge middeld acht jaar tussen het ontdekken van het middel en het op de markt brengen. De kans op ontwikkeling van een echt nieuwe actieve ver binding, die door alle sluizen heenkomt, is klein: ongeveer 1 op 12.000 te onderzoeken stoffen. Nollen schat dat ge middeld 4 tot 5 nieuwe stoffen per jaar op de markt worden toegelaten. Bij het onderzoek naar nieuwe middelen spelen proeven op dieren een be langrijke rol. Op ten minste twee diersoorten wordt het middel gedurende lange tijd (gemiddeld twee jaar) uitge probeerd. Daarbij wordt dan bepaald vanaf welke hoeveel heid het schade aan het proef dier doet, en vanaf welke niet Knobbels Zo kom je aan de Acceptable Daily Intake (ADI), grof ge zegd: de hoeveelheid die je per dag naar binnen mag krij gen zonder dat je er enge knobbels of zo van krijgt. De ze ADI staat weer aan de basis van het maximaal toelaatbare residu. Daarbij gaat men dan uit van de ADI, gedeeld door bijvoorbeeld 100 of zelfs een groter getal. De eerder genoemde Bestrij dingsmiddelenwet 1962 be paalt, hoe groot die residuen mogen zijn. Er zijn hele lijsten waarop staat hoeveel milli grammen gif er op één kilo landbouwprodukt mag voor komen. Bijvoorbeeld: van het middel malathion mag op een kilo fruit en wortelgroenten 0,5 milligram voorkomen, en op overige groenten 3 milli gram per kilo. Van koperver bindingen mag op een kilo selderijblad 50 milligram worden aangetroffen. We vragen aan ir. Nollen: „Men hoort in kringen van milieu beschermers wel het geluid dat die ADI's niet zoveel zeg gen, en dus ook de residuen niet. Immers: je krijgt die kleine hoeveelheden gif mis schien wel 20 of 30 jaar naar binnen. En er wordt niet on derzocht hoe de schadelijke effecten over zo'n lange ter mijn zijn." Nollen: „Nee, dat zou praktisch niet hanteerbaar zijn, een on derzoek dat zich over bijvoor beeld 20 jaar uitstrekt. Er zijn dus wel onderzoeken die twee tot drie jaar duren waarbij je relatief hoge concentraties van het middel toedient. Maar dat hoeft niet dezelfde ant woorden te geven als wan neer je telkens een heel klein beetje geeft gedurende 20 jaar. Dat is waar." Onderzoek Landbouwgiften en risico's. De Haagse neuroloog Hartzuiker heeft de Arbeidsinspectie het verwijt gemaakt dat men niets gedaan heeft met de re sultaten van zijn onderzoek naar methylbromide. Hart zuiker heeft nog steeds enke le mensen onder behande ling, die in de jaren '60 ver lamd zijn geraakt als gevolg van het werken met dit ze nuwgas. Nollen: „Dat begrijp ik niet zo goed. wat Hartzuiker zegt. Vroeger ging het zo dat me thylbromide werd geïnjec teerd in de grond. Dan kwam daarna een ploeg mensen langs die plastic over de geïn jecteerde grond moest leg gen. Zo werd de grond ont smet." „Maar wat gebeurde er nu? Het methylbromide bleek veel sneller te vervliegen dan we hadden aangenomen. Dus de mensen die met het plastic langskwamen, liepen risico's. We hebben toen in 1965 deze behandelingsmethode verbo den. Dat is wel degelijk het resultaat geweest van onder zoeken zoals dat van Hartzui ker." De manier waarop nu grond wordt ontsmet met methyl bromide moge veiliger zijn dan in het verleden, het blijft een uiterst gevaarlijk goedje. Er worden dan ook pogingen in het werk gesteld om ver vangers te vinden. Nollen: „De moeilijkheid daarbij is, dat we geen vervangingsmid del hebben met dezelfde bre de werking als methylbromi de." Sla „Een aantal Westduitse impor teurs wil geen sla meer uit het Westland als niet eerst be kend is of er methylbromide in zit. Kan dat, dat methylbro mide in landbouwprodukten terechtkomt.?" „Wat de Westduitsers betreft: je kan je afvragen of hier geen handelspolitieke overwegin gen hebben meegespeeld. Het is vrijwel uitgesloten dat produkten met een te hoog re sidu methylbromide worden geëxporteerd." „Niettemin moet ik zeggen dat we wel wat vragen hebben over de bromidebelasting. Er hebben ons wat geluiden be reikt die ons verontrusten. Het gaat hierom: methylbro mide breekt in de grond af. Dan krijg je als rest een bro mide-ion dat erg beweeglijk is. Dat bromide komt dan te recht in het water om het ont smette stuk land." Kentering Als methylbromide in de nabije toekomst vervangen zou wor den door andere stoffen, dan zou dat geheel in de geest zijn van de manier van denken zo als die momenteel bij het Bu reau Bestrijdingsmiddelen geldt. Nollen hierover: „De laatste acht tot tien jaar heeft er een kentering in het den ken over bestrijdingsmidde len plaatsgevonden." „Keken we vroeger naar het ef fect van een middel, nu kijken we in de eerste plaats naar de neveneffecten. Hoe schade lijk is het? Zijn er vervan gingsmiddelen die minder kwaad kunnen? Zo zijn de gechloreerde koolwaterstof fen, waartoe DDT behoort, zo goed als verdwenen." „Ook bij de telers is er veel ver anderd. Vergeet niet dat zij gevoelsmatig ook weerstand tegen spuiten hebben. Vroe ger had je het zogenaamde ka lenderspuiten. Je spoot gif op vaste data omdat dat nu een maal zo hoorde." „Men was in het verleden be reid nogal klakkeloos midde len te gebruiken. Tegenwoor dig kijken de boeren eerst of het wel nodig is. Zo is er een verschuiving waar te nemen. En die zal doorgaan." In sommige steden is loers op de snelheid v in Leiden de stadsvernieu wing wordt aangepakt. Dat is begrijpelijk, want vooral op het gebied van de renovatie is er sinds 1974 heel wat bereikt. In de Kooi. in Leiden-Noord, in de Mors, Tuinstadwijk en het Haagwegkvvartier zijn in middels honderden wonin gen verbeterd. Eigenlijk kam men wel zeggen dat de renovatie van het voor oorlogse woningwetbestand, d.w.z. de vooroorlogse huizen van woningbouwcorporaties, vrijwel is voltooid. Maar de toekomst ziet er min der zonnig uit. Op dit moment doen zich ontwikkelingen voor die er toe kunnen leiden dat de stadsvernieuwing stag neert. Een voorbode hiervan is het uitblijven van de reno vatie in 'Maredorp (Drucker- en Grevenstraat) en het Haag- wegkwarticr (Ten Katestraat Mr. Joset Mons en omgeving). Het gaat hier om woningen die in beheer zijn van de "Vereniging tot Bevordering van de Bouw van Werkmanswoningen", in de wandeling beter bekend als "Werkmanswoningen". Het geval wil, dat deze huizen die kort voor de oorlog wer den gebouwd, nog erg goed zijn. Bovendien hebben de meeste bewoners zelf nogal wat voorzieningen aange bracht, zoals b.v. een douch. Daarom is het begrijpelijk dal men niet om een renovatie zit te springen. De woningen mo gen door zo'n renovatie mis schien nog mooier worden, maar de vraag is natuurlijk of dit opweegt tegen een huur verhoging van gemiddeld zo'n 150,- per maand. Gebreken Op het eerste gezicht zou je zeg gen: nou. dan maar geen reno vatie. Maar zo eenvoudig lig gen de zaken niet. De bedoel de woningen mogen dan goed zijn, maar ze hebben wel on- derhoudsgebreken: Slechte lichtleidingcn, versleten rio leringen, lekkende goten en aftands schilderwerk. Eigen lijk allemaal klachten die men kan rangschikken onder de noemer van achterstallig on derhoud. De bewoners eisen terecht dal deze klachten worden verhol pen; uiteraard op kosten van de woningbouwvereniging. Want dat is nu eenmaal wette lijk zo geregeld: niet de huur der, maar de eigenaar is aan sprakelijk voor het grotere onderhoud.Het probleem is echter dat de financiële reser- gen" zo'n grote onderhouds beurt nauwelijks toelaten. Zo komt het. dat er ondanks ja renlang praten niets gebeurt. De bewoners voelen niets voor renovatie, maar eisen dat er iets aan het achterstallig onderhoud wordt gedaan; het bestuur van "Werkmanswo ningen' klaagt dat er voor on derhoud geen geld is en wil juist renoveren. Daarmee wordt tegelijkertijd duidelijk dat achter de renovatie heel wat meer belangen schuil gaan dan men op het eerste gezicht zou vermoeden. In dit geval gaat het om een belang van de huiseigenaar. Wanneer de woningen worden gereno veerd, wordt immers tegelijk het achterstallig onderhoud meegenomen. Maar in feite betaald de bewoner dan voor het wegwerken van het ach terstallig onderhoud! Incident Betwijfeld moet worden of de weigering van de bewoners in het Haagwegkwartier en Ma- .redorp om aan de renovatie mee te werken, als een inci- dent moet worden be schouwd. Zo zoetjes aan is men bezig om verbeterings plannen te maken voor de na oorlogse woningwetcomple xen. Duidelijk is echter dat het merendeel van deze wo ningen naar verhouding erg goed is. Het is zeer waar schijnlijk dat de zittende be woners niet veel voelen voor een ingrijpende renovatie die tegen die tijd misschien wel 200.- huurverhoging per maand gaat kosten. Maar wat voor "Werkmanswoningen" geldt, geldt voor de meeste woningbouwverenigingen: men beschikt over onvol doende financiële middelen om onderhoud te plegen. Op die manier zou het wel eens flink kunnen mislopen met de stadsve den. Veel vervelender is na tuurlijk dat - wanneer er niets gebeurt - de huizen toch slechter worden. Dat is al goed merkbaar in de genoem de complexen van 'Werk manswoningen'. In de ver wachting dat de renovatie toch wel door zou gaan heeft het bestuur van de woning bouwvereniging het onder houd de laatste jaren verwaar loosd; alleen het hoogst nood zakelijke werd uitgevoerd Beleid Om al deze redenen zou het goed zijn, wanneer het ge meentebestuur. de woning bouwverenigingen en - zeker niet in de laatste plaats - de bewoners met elkaar om de tafel gaan zitten. Wellicht dat het dan mogeluk is om een geheel nieuw beleid uit te stippelen, dat rekening houdt met de in dit artikel ge signaleerde ontwikkelingen. Natuurlijk, de échte oplos sing ligt in "Den Haag". De regering zou de bestaande re gelingen zo moeten versoepe len en uitbreiden, dat beperk te renovaties of grote onder houdsbeurten een haalbare mogelijkheid worden. In een tijd van grote bezuinigin gen valt het echter niet te ver wachten, dat de regering zelf op dit idee komt. Het zal daar om noodzakelijk zijn om zélf iniatieven te ontwikkelen en druk uit te oefenen Daar naast zouden de gemeente en de woningbouwverenigingen moeten bekijken, in hoeverre het mogelijk is om via een ge pland. centraal en zelf uit te voeren onderhoudsbeleid dergelijke problemen èn te pakken". Het zou de moeite waard zijn. Want vooral in Leiden heb ben wc er met z'n allen veel belang bij dat er een grote, goede én goedkope woning voorraad in stand wordt ge-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1981 | | pagina 23