Directeur
van de
centrale
bank:
ambtenaar of politicus
Renovatiecontract wordt vrijwel nergens gebruikt
ZATERDAG 1 NOVEMBER 1980
In het VARA-radioprogramma "In de rooie haan" heeft
het PvdA-Tweede Kamerlid Woltgens afgelopen zater
dag de suggestie gedaan dat de directeur van de Neder-
Iandsche Bank tegelijk met een kabinet zou moeten af
treden. De baan, die op het ogenblik door Jelle Zijlstra
wordt bekleed, zou dan niet langer een ambtelijke, maar
een politieke functie zijn.
Het idee van Woltgens is niet uniek. In een aantal landen,
waaronder Denemarken, wordt bij elke formatie voor
een nieuw kabinet, ook een nieuwe directeur voor de
centrale bank benoemd.
Het ziet er niet naar uit dat Nederland binnen afzienbare
tijd dat voorbeeld gaat volgen. Bote de Boer en Ton van
Brussel, economisch redacteuren van deze krant, bui
gen zich in bijgaande artikelen over het idee van Wolt
gens.
PAGINA 15
Het socialistische kamerlid Woltgens is niet zo ingenomen
met de herbenoeming van dr. Jelle Zijlstra voor een derde
ambtstermijn van zeven jaar als president van de Neder-
landsche Bank. Hij zei het afgelopen zaterdag voor de VA-
RA-radio, zij het na enige aansporing.
De volksvertegenwoordiger zou
liever zien dat de president van on
ze centrale bank aan- en aftrad met
de kabinetten. Het ambt wordt dan
een politieke functie. In het alge
meen vindt Woltgens dat dit een
grote invloed heeft op het rege
ringsbeleid.
Van dr. Zijlstra in het bijzonder
vindt hij dat deze de gulden te hard
heeft gemaakt, waardoor het be
drijfsleven problemen heeft met de
internationale concurrentie, en dat
hij teveel op de nationale goud
voorraad zit. Hij noemde Zijlstra
„een van de machtigste mensen in
ons land" en dat zint hem duidelijk
niet.
De president van de Nederland-
sche Bank zou dus een politieke fi
guur moeten worden, telkens in de
kleur van de regering. Een loopjon
gen, een slaaf zogezegd.
Dat zou het kabinet de greep geven
op het geldbeleid van de bank, no
dig om politieke doelstellingen te
bereiken. In de volgende kabinets
periode moeten daar volgens Wolt
gens maar eens afspraken over
worden gemaakt.
Het was anders ook een socialist die
bij de nationalisatie van de Neder-
doet in het geheel niet ter za
ke".
De president moet volgens de
Bank wet 1948 en de interpretatie
daarvan dus zijn functie zelfstandig
kunnen uitoefenen. De taak die hij
volgens de wet daarbij te vervullen
heeft is: „...de waarde van de Ne
derlandse geldeenheid (de gulden
dus - red.) te reguleren op zodanige
wijze als voor 's lands welvaart het
meest dienstig is, en daarbij die
waarde zoveel mogelijk te stabilise
ren - artikel 9, lid 1" (voorts ver
zorgt de Nederlandsche Bank de
bankbiljettenomloop in ons land en
houdt zij toezicht op het kredietwe
zen).
Wèl kan de minister van financiën
de directie van de Nederlandsche
Bank (nu behalve de president be
staande uit vijf leden) een aanwij
zing geven indien hij dat nodig acht
ter afstemming op elkaar van de
monetaire en financiële politiek
van de regering en het beleid van de
centrale bank (art. 26 van de Bank-
wet 1948). De procedure laten we
verder maar rusten.
Dit betekent, in de woorden van
Lieftinck, de politiek van de rege
ring prevaleert boven het beleid
de bank. Maar Lieftinck vond
landsche Bank in 1948 bewust de
onafhankelijkheid van de presi
dent van de centrale bank tegen
over de regering handhaafde: mi
nister dr. P. Lieftinck, beroemd
geworden door de na-oorlogse
geldzuivering. Hij zei in het kamer
debat van januari 1948:
„Ik meen dat wij niet beducht be
hoeven te zijn, dat de directie van
De Nederlandsche Bank zal ont
aarden in een gezelschap slaafse
zielen, dat zich zal schuldig maken
aan ogendienarij..., maar dat wij
hier zullen hebben te maken met
hoog gekwalificeerde personen, die
de verantwoordelijkheid voor hun
taak in hun zelfstandige positie ten
volle zullen weten te beleven, zoals
dat op het ogenblik ongetwijfeld
het geval is. Ik
zou tevens de wens willen uit
spreken, dat de presidenten van De
Nederlandsche Bank in de toe
komst met dezelfde vrijmoedig
heid hun oordeel zullen geven over
de vraagstukken, welke in het jaar
verslag aan de orde behoren te ko
men, als tot nu toe het geval is ge
weest".
De minister van financiën voegde
er na een interruptie van een ka
merlid aan toe: „Of zij het met mij
eens zijn of niet met mij eens zijn,
Jelle Zijlstra, president-directeur van de Nederlandsche Bank, pleegt als hem ingewik
kelde vragen worden gesteld, staande zijn antwoord te formuleren. Hij zegt zich in die
houding meer geïnspireerd te voelen. Op een besloten bijeenkomst van hoofdredacteu
ren kwam hij dan ook overeind toen hem de vraag werd voorgelegd hoe vaak hij in
conflict was geweest met een minister van financiën. Het besloten karakter van de
bijeenkomst maakt het niet mogelijk om hier zijn antwoord te citeren, maar iedereen die
Zijlstra kent, weet dat hij zich nimmer uitlaat over zijn verhouding tqt bewindslieden.
Dat is het "geheim van de Nederlandsche Bank", daarover zegt Zijlstra; in openbaarheid
of beslotenheid, weinig of niets.
Dat hoog oplopende verschillen
van mening tussen hem en de
minister meer dan incidenteel
aan de orde zijn, staat echter vast.
Zijlstra heeft er de afgelopen drie
jaar geen geheim van gemaakt,
dat hij het beleid van het kabinet
Van Agt niet ondersc.hrijft. Het
kabinet geeft onverantwoord
veel geld uit. Het tekort op de be
groting dat door het lenen van
geld gedekt wordt, is daardoor
onaanvaardbaar hoog. Daar moet
hoognodig verandering in ko
men. Globaal samengevat is dat
de belangrijkste kritiek van, wat
Woltgens een van de machtigste
mannen van Nederland" noemt.
Bezuinigingsoperaties als de
1%-operatie van oud-minister
Duisenberg en Bestek '81 van de
teruggetreden bewindsman An-
driessen, zijn vast en zeker voor
een belangrijk deel onder druk
van Zijlstra ontworpen.
Zijlstra heeft vanuit zijn opdracht
om de Nederlandse gulden te
bewaken een belangrijke invloed
op de overheidsfinanciën. Het
overheidsbeleid kan een kwalij
ke invloed hebben op die gulden
en als dat zo is, staat Zijlstra op uit
zijn stoel om het kabinet op zijn
bekende onderkoelde wijze toe te
spreken. Zijlstra kan om die re
den bij tijd en wijle in kabinets
kring als lastig doorgaan. Dat
hoeft echter niets met zijn per
soon te maken te hebben. Het is
integendeel zijn opdracht, ver
ankerd in de bankwet van '59.
Wie een belang te dienen heeft, en
dat heeft Zijlstra, zal niet altijd
met de zachte hand kunnen vol
staan.
Woltgens zei zaterdag veel meer te
voelen voor een "politieke" di
recteur van de Nederlandsche
bij het directeursschap van Zijl
stra, die hij een grote mate van
starheid verweet.
Het zijn die kanttekeningen die de
discussie over Woltgens opvat
ting sterk vertroebelen. In plaats
van de principiële vraag of het
hier om een ambtelijke of politie
ke functie moet gaan, lopen nu de
voor- en tegenstanders van Zijl
stra tegen elkaar te hoop.
Uiteraard is het goed om principes
toe te lichten aan de hand van
praktijkvoorbeelden. In het geval
van Woltgens lijkt de behoefte tot
herziening van Zijlstra's ambt
echter veel meer ingegeven door
Bank. Zo'n man handelt dan
meer dan nu het geval is, in de
geest van het zittende kabinet.
Woltgens illustreerde dat met een
aantal kritische kanttekeningen
diens lastigheid, dan door zake
lijke en meer principiële motie-
Dat is jammer, want dat principiële
motief is er natuurlijk wel dege
lijk. Het is een bovendien zeer
onderschat motief, dat een dege
lijke discussie best verdient.
Het bewaken van de waarde van de
Nederlandse gulden, geldt als de
belangrijkste opdracht van de
centrale bank. Daar zit een hoop
aan vast.
De Nederlandsche Bank houdt zich
bezig met rentetarieven, krediet
verlening, het functioneren van
de handelsbanken, de geldhoe-
veelheid, het beheer van de
goudvoorraad. Allemaal zaken
die het overheidsbeleid zee
ken.
Het curieuze is nu dat dat i
heidsbeleid in een parlementaire
democratie als de onze voortdu
rend wordt getoetst door de beide
kamers, maar dat diezelfde ka
mers geen invloed hebben (be
halve die van wetgevende) op de
manier waarop de centrale bank
de gulden koestert.
Eenvoudig gezegd komt het hier op
neer. de parlementaire democra
tie is een groot goed, maar het
belang van de gulden is nog gro
ter, dat staat daar boven. Dat is
een hele merkwaardige, maar
desalniettemin, zeer populaire
gedachtengang.
De vraag of Zijlstra's functie amb
telijk moet blijven, of politiek
dient te worden, hoeft eigenlijk
niet eens gesteld te worden, om
de simpele reden dat die vraag ir
relevant is.
Wie zich verdiept in wat de bank
wet over het werk van de presi
dent-directeur van de centrale
bank zegt, kan er niet om heen
dat het hier om een uiterst poli
tiek functie gaat. Er is niet één
manier waaop het belang van de
gulden wordt gediend, er is een
veelvoud van opvattingen.
Dat betekent dat er gekozen moet
worden. In ons syteem zijn het
politici die kiezen en niet ambte-
Wie bevreesd is voor een nadelig
effect van een politiek directeur
od onze economie, heeft geen ho
ge pet op van de democratie. Een
politiek directeur van de centrale
bank, is, zoals iedere minister een
loopjongen of slaaf van een kabi
netsbeleid.
Maar hij heeft ook zijn eigen ver
antwoordelijkheid. Een verant
woordelijkheid die in het parle
ment ter discussie staat en die
als het moment daar is, door de
kiezer al dan niet wordt gehono
reerd.
de mogelijkheid tot aanwijzing een
theoretische. Een aanwijzing is dan
ook nog nooit gegeven.
De mogelijkheid dwingt de minis
ter van financiën en de president
van de Nederlandsche Bank echter
tot het verstandig en beleidvol
coördineren van hun politiek en
beleid en dus tot regelmatig en in
tensief overleg daarover, hetgeen in
principe dan ook wekelijks ge
schiedt.
Dat neemt dus echter niet weg dat
de president van de Nederlandsche
Bank, nu dr. Zijlstra, zijn eigen ver
antwoordelijkheid heeft, dat wil
zeggen zijn grenzen kan stellen of
wel tegen de regering nee kan zeg
gen wanneer hij meent dat het
overheidsbeleid het onmogelijk
maakt de waarde van de gulden zo
danig te reguleren als dienstig is
voor de welvaart van het vaderland.
Zet de regering dan door, dus geeft
zij een aanwijzing, dan rest de pre
sident van de centrale bank naar de
opvatting van dr. Zijlstra maar één
ding: aftreden.
De vraag die dus nu voorligt is of
het verstandig is de president on
dergeschikt te maken aan de rege
ring, want daar komt een politieke
benoeming als Woltgens wel op
neer. Ik dacht van niet. De presi
dent van de Nederlandsche Bank is
ons aller financiële geweten, dus
ook dat van de regering. Zijn woord
moet zwaar wegen, al moet hij het
zorgvuldig en objectief formuleren.
Hij is, om het te zeggen met de
vroegere bankpresident Holtrop,
zoiets als een loods op een schip.
Hij moet daarom zijn oordeel kun
nen vormen, tegenover de minister
uitspreken en in zijn verslag neer
schrijven, zonder aan de gevolgen
voor zijn politieke loopbaan te hoe
ven denken.
De gescheiden taken en bevoegd
heden van regering en centrale
bank vragen ook om een onderlin
ge onafhankelijkheid van de ver
antwoordelijke functionarissen, al
dienen die hun zaken zoveel moge
lijk op elkaar af te stemmen, het
geen de ene keer geven en de ande
re keer nemen betekent, dus be
reidheid tot een compromis ver
eist
De praktijk wijst uit dat in de lan
den met een onafhankelijk operen-
de centrale bank de monetaire sta
biliteit het grootst is.
Dat zegt inderdaad niet alles, maar
het is wel een symptoom van en
voorwaarde tot een redelijke eco
nomische politiek, zonder welk een
goed sociaal beleid in feite en op
termijn niet mogelijk is.
Enige tijd geleden hebben wij
in deze rubriek aandacht be
steed aan de stadsvernieu
wing; bij veel Leidenaars be
ter bekend als renovatie.
Bij die gelegenheid schreven
we over de noodzaak van ex
tra financiële steun voor be
jaarden en invaliden tijdens
het renovatiegebeuren. Wij
brachten naar voren dat het
geld voor zo'n steunregeling
in principe zelfs aanwezig is,
maar dat de Leidse Federatie
van Woningbouwverenigin
gen nauwelijks medewerking
heeft verleend bij de tot
standkoming van het fonds.
Inmiddels is de kwestie aan de
orde gekomen in de raads
commissie Volkshuisvesting.
Het was verheugend dat de
verschillende raadsleden dit
keer één lijn trokken. Alge
meen was men van oordeel
dat het slechts zaak is om de
daarvoor in aanmerking ko
mende bewoners in stadsver
nieuwingsgebieden een fi
nanciële ondersteuning te
onthouden.
En nu maar hopen dat de Leidse
woningbouwverenigingen
zich van deze uitspraak iets
zullen aantrekken".
Natuurlijk valt er over de stads
vernieuwing nog wel iets
meer te zeggen. Deze keer
willen wij het hebben over de
bestaande rechtsonzekerheid
van bewoners tijdens de re
novatie.
Eigenlijk gaat het om de vraag:
waar heb je als bewoner recht
op en hoe worden die rechten
vastgelegd? Deze kwestie is
nogal onduidelijk en is re
gelmatig aanleiding voor
moeilijkheden en teleurstel
lingen.
Laten we eens een voorbeeld
noemen. Meneer A. heeft een
paar jaar geleden op eigen
kosten een prachtig houten
plafond in zijn woonkamer la
ten aanbrengen; compleet
met ingebouwde verlichting.
Kosten: ruim f 3000,-. Op een
gegeven moment wordt zijn
huurwoning gerenoveerd.
Meneer A. bespreekt de mo
gelijkheid om het plafond te
handhaven. Het antwoord
van het bestuur van de wo
ningbouwvereniging is erg
vaag en onduidelijk: er moe
ten nieuwe lichtleidingen
worden getrokken, maar men
zal trachten om het plafond
niet te beschadigen.
Wanneer de renovatie in volle
gang is, gaat meneer A. eens
poolshoogte nemen. Tot zijn
schrik merkt hij dat het pla
fond verdwenen is. Sterker
nog, meneer A. komt er achter
dat de aannemer de dure hou
ten onderdelen en de lampen
aan derden heeft verkocht.
Uiteraard is de betrokken be
woner woedend, maar hij kan
weinig uitrichten. Hooguit
kan hij zich beroepen op de
vage toezegging van het wo-
ningbouwbestuur, maar het
bestuur verschuilt zich achter
de architekt van het renova
tieplan. De architekt maakt
een opmerking in-de-trant-
van: "Meneer, het was echt
niet mogelijk om uw plafond
te handhaven".
En ook de aannemer gaat in
formele zin vrijuit. Hij kan
zich immers beroepen op het
bestek waarin duidelijk staat
dat hij de beschikking heeft'
overae bij sioop vrijkomende
materialen.
Een ander voorbeeld. Mevrouw
B. is een alleenwonende we
duwe van 76 jaar. In het grijze
verleden heeft haar thans
overleden echtgenoot in de
tuin achter het huis een hou
ten schuurtje gebouwd. Ge
bruikelijk is bij renovatie dat
de bewoners - voordat zij de
woning tijdelijk verlaten -
eventuele zelfgebouwde
schuurtjes zelf verwijderen.
Bij jonge mensen geeft dat
weinig problemen, maar voor
bejaarde bewoners is dat een
onmogelijke zaak. Toch moet
naar zien dat de
schuur verdwijnt, anders
wordt haar een slooprekening
gepresenteerd. Nog gekker
wordt het wanneer zo'n
schuurtje door een vorige
bewoner is neergezet.
Of in dat soort gevallen de be
trokken bewoners terecht
worden aangesproken is zeer
twijfelachtig
Zo kan men tientallen voor
beelden'noemen die steeds
weer de vraag doen rijzen:
hoe zit het met de rechten van
een bewoner die met renova
tie te maken krijgt? Merk
waardig is, dat het huurrecht
in ons land nauwkeurig is ge
regeld. Iedere huurder kan
precies weten waar hij of zij
aan toe is. Dat wil zeggen, on
der normale omstandighe
den. Zodra er echter sprake is
van woningverbetering wor
den plotseling een aantal din
gen onduidelijk.
Zo bestaat er nog altijd ondui
delijkheid in hoeverre bewo
ners verplicht kunnen wor
den om individueel akkoord
te gaan met de renovatie
plannen. Weliswaar is er een
aantal rechterlijke uitspraken
bekend die enig houvast bie
den, maar het wachten is nog
altijd op een Wet op de Stads
vernieuwing, die b.v. de "ge-
doogplicht" regelt. Dan
wordt pas écht duidelijk of en
in hoeverre bewoners moge
lijkheden hebben om de re
novatie te weigeren.
Toch zou - nog afgezien van een
wettelijke regeling - de
rechtszekerheid van de indi
viduele bewoner die met re
novatie te maken krijgt, be
langrijk kunnen worden ver
groot.
Een middel om hiertoe te ko
men is het z.g. renovatiecon
tract. In feite gaat het hier om
een aantal afspraken die - en
dat is natuurlijk belangrijk -
schriftelijk tussen huurder
en verhuurder worden vast
gelegd. In het contract wor
den alle mogelijke zaken ge
regeld, zoals de nieuwe huur
prijs na renovatie, duidelijk
heid omtrent de eventueel
aan te vragen huursubsidie,
afspraken over de aanbieding
van een wisselwoning, af
spraken over eventuele ver
goedingen voor door de be
woner zelf aangebrachte
voorzieningen, enz.
Ook in Leiden is sinds kort
sprake van een renovatiecon
tract. Het gaat om een over
eenkomst waarin over 21
punten afspraken worden
gemaakt. De bedoeling is dat
de bewoners zo'n contract tij
dig ontvangen. Vervolgens
moet er dan overleg plaats
vinden met de verhuurder.
Na ondertekening door
huurder èn verhuurder weten
beiden ^precies waar zij aan
toe zijn en wat ze van elkaar
mogen verwachten.
Het geval wil echter dat de Fe
deratie van Woningbouwver
enigingen het gebruik van re
novatiecontracten wel aan
beveelt, maar het aan haar le
den (de verschillende wo
ningbouwverenigingen)
overlaat om de contracten
werkelijk aan hun bewoners
voor te leggen.
In de praktijk blijken de wo-
ningbouwbesturen weinig
ernst te maken met het reno
vatiecontract; het wordt vrij
wel nergens gebruikt. Ken
nelijk vinden de woning-
bouwbestuurders het niet zo
nodig om de afspraken met
hun leden-bewoners schrif
telijk vast te leggen. Dat
daarbij de rechtsonzekerheid
van veel bewoners nog altijd
blijft bestaan, is ronduit
jammer en onnodig.
Misschien dat dez' eang van
zaken voor de nieuwe wet
houder van Volkshuisvesting
aanleiding is om eens met de
betreffende woningbouwbe-
sturen van gedachten te gaan
wisselen. Tenslotte gaat het
om een kwestie waarby hon
derden Leidenaars veel be
lang hebben.