"ik heb
nooit
de tijd gehad bij te komen
Mevrouw Bossert: ken
nog hele Japanse zinnen"
ZATERDAG 9 AUGUSTUS 1980
DEN HAAG - „Ik zou liever
meteen dood zijn, dan nog
eens in zo'n kamp terecht
komen". Dit hoor je vaak
als je met Nederlanders
praat die tijdens de
Tweede Wereldoorlog ge
vangen hebben gezeten in
Japanse internerings
kampen.
Ruim 110.000 inwoners van
het voormalige Neder-
lands-Indië werden door
de Japanse bezetter, die
begin 1942 Indonesië ver
overde, gedeporteerd
naar burgerkampen op
Java, Sumatra en andere
delen van de Archipel.
Vrouwen. Kinderen. En
mannen apart.
Daarnaast waren er zo'n
41.000 leden van het Ko
ninklijk Nederlands In
disch Leger (KNIL), mari
niers en Nederlandse offi
cieren geïnterneerd. De
helft van hen werkte aan
de beruchte Birma-
spoorweg. Gemiddeld
twintig procent kwam bij
de aanleg van deze lijn om
het leven.
De ervaringen, in de kam
pen opgedaan, werden na
de bevrijding veelal met
een1 weggedrukt. Er was
geen ti.id om na te denken,
om bij te komen. Twee
dagen nadat Japan was
verslagen, op 17 augustus
1945, riep Soekarno de
Republiek Indonesia uit
en begon een onafhanke
lijkheidsstrijd, die tot
eind 1948 duurde.
Daarnaast was er in Neder
land maar weinig begrip
voor de ervaring in „In-
dië". Praten over de Ja
panse kampjaren was er
niet bij. Er werd niet naar
geluisterd. Jarenlang
werd daarom gezwegen.
Maar het verleden was
niet weg. Slechts ver
drongen. De laatste tijd
worden de instanties voor
geestelijke gezondheids
zorg vrijwel dagelijks ge
confronteerd met mensen
die „het niet meer aan
kunnen'. Die uitgeput
zijn.
Telkens weer komt de her
innering terug.
Een 'slachtoffer': „Onlangs
nog droomde ik dat al
mijn tanden en kiezen er
uit werden getrokken.
Door een Japanner. Dat
deed verdomde pijn. Wat
was ik blij, dat ik wakker
werd".
Links mevrouw A.W .Bossert-Schroderrechts deheer R. Ungerer. In het midden een vertegenwoordiger
Stichting Herdenking 15 augustus 1945.
Onze verslaggevers Wim
Wansink en Henk Dam
spraken met twee perso
nen die de Japanse kamp-
jaren aan den lijve heb
ben meegemaakt: me
vrouw A. W. Bossert-
Schroder en de heer R.
Ungerer, beiden bestuurs
lid van de Stichting
„Herdenking 15 augustus
1945", die aanstaande
vrijdag in de Utrechtse
Irenehal een speciale
herdenkingsbijeenkomst
houdt voor slachtoffers
van de Japanse interne
ringskampen.
HILVERSUM - De televisie-ac
tualiteitenrubriek Achter het
Nieuws van de VARA zal
vanavond geheel gewijd zijn
aan de belevenissen van de
Indische Nederlanders, die
tijdens de Tweede Wereld
oorlog hetzij deel hebben uit
gemaakt van het KNIL. hetzij
in kampen gevangen zijn ge
weest.
In filmpjes, waarin ook histori
sch materiaal is verwerkt,
wordt ingegaan op de volgens
de samenstellers vaak sterk
onderschatte problematiek
van deze mensen. (Nederland
2, 22 25 uur).
DEN HAAG - „Op het moment
dat de oorlog uitbrak, in 1942,
was ik beroepsmilitair. Geen
veldsoldaat. Ik zat bij de dienst
magazijnen; chef van de bom-
menafdeling bij het vliegveld
van Batavia. Tot op het laatst
werden van daaruit de vliegtui
gen bevoorraad. Totdat er niets
meer was".
"Ik woonde als ongehuwde op de kazerne.
Na onze capitulatie bleef ik daar gevan
gen. De poorten gingen dicht. En korte
tijd later losten Japanse soldaten onze
schildwachten af. Daarna werden we
naar een groot kazernecomplex bij Ban
doeng gebracht, Tjimahi. Toen werd het
menens: je kreeg Japanse orders, een
straffe bewaking. Werd kaalgeschoren
als teken van je krijgsgevangen
schap".
„Je mocht het kamp niet uit. Een paar
van ons probeerden toch door de bedra
ding heen te komen. Dat mislukte. Ze
werden opgepakt. Voor ons neergezet,
aan een paal gebonden en geëxecuteerd.
Met bajonetsteken doodgestoken. Op
commando erin, eruit. Erin. Eruit. Een
paar uur bleven ze hangen, kennelijk om
ons schrik aan te jagen".
Met grote, schichtige ogen verhaalt de
heer Ungerer, in Indië geboren en geto
gen, van zijn eerste weken in Japanse
krijgsgevangenschap. Zware martelin
gen waren er niet bij, zegt hij. Wel veel
slaag. Als hanchou, barakcommandant,
draaide je op voor het uitvoeren van de
bevelen. Lukte het bijvoorbeeld niet een
corvee samen te stellen, dan werd je
prompt bestraft: „Ik heb heel wat schop
pen gekregen".
„Als een Japanner uit zijn humeur was,
kwam hij in feite al met de bedoeling om
wat slagen uit te delen. Zag-ie ergens
achter in de barak een man wat traag op
staan, dan kreeg die er flink van langs.
Elke weerstand betekende meer slaag.
Hoe nederiger je je gedroeg, hoe minder
klappen je kreeg".
Hokken
Van Tjimahi ging het naar de gevangenis
van Batavia. Ungerer „Daar had je hele
donkere hokken. Geen cellen. Je werd er
collectief gevangen gezet". Vervolgens
werd hij op transport gesteld naar Soera-
baja. Het lag in de bedoeling, dat hij naar
Japan zou gaan om daar in de kolenmij
nen te werken. Het werd Singapore. En
tenslotte de 'dodenweg', de Birma-
spoorlijn".
„De treinreis naar de Thailandse grens
plaats Ban-Pong duurde vier dagen en
vier nachten. Je zat met zevenentwintig
man in een goederenwagon. Dat bete
kende, dat je moest gaan staan wilde je
kunnen rusten. Met opgetrokken kniëen
kan dat immers niet. Onderweg vielen
enkele slachtoffers ten gevolge van dy
senterie. Dan stopte de trein ergens langs
de spoorbaan en werden de overledenen
ter plekke verbrand".
„Om vijf uur 's ochtends werden we de
trein uitgeslagen. Met knuppels. Kura,
kura, kura, riepen onze bewakers: Eruit,
eruit. Een week lang bleven we in een
vreselijk kamp. Daar had je een latrine
van 10 meter lang en een paar meter diep,
met dwarsbalken om er overheen te lo
pen. De maden kropen langs de wanden
omhoog".
„Toen kwam het echte transport. Twee
nachten lopen; een nacht en een dag rust.
Weer twee nachten lopen, een dag en een
nacht rust. Klokslag zes uur, bij zonson
dergang, stond de boel op. Dan ging het
de hele nacht door. Om twaalf uur maak
te je een pauze van een uur. Kreeg je een
kop warm water, die naar thee rook. Ik
heb het niet verder dan twee keer twee
nachten gebracht".
Vanaf dat moment werd hij chauffeur,
die in konvooien de kampen afging om
voedsel te brengen. „Ik dacht, je kunt
beter slecht rijden dan slecht lopen. Maar
dat is me achteraf vies tegengevallen. Als
je pech kreeg in de jungle, werd je ge
woon achtergelaten. Het duurde nach
ten, voordat je weer opgehaald
werd".
Dysenterie
Nadat hij een bacillaire dysenterie had
opgelopen, kwam Ungerer in een zie-
kenkamp terecht. „Elke ochtend kon je
daar de oogst aan doden tellen. Twee tot
vier per dag". In het volgende kamp was
het nog erger. „Daar vielen elke dag zo'n
twintig slachtoffers".
„We zaten in Tamarkan, langs de spoor
baan. Tegenover ons, aan de andere kant
van de rivier, was een kamp van tamils,
mensen uit India. Chungkay heette dat.
Die tamils werden met treinladingen vol,
op open wagons, naar Thailand vervoerd.
Ze stierven als ratten".
„Als een tamil kwam te overlijden, werd
hij door de anderen niet meer ontzien. Hij
werd weggetrapt. Zelfs als hij ziek was,
werd hij onder de barak geschopt. Het
heette dat de kwade geest er al in zat. Je
hoorde ze schreeuwen. Zo erg. Die lijken
werden dan in een drafje op een brancard
weggedragen. Geen enkel respect voor
de doden. Vaak staken er nog lichaams
delen uit een vers gedolven graf omhoog.
Zwermen aasgieren vlogen boven het
kerkhof. Vreselijk".
De rechterarm suggestief de lucht inge
stoken; de ogen vochtig.
„Ook mijn broer is in een kamp overle
den. Aan dysenterie. Ik heb hem nog
ontmoet. Alleen aan onze stem herken
den we elkaar. Hij was bijna blind. Ik heb
hem op een stretcher naar het kerkhof
mogen dragen".
In oktober 1944 was de Birma-spoorweg
klaar. De krijgsgevangenen werden weer
eens op transport gezet. Over land terug
naar Singapore. Vandaar weer naar een
ander kamp, landinwaarts. „De Japan
ners wisten eigenlijk met ons geen
raad".
Eind augustus 1945 werd bekend dat Ja
pan de oorlog had verloren. Nog geen
anderhalve rhaand later zat Ungerer al
weer in Batavia. Als wachtcomman-
dant.s
Daarna vocht hij onder meer mee in de
politionele acties tegen de Republiek In
donesia van Soekarno. „Ik heb nooit enig
verlof gehad. Nooit de tijd gehad bij te
komen. We zijn gewoon doorge
gaan".
Mevrouw A.W. Bossert-Schroder.
DEN HAAG - „Ik heb
nog geluk gehad. Ik heb
maar in één kamp geze
ten. Een vrouwen
kamp. In Lampersari,
een wijk van Semarang,
op Java. Ik was elf jaar
toen ik daar terecht
kwam. Ik herinner me
nog goed, dat er regels
golden. Geen lippen
stift; geen krullen in het
haar; geen poeder op
het gezicht. Als je dat
toch deed, kreeg je
prompt een klap".
Vrouwn hadden in Japan niets
te zeggen. Krijgsgevangenen
waren voor Japanners min
derwaardig. Bovendien
moest de westerse invloed
worden uitgedreven. Me
vrouw Bossert beklemtoont
datje het slaan moet proberen
te plaatsen tegen de achter
grond van de Japanse levens
opvatting: „Je was in de eer
ste plaats vrouw, in de tweede
plaats overwonnen vrouw en
in de derde plaats een blanke
vrouw. Je betekende
niets".
„Mannen werden in de Japanse
samenleving heel anders be
keken. Een jongen van tien
jaar werd al bij zijn moeder
weggehaald. Dat was niet ex
tra wreed. Dat was hun opvat
ting van mannelijk zijn. Voor
Europese vrouwen was dat
vaak moeilijk te aanvaarden.
Die waren in een andere sfeer
opgegroeid".
„Ik hoorde bij een groep van
dertig 'sterke vrouwen', uit
een totaal van tienduizend.
We moesten treinen uitladen.
Een dubbele poort aanleggen.
De hele omheining van het
kamp bouwen. Nachtwacht
lopen. Kortom, je werd overal
ingeschakeld. Het enige wat
je in stand hield, was dat je
tussentijds met elkaar kon
praten. Dat je wel eens tijd
had in jezelf terug te ke-
- Vroeg of laat wordt iedereen
die in een kamp heeft gezeten
geconfronteerd met een ge
woel van teleurstelling. Van:
men begrijpt mij niet, erkent
mij niet. Wanneer is dat ge
voel bij U opgekomen, al
meteen na de oorlog?
„Ik ben pas in 1950 teruggeko
men. Vlak na de oorlog werk
te ik bij de radio; ik had mijn
middelbare school niet kun
nen afmaken. Later pas merk
te ik dat, als je wilt vertellen
wat je hebt meegemaakt, er
een soort afhouden is. Omdat
de mensen in Nederland zeil
zoveel hadden meegemaakt.
Geen tijd hadden te luisteren.
Alsof dit er met meer bij kon
Politiek gezien was Indie ook
niet populair vanwege de on-
afhankelijkheidstrijd".
Tolerantie
,Wij hebben hard moeten wer
ken, maar vonden geen ge
hoor. Nu zou dat misschien
anders liggen. We hebben een
andere maatschappij. Nu kun
je met verf gooien, als je dat
wilt. Dat kon toen niet. Wat in
1950 terugkeerde, had heel
wat van de Indonesische be
schaving meegenomen. Dc
tolerantie, de 'open hui-
Als je in Nederland wist dat is
een katholiek, wist je dat in
Indie niet. Of iemand rood.
socialist was. deed er niet toe.
Ik had toen een gevoel van:
Nederland, de groep waarvan
je dacht dat je erbij hoorde,
heeft zich tegen je gekeerd.
Maar je kunt er niet omheen,
dat de geschiedenis van Ne-
derlands-Indië onlosmakelijk
verbonden is met die van het
Koninkrijk der Nederlan
den".
- U verdringt Uw verleden
niet?
„Ik herinner me, toen ik in 1972
een reis naar Indonesië maak
te, dat in Jakarta de vlieg
tuigdeur opgengmg en ik in
eens de geur van verbrand
hout rook. Hmmm. Als ik nu
verbrand hout ruik, een bar
becue of zo, dan waan ik me
terug in de kampong langs de
„Daar staat tegenover dat ik,
als ik een winkel binnenkom
waar het vol is, ineens weg
wil. Als ik geschuifel hoor,
kijk ik onwillekeurig om. In
een dierentuin ga ik nooit bij
een vossehol kijken. Japanse
zeep ruikt naar vossen. Toen
de oorlog in Indonesië begon,
zat ik in Bandoeng. Alles was
verduisterd. Op het moment
dat de Japanners er binnen
trokken, een alsmaar aan
houdend geschuifel. En het
rook ineens naar vossen. Ik
zal da*, nooit vergeten".
Angst
„Dat ik vandaag de dag nog hele
Japanse zinnen ken, tekent
de ingebakken angst voor
slaag. In het kamp moest je
bepaalde woorden en begrip
pen uit je hoofd leren. Die
moest je telkens opdreunen
als je een Japanse wacht te
genkwam".
Ze staat op als een toneelspeel
ster en maakt felle gebaren:
„Dai Shi Han Fu Shintau fu-
kumugu idjo arimasen", met
een scherpe uithaal op het
laatste woord. „Ik ben de
wacht van de vierde han en ik
heb niets te melden".