(4)
Litanie van
wantrouwen
en onbegrip
Conflict
om
Indië
ZATERDAG 28 JUNI 1980
Dat was een flinke ver
rassing: het rapport dat
een Nederlandse semi-
officiële commissie in
september 1946 opstel
de na afloop van een be
zoek aan Djokjakarta,
het hoofdkwartier van
de „illegale" Republiek
Indonesia zag er heel
anders uit dan velen
hadden verwacht. Bijna
niemand had tevoren
getwijfeld aan het re
sultaat van deze missie:
het zou daar, in de Re
publiek, wel een ontzet
tende chaos zijn, een
puinhoop, een anar
chie.
Maar de missie-koets legde
juist de nadruk op de rust en
de vreedzaamheid in het be
zochte gebied. De mensen le
ken, vooral op het platteland,
vrij redelijk gekleed en goed
gevoed. Het straatbeeld in
Djokja gaf duidelijke tekenen
van orde en netheid. Bij de
genen met wie de commissie-
Koets in aanraking kwam viel
vooral het grote gevoel voor
eigenwaarde op.
Van haat tegen de Nederlanders
was geen sprake. En het gezag
van president Soekarno was
groot: die man betekende
écht is voor zijn onderdanen.
„Dat het den goeden kant uit
gaat, dat de plusfactoren op
vele gebieden aan het winnen
zijn van de weerstrevende
krachten, dat is dunkt mij
nauwelijks voor tegenspraak
vatbaar", aldus dr. P. J. Koets,
leider van de missie in een
toespraak voor Radio Batavia
op 21 september.
De schok was groot in som
mige kringen in Batavia, het
bestuurscentrum van Ne-
derlands-Indië. En toen het
rapport in Den Haag bekend
werd, snapten ze er dan hele
maal niets meer van. Je moest
er geweest zijn om erover te
kunnen oordelen.
Dr. P. J. Koets was er geweest.
Hij stond aan het hoofd van
de groep die - eigenlijk nogal
onverwacht - een beleefd
heidsbezoek bracht aan de
daar toevallig aanwezige pre
sident Soekarno, maar die
vooral de bedoeling had ogen
en oren goed de kost te geven.
Dat deden dr. Koets en zijn
reisgenoten.
En één heel klein, maar volgens
hem veelbetekenend detail, is
hij nog altijd niet vergeten:
„We reden daar 's morgens
vroeg door de straten van
Malang. Opeens zag ik een
man lopen, kennelijk een
straatverkoper, een venter.
Op zijn schouder had hij een
zogenaamde pikoelan, een
bamboestok, en daaraan hin
gen twee manden. Die man
den zaten boordevol met ver
se snijbloemen. En toen
schoot er door mij heen: een
stad waar zo'n man aan de
kost kan komen door de ver
koop van verse snijbloemen,
zo'n stad kan toch geen chaos
zijn?"
Meer gezichten
De leden van de groep-Van
Mook hadden in die tijd twee
grote problemen als ze pro
beerden aan anderen, vooral
aan de regering in Den Haag,
duidelijk te maken wat er in
het republikeinse deel van
Indië aan de hand was.
In de eerste plaats had de Re
publiek meer dan één gezicht.
Naast de doorsnee-Indone
siër en de bloemenkoopman
had je immers ook de „ram-
pokbendenbestaande uit
rovers en andere criminelen,
die stad en land onveilig
maakten; en verder had je de
pemuda's, groepen jongeren
die vervuld waren van revolu
tionair elan, die bereid waren
te vechten voor onafhanke
lijkheid en die weinig of niets
van de blanken moesten heb
ben. En dan waren er ook nog
redelijke figuren van het ty-
pe-Sjahrir, die via overleg tot
een oplossing van het geschil
wilden komen.
En het tweede, belangrijkste
probleem was het gebrek aan
begrip voor de Indische situa
tie in Nederland. Grote delen
van het Nederlandse volk - en
dus ook van parlement en re
gering - leefden nog in het
koloniale tijdperk. Deze
groep mensen zag haar ideeen
vooral bevestigd in het blad
Elsevier, dat in 1946, ter gele
genheid van het verdrag van
Linggadjati, bijvoorbeeld de
volgende mening afdrukte:
„Het zal tot rechtstreeks ge
volg hebben dat onze le
vensmiddelenrantsoenen op
een uiterst laag peil blijven en
dat ons volk zich moet ge
wennen aan de levensstan
daard van totaal verpauperde
Oosteuropese landen
Op grond van dit soort overwe
gingen moest de Indonesi
sche bevolking worden be
vrijd van de republikeinse
„terreur". Een opvatting die
telkens weer terugkeerde.
Luitenant-admiraal C. E. L.
Helfrick, oud-bevelhebber
van de Nederlandse strijd
krachten in het Oosten, liet
zich in dit verband eens ont
vallen: „De gehele Indonesi
sche bevolking zucht onder
de terreur van gewapende
Het conflict tussen Nederland en Indonesië dat
voorafging aan de onafhankelijkheid van de vroe
gere kolonie, was uiterst gecompliceerd. Niet be
paald een overzichtelijke strijd tussen kolonie en
moederland. Tal van krachten hadden invloed op
het verloop van de gebeurtenissen: het leger, de
ondernemers, de politieke partijen.
In het vierde en laatste deel van hun serie over het
Nederlands-Indische conflict proberen Wim Wan-
sink en Ad van Liempt iets van die belangentegen
stellingen te verduidelijken.
Een litanie van wantrouwen en onbegrip.
Een botsing van twee geheel verschillende werel
den.
Een poging tot uitleg.
benden en doet letterlijk
dienst als gijzelaar".
Onze „menselijke" taak was In
dië te „helpen". Maar de wer
kelijke bedoeling was voor
velen het verloren gegane
economische „imperium" te
herstellen.
Tegenstand
Dat soort opvattingen vond je
niet alleen bij degenen die fi
nancieel beter werden van
Indië. De gehele KVP verzet
te zich tegen een domineren
de plaats van de Republiek
als uitdrukking van het Indi
sche vrijheidsstreven. Ook de
PvdA, die toch in feite het
streven naar emancipatie van
een arm, onderontwikkeld
land had moeten steun, gaf
niet thuis.
De PvdA-minister van Over
zeese Gebiedsdelen, mr. J. A.
Jonkman, trapte voortdurend
op de rem. En fractievoorzit
ter in de Tweede Kamer, jhr.
mr. M. van der Goes van Na-
ters, diende in december
1946, samen met KVP'er dr.
C. P. M. Romme, de motie in
die het verdrag van Linggad
jati ontkrachtte en een soe
pele voortgang van de zelf
standigheid van Indonesië in
de weg stond.
In feite koos de PvdA destijds
voor voortzetting van de bro
ze naoorlogse „Rooms-Rode
coalitie" met de KVP. Aan
houdend verzet tegen de har
de anti-republikeinse Indie-
politiek van de KVP zou de
PvdA immers weer naar de
oppositiebanken hebben
verdreven. Dat zou beteke
nen dat de Partij van de Ar
beid minder invloed zou heb
ben op de manier waarop de
naoorlogse wederopbouw
zou verlopen, en vooral op de
totstandkoming van sociale
voorzieningen zoals de latere
AOW. De PvdA - lees vooral:
Drees - koos voor binnen
landse prioriteiten en leverde
„Indië" daarmee min of meer
aan de KVP uit.
Zo moest de groep Van Mook
(de top van de Nederlands-
Indische regering, gevormd
rond luitenant-gouverneur-
generaal dr. H. J. van Mook)
tussen twee klippen door zien
te zeilen. Enerzijds de Re
publiek, waar gematigde lei
ders hun achterban lang niet
altijd in de hand konden hou
den, en anders Den Haag,
waar de politici almaar aar
zelden en „pas iets wilden ge
ven als ze het allang kwijt wa
ren", zoals Van Mooks advi
seur Raden Abdoelkadir het
eens uitdrukte.
Frustratie
Dr. Koets, destijds directeur
van Van Mooks kabinet, die
de laatste maanden in zijn
Zeeuwse woning (onder in
vloed van de herleefde be
langstelling van de media
voor het onderwerp) bijna
dagelijks terugdenkt aan die
tijd en de problemen van
toen, zegt het zo: „Het frustre
rende voor ons was dit: elke
keer als wij met veel duwen
en trekken het met de leiders
van de Republiek ergens over
eens waren geworden, moes
ten we het zien te verkopen
aan Den Haag. En dat duurde
dan altijd zo allemachtig lang
dat, als het eindelijk gelukt
was, in Djokja het mooie weer
"Twee manden aan de pikoelan, dat kan toch geen chaos zijn
allang voorbij was en de don
derwolken zich alweer aan
dienden".
Er lag een wereld van onbegrip
tussen Batavia en Den Haag.
En dat was dan nog maar één
aspect van de spanningen
waarmee de Nederlands-In
dische regering in Batavia te
kampen had. Meteen op de
tweede plaats stond de wis
selvallige verstandhouding
tussen de bestuurlijke top en
de legerleiding in Indië. Tel-
standen en problemen.
Eigenlijk heel logisch: een le
gercommandant - en zeker
een bijzonder intelligent en
vakbekwaam generaal als le
gercommandant Simon H.
Spoor - komt op voor de be
langen van zijn soldaten. Hij
zal aandringen op harde te
genmaatregelen als zijn sol
daten beschoten worden. En
hij zal zo min mogelijk poli
tieke bemoeienis met zijn mi
litaire winkeltje toestaan.
Conflictstof te over duf.
De correspondentie tussen le
gerleiding en bestuurlijke
top, die gepubliceerd wordt
in de bronnenpublikaties
over de Nederlands-Indone
sische betrekkingen, bewijst
dat. Een enkel voorbeeld:
Spoors rechterhand, de chef
generale staf Buurman van
Vreeden, had zich in februari
1947 zo geërgerd aan het poli
tieke gemanoeuvreer, dat hij
een verbolgen brief aan Van
Mook schreef. Hij bespeurde
bij de regering een „gebrek
aan vertrouwen in het militai
re apparaat hier te lande, het
welk in onverdiend acht". En:
„Op deze wijze wordt een be
hoorlijke uitoefening van het
bevel over mijn onderheb
bende troepen wel zeer moei
lijk, zo niet onmogelijk ge
maakt"
Hard
In een vergadering, de volgende
dag al. zaten Buurman van
Vreeden en Van Mook tegen
over elkaar. Dat ging hard te
gen hard. Van Mook wees er
op dat hij altijd bereid was de
heren generaal te ontvangen
en in te lichten, maar dat zij
nooit ergens naar vroegen. In
tegendeel. de militairen zelf
waren niet erg scheutig met
het verstrekken van informa
tie. „Ik heb het gevoel dat ik
pas op het laatste moment te
horen krijg wat de plannen
zijn voor beraamde acties
Dus. zo besloot Van Mook.
„had ik precies zo'n brief aan
u kunnen schrijven als u aan
mij schreef'.
Uit dit voorbeeld blijkt dat Van
Mook de legertop goed in de
hand had. Van Mook had ze
ker respect voor Spoors be
kwaamheden op militair-
technisch gebied. Hij stond
zelf voor honderd procent
achter de eerste militaire actie
van juli 1947. En ook de nood
zaak van een nieuwe militaire
actie tegen de Republiek inde
loop van 1948 sloot hij nooit
uit.
Al
1948,
Dr. Koets: "Als we het met de leiders van de Republiek ergens eens oi
zien te verkopen aan Den Haag en dat duurde zo allemachtig lang..
zeggen in dat opzicht genoeg:
..De genezing van dit zieke
land kan slechts goed een
aanvang nemen na zuivering
van terroristische machten
binnen het republikeinse ge
bied. We zullen de terreur-
benden rusteloos achtervol
gen". De woorden van een
militair, méér dan van alleen
een politicus.
Sr was nog een derde belan
gengroep die in Indie een gro
te rol speelde: de onderne
mers. Indië was voor Neder
land economisch gezien van
enorm belang; een „WIN
GEWEST". Uit een nota van
de economische afdeling van
het commissariaat voor Indi
sche Zaken in Den Haag, uit
1947, blijkt dat er vóór de
Tweede Wereldoorlog jaar-
lyks gemiddeld voor zo'n 100
miljoen gulden vanuit Indo
nesië naai Nederland werd
geexporteerd. De handel van
Indische produkten leverde,
aldus dezelfde nota, per jaar
een soortgelijk bedrag aan
inkomsten op.
3e econoom prof. dr. C. A. Ph.
Weyers rekende eind 1947
zelfs voor, dat er geen land ter
wereld zoveel in één kolonie
had belegd als Nederland in
Indië: vijftien tot twintig pro
cent van het nationale ver
mogen. Ons financiële be
lang, zo becijferde Weyers,
beliep in totaal tussen de acht
en tien miljard gulden. Drie
miljard (guldens van toen, ui
teraard) had Nederland er aan
eigendommen, vijf tot zeven
miljard in de vorm van voor
schotten.
Het ligt voor de hand dat de on
dernemers. zowel in Indië als
in Nederland, ingenomen wa
ren met de resultaten van de
eerste militaire actie in 1947.
In het kielzog van de soldaten
gingen de planters weer naai
de bedryven, waarvan zij tij
dens de oorlog door de Jap
pen waren verjaagd. Operatie
Produkt - zoals de actie heet
te - had als resultaat dat veel
meer dan de helft van alle be
drijven (rubber, thee, koffie,
cacao en suiker) weer in Ne
derlandse handen kwam en
dat er weer in Nederlands
belang kon worden geprodu-
Geen „zetbaas"
Toch - zo zegt dr. Koets met na
druk - mag een man als Van
Mook zeker niet worden ge
zien als een „zetbaas" van de
ondernemers. Hij wjjst erop
dat Van Mook ooit tegen de
directeur van het departe
ment van omnomlrlni za
ken, mr. J. E. van Hoogstra
ten, heeft gezegd „Denk er
wel aan, als de ondernemers
positief over je beginnen te
praten, doe je het mui
goed
Volgens Koets liepen de belan
gen van de ondernemers ove
rigens wel gedeeltelijk paial-
lel met die van Nederlands-
4 Indie als geheel: er moest na
tuurlijk veel aandacht wor
den besteed aan de voedsel
voorziening en het streven
moest gericht zijn op vergio-
ting van de welvaart van de
bewoners.
Opmerkelijk is trouwens, dat de
georganiseerde ondernemers
i n I nd ie zeker niet constant de
harde lijn tegenover de Re
i geworden moesten we het
maanden voordat daadwer
kelijk werd overgegaan tot
een tweede politioneel optre
den in Indonesië, seinde Van
Mook naar Den Haag dat Ne
derland een militaire oplos-
sing van de Indonesische
kwestie „ernstig moest over
wegen".
Maar Van Mook heeft wel
steeds de onderhandelingen
op de eerste plaats gezet. Het
militaire optreden had niet
zijn voorkeur. Pas als de on
derhandelingen waren vast
gelopen, wilde hij naar dit
wapen grijpen.
Dat werd anders toen Van
Mook in november 1948 werd
weggewerkt en dr. Louis Beel
(KVP) Nederlands hoogste
man in Indie werd. Dr. Koets,
die onder beiden heeft ge
diend als kabinetsdirecteur,
constateert dat Beel minder
verweer had tegenover
Spoor. Beel kende immers de
situatie in Indie van geen
kant. Het is dan ook heel ze
ker dat de tweede militaire ac
tie. die voor Nederland inter
nationaal gezien catastrofale
gevolgen had, onder hevige
pressie van Spoor c.s. tot
stand gekomen is. Het even
wicht tussen bestuurlijke top
en legerleiding was zoek.
Gebrand
Beel was erop gebrand de Re
publiek te elimineren. Over
leg had voor hem weinig zin.
De woorden waai mee hij de
tweede actie aankondigde,
publiek hebben voorgestaan.
De voorzitter van de Indische
Ondernemersraad in Batavia,
jhr. De Villeneuve, was bij
voorbeeld een voorstander
van erkenning van de Re
publiek. De Overeenkomst
van Linggadjati (25 maart
1947) waarbij Nederland het
gezag van de Republiek over
Java, Sumatra en Madoera
erkende, noemde hij de „best
bereikbare basis voor rechts
zekerheid in Indië. Hij moest
evenwel kort erna aftreden
als voorzitter, waarop hij als
adviseur van Van Mook werd
aangenomen.
In eerste instantie drong het
bedrijfsleven aan op zuive
ringsacties in republikeins
gebied, omdat men per se de
verloren gegane plantages en
suikerfabrieken terug wilde
hebben. Openlijk werd er in
deze kringen gespeculeerd op
militair ingrijpen om een ein
de te maken aan de „terreur"
van de guerrilla.
Pas eind 1947, na de eerste poli
tionele actie, begonnen de
ondernemers zich langza
merhand af te zetten tegen ge
richt militair optreden in In
dië. Toen drong, onder in
vloed van de aanhoudende
guerrilla, het besef door dat
men het ook met de inlanders
zou kunnen vinden. Toch kon
de tweede militaire actie, eind
1948, nog de goedkeuring van
het grootste deel van het Indi
sche bedrijfsleven wegdra
gen, ook al was dat meer om
dat men het uit een soort na
tionalistisch gevoel „wel
mooi" vond.
Ordelijk
Maar in 1949. zo stelde de
Utrechtse historicus drs. J.
Bank onlangs nog tijdens een
symposium over „Herrijzend
Nederland" na de Tweede
Wereldoorlog, werd nadruk
kelijk gekozen voor een „or
delijke machtsoverdracht"
MUI de Republiek der Ver
enigde Staten van Indonesië.
De planters waj-en toen, aldus
Bank, unaniem van mening
dat ze ook na het vertrek van
de Nederlandse troepen hun
werk zouden kunnen voort
zetten. Deze houding leidde
er ten slotte toe dat de geor
ganiseerde ondernemers
sterke druk gingen uitoefe
nen op hun geestverwante
partijen als de CHU en de
WD om snel in te stemmen
met de onafhankelijkheid van
Indonesië.
Uittocht
Nadat op 27 december 1949 in
het Paleis op de Dam de ofTi-
ciele soevereiniteitsover
dracht had plaatsgevonden,
barstte de trek naar Nedei -
land goed los. In januari-fe-
bruari arriveerde de eerste
3500 personen uit Indonesië
in Nederland. In de daarop
volgende maanden volgden
er nog ruim 10.000. Injuli-au-
gustus kwamen er nog eens
14 000 b(j-
De uittocht van de naar schat
ting 400.000 Nederlanders,
van wie maar ongeveer tien
procent in Nederland was ge
boren. was begonnen De Ne
derlands-Indische koloniale
samenleving zou in weinige
jaren volkomen verdwenen
zijn.