„Die angst voor bloed aftappen snap ik niet" Kankercellen maken schijnbewegingen Wgmmmm mmr Ton Bakker, recordhouder onder de donors (63): Onderzoek leidt tot meer begrip verschijnselen PAGINA 12 VARIA door Sjak Jansen Elke ochtend, steevast om tien uur. ga ik de stad en regio in. op zoek naar mensen en dingen voor deze rubriek. Tips en wensen voor "Publiek", kunt u tot klok slag tien aan mij kwijt, tel. 071-144941, toestel 215. Schriftelijke reacties zijn ook zeer welkom. De Bloedbank Leiden, zetelend in het Academisch Ziekenhuis, beschikt momenteel over ruim 17.500 donors. Deze donors (in leeftijd variërend van 18 tot 65 jaar) worden maximaal vier maal per jaar opgeroepen om een halve liter bloed af te laten nemen. Belangeloos! Men ontvangt tegenwoordig voor vijf afgiftes de bronzen medail le, voor 25 keer de verzilverde en voor 50 keer de vergulde medaille. Verder kent men voor 80 afgiftes de Landsteiner Pla quette in zilver. Bij 60 bloedafnemingen krijgt men die pla quette in brons. Deze laatste onderscheiding prijkt op de schoorsteen van A. Bakker, Smaragdlaan 130 te Leiden. Bakker is „absoluut recordhouder" en hieronder verklaart hij dat men absoluut geen vrees hoeft te hebben voor de prik. „Op de Bloedbank prikken ze allemaal erg goed", zegt hij. En de heer C. Doornekamp, hoofd afdeling bloedafneming: „We zijn hier gelukkig niet bezig met koeienmelkerij." De heren Bakker en Doornekamp „Dat mensen bij het bloed prikken van hun stokkie gaan, kijk dat is voor mij on-be-grijpelijk. Dat is iets wat dittem echt niet kan bevatten. Want voor je het goed en wel voelt, is het al voorbij" Kranige taal van A. A. E. (Ton) Bakker, met de 63 officiële keren dat hij een half litertje aan de Leidse Bloedtransfusiedienst afstond, absoluut recordhouder bloed geven. Iets waar de 51-jarige Leidenaar mis schien wel een beetje prat op gaat, maar er beslist niet mee te koop loopt. Want daar is het hem en waarschijn lijk geen enkele donor om te doen geweest natuurlijk. „Je moet het zien als een beetje medeleven met de na righeid waarin een ander verkeert", stelt Bakker dan ook. „U mag gerust weten - en dat is geen eigendunk of zo - dat als ik de Bloed bank verlaat, ik een heel tevreden ge voel over me heb van; hopelijk wordt er weer een mensenleven mee gered. Daarom snap ik dat ook niet van die angst, die sommigen voor het aftap pen van bloed hebben. Het is niks Het is nog niet dittem'" Gezond Met een ijzeren tronie zegt Bakker dat hij de twee keer per jaar, dat-ie door de Bloedbank wordt opgeroepen, zich vrolijk fluitend naar het Acade misch Ziekenhuis begeeft. „Wanneer je wordt opgeroepen", weet hij, „be tekent dat in de eerste plaats dat je gezond bent. Reken maar dat de ge zondheid van een donor in het AZL nauwlettend in het oog wordt gehou den" „überhaupt ga ik er graag naar toe. Kijk es, ik ben er al tientallen keren ge weest natuurlijk en wat krijg je dan? Dan ontstaat er een soort van vriend schapsband met de man die je telkens jc bloed aftapt. Zoals meneer Nijssen en meneer Doornekamp. Da s stee vast gezellig bijpraten" Deskundigen Het zijn volgens Bakker stuk voor stuk vaklieden die je op de Bloedbank be handelen. „Daarom kan die angst hè, die nervositeit er bij niet in. Het is verdorie effe je ader laten opkomen en hup: klaar is Kees. En dat half liter tje bloed kan je gerust missen. Dat is zo weer aangesterkt." Ik stel me zo voor dat je op een zeker moment toch wel last moet krijgen van zenuwen. In de wachtkamer bij voorbeeld? ,Niks hoor. Ik zal het u precies vertel len. Ik kom daar aangereden. Parkeer m'n auto bij gebouw 26. Ga naar bin nen. Loop naar het loket. Geef m'n kaart af en dan zegt de juffrouw: 'Gaat u maar even zitten'. Nou ja, dan ga ik rustig zitten. Pak ik een boekje of zo" ik m'n jas op. In de vestibule, ja. Het kan ook zijn dat ik 'm afgeef; dat ligt er maar aan of ik al dan niet m'n pa pieren op zak heb" Dapper Ouwe jongens Steekt u dan e i sigaret op? „Soms. Maar als ik het doe, doe ik het voor het genot, begrijp me goed. Maar eh, waar was ik gebleven...? Vervol gens wacht ik tot mijn naam wordt afgeroepen. En in de tussentijd hang .Wanneer ik wordt afgeroepen, komt Doornekamp of Nijssen me halen. Meteen ouwe jongens krentenbrood hè. Dan tien minuten die brancard op en terwijl het bloed door de slang in de fles stroomt, vraag ik Doornekamp van eh: 'hoe is het ermee of loopt-ie goed', begrijpt u wel" ,Die prik is dan allang achter de rug. Maar wat ik wel vaker zeg: Liever een dikke prik in m'n arm dan zo n dun prikkie in m'n vinger. Daar heb ik wel zo de schurft aan" ..Soms" ratelt Bakker onvertogen voort, „sta je versteld van hoe de mensen reageren op zo'n prik. 't Is toch niks meer dan een wissewasje maar wat ik een keer heb meege maakt! Een kerel, daar kon ik wel twee keer uit, die ging plat. Mooi dat- ïe gestrekt ging. Meneer had anders wel zo'n grote klep. Een giller na tuurlijk" Bakker is zo'n donor van wie er geen dertien in een dozijn gaan. Gedenk waardig was zijn 'debuut', dat hij als ukkie van amper vijftien jaar in 1944 in het oude Elisabethziekenhuis aan de Hooigracht maakte. Zijn vader werd daar verpleegd en toen deze op één van de bezoekuren plotsklaps een maagbloeding kreeg en dringend bloed nodig had, be dacht de jonge Bakker zich geen moment en stapte dapper de afdeling bloedafneming binnen. Alwaar men er in eerste instantie ietwat bedenke lijk tegenover stond omdat een donor minstens achttien jaar moet zijn. Vandaar dat die enë keer niet wordt meegeteld op Bakkers offciële staat van dienst. Bakker „Officieus heb ik al 64 keer bloed gegeven. Maar wat kan mij dat schelen. Ik heb al gezegd waarom ik het doe. Iedereen kan ik het aanraden. Je bewijst er anderen een enorme dienst mee. Met al die open-hartoperaties wordt de vraag naar donors overigens steeds groter" „Mensen willen vaak wel, maar ze ma ken zich sappel om die prik. Maar die is nu juist van nul en generlei waarde. Buiten dat weet men op de Bloed bank wat prikken is. Niks om in je rats voor te zitten". Bakker is in dat soort zaken bikkel hard. In meer dingen trouwens. Do nors wordt bijvoorbeeld op het hart gedrukt na de afneming een half uurtje te blijven liggen om duizelin gen te voorkomen. Bakker heeft die raad tot dusver echter altijd in de wind geslagen. „Als de fles vol is sta ik meteen op en ga naar huis. Waarom zou je blijven liggen, als je je nimmer licht in je hoofd hebt ge voeld". Prinsheerlijk Wanneer je zoals Bakker 64 keer bloed hebt gegeven, draai je op een gegeven moment je hand voor de afneming niet meer om. „Maar dat maakt uiter aard niks uit", zegt Bakker. „Op die brancard voel ik me prinsheerlijk. Ik zeg wel es tegen m'n vrouw. 'Ik ga eigenlijk net zo lief naar de Bloed bank als naar het voetballen!" Kanker wordt in de westerse wereld als volksvijand nummer één beschouwd. Niet alleen omdat er zo veel mensen aan kanker overlijden, maar vooral omdat de ziekte meestal een slepend karakter heeft. Over de gehele wereld worden gigantische sommen geld uitgegeven aan kankeronderzoek. De oplossing van het probleem is nog steeds niet gevonden. Een van de oorzaken daarvan is dat er zoveel verschillende soorten kanker zijn. Inmiddels is wel duidelijk ge worden dat er tijdens een mensenleven regelmatig kankercellen in het lichaam ontstaan. Ma."r dc.t csl'cn geven vaak geen aanleiding tot het ontstaan van kanker. Dat komt onder andere om dat het lichaam een natuurlijk afweersysteem heeft, dat de gevaarlijke kankercel on schadelijk kan maken voor dat er kwaad is geschied. Uit it i«.-v.ente onderzoekingen is gebleken dat er kankercellen zijn die in staat zijn om dit al weermechanisme in het li chaam te misleiden. Hierdoor kunnen ze niet goed onscha delijk gemaakt worden, zodat ze hun woekering binnen het lichaam kunnen begin- ystee of systeem, tegen vreemde stof fen die het lichaam binnen dringen, Dringen er bijvoor beeld bacteriën hel lichaam binnen, dan zorgt dit systeem ervoor dat deze bacteriën on schadelijk gemaakt worden Vindt er ergens in het lichaam een infectie plaats, bijvoor beeld in een wondje aan het huidoppervlak, dan komt het afweermechanisme in actie. De bacteriën worden als vreemd herkend en het li chaam krijgt het sein om ze onschadelijk te maken. On middellijk komen er allerlei processen op gang, met als enig doel het uitschakelen van de vreemde cellen. dat de plaats rond het wondje rood en vaak warm wordt en dat het gaat opzwellen. Meestal zetten ook de lym feklieren in de buurt van de infectie op. Lymfeklieren zijn belangrijke orgaantjes voor het afweersysteem. Ze liggen overal verspreid door het li chaam en zijn vaak duidelijk te voelen in de oksel, de lies en de hals, vooral als ze opge zwollen zijn. Ook virussen (veroorzaken bij voorbeeld keelontsteking en griep) worden door het im muunsysteem herkend en onschadelijk gemaakt. Het li chaam maakt dan grote hoe veelheden afweerstoffen, die de virusdeeltjes aanvallen en als het ware inkapselen, zodat ze geen kwaad meer kunnen veroorzaken. De aanmaak van deze afweerstoffen kost het lichaam erg veel energie Dit is een van de redenen waardoor men zich bij een in fectieziekte vaak vermoeid voelt. Het immuunsysteem moet vreemde cellen kunnen on derscheiden van cellen die tot het lichaam zelf behoren, an ders wordt het eigen lichaam afgebroken. En dat kan nooit de bedoeling van een afweer systeem zijn. De cellen die verantwoordelijk zijn voor het herkennen van de vreemde cellen, herken nen niet de cel zelf, maar be paalde stoffen (eiwitten) die als uitsteekscltjes op de cel- wand zitten. Er zijn miljoyncn verschillende eiwitten en elk en heeft zijn eigen Schematische voorstelling van de reactie van afweerstoffen met eiwitten die op de celwand aanwezig zijn. Deze eiwitten verschillen van vorm. Ook de afweerstoffen verschillen van vorm. Een afweerstof kan alleen een hechte reactie aangaan met een eiwit dat wat vorm betreft overeenkomt met zijn eigen vorm. Komt er een cel van een andere organisme in het lichaam, dan herkennen de afweercellen de eiwitten die op deze cel zit ten als vreemd, waardoor het afweermechanisme in wer king wordt gezet. Het lichaam reageert meestal niet als er maar een vreemde cel binnendringt, maar pas als het er veel meer zijn. omdat de prikkel die nodig is voor een reactie dan pas groot ge noeg is. Tumorvirus Ook kankercellen kunnen door het afweersysteem herkend worden als vreemde, schade lijke cellen. De kankercellen blijken dan eiwitten op hun celwand te hebben die de af weercellen als vreemd her kennen. etic het sys teem. Sommige eiwitten prikkelen het lichaam tot een sterke reactie. Helaas hebben kankercellen vaak eiwitten aan de buitenkant die hele maal geen. of alleen maar een hele zwakke reactie van het sein vitte Hu ken. zodat ze maar met moeite of helemaal niet onschadelijk gemaakt kunnen worden. Sommige kankercellen kun nen ontstaan door toedoen van virussen. De kankercel len die ontstaan zijn door deze zogenaamde kankerverwek kende virussen, of tumorvi russen, hebben vaak wel ei witten op de celwand, die een sterkere reactie van het af weersysteem teweeg bren gen. Zo'n tumorvirus dringt net als elk virus de cel binnen. Ge woonlijk gebruikt een virus de cel voor het maken van nieuwe virusdeeltjes. Deze virusdeeltjes komen dan uit de cel en dringen weer in an dere cellen, waar ook weer nieuwe virussen gemaakt worden. Bij het binnendringen van een kankervirus kan de cel echter zo ontregeld raken, dat er geen nieuwe virusdeeltjes gemaakt worden, maar dat de cel tot een kankercel wordt. Er worden dan vaak nog wel stukjes van het virus ge maakt, maar geen volledige virusdeeltjes meer. Een van de onderdelen die toch nog gemaakt worden, zijn de ei witten die aan de buitenkant van het nieuwe virus moeten komen. Maar daar er geen complete virusdeeltjes ge maakt worden, neemt die cel deze viruseiwitten in zijn ei gen celwand op. Daardoor wordt de cel door het afweer systeem herkend als vreemd; namelijk als een virus. Een van de soorten cellen die viruseiwitten op de celwand blijken te hebben, zijn leu- kemiecellen die spontaan ontstaan zijn in bepaalde la boratoriummuizen. Leuke- Uit verschillende proeven bleek dat op de celwand van deze leukemiecellen eiwitten voorkomen die kenmerkend zijn voor een tumorvirus, het zogenaamde mammatumor- virus (mamma is borst en tu mor is gezwel). Dit virus kan borstkanker bij muizen ver oorzaken. Deze leukemiecel len kunnen onschadelijk ge maakt worden door een af weermechanisme, dat geacti veerd is door het mammatu- morvirus. De leukemiecellen worden dus als vreemd her kend, omdat ze eiwitten op hun celwand hebben, die af komstig zijn van het tumorvi- Blaasjes In proeven met afweerstoffen tegen mammatumorvirusei- witten vond men dat er zich grote hoeveelheden afweer stoffen (of: anti-stoffen) aan het celoppervlak van de leu kemiecellen hechtten. Af weerstoffen kunnen alleen een reactie aangaan met een enkel soort eiwit. Voor elke nieuwe soort infectie moet het lichaam een nieuw soort afweerstoffen maken. Daar om helpen anti-stoffen tegen de Spaanse griep niet tegen de mazelen. Het bleek niet alleen dat er zich veel afweerstoffen op de cel wand hechtten, waar de viru seiwitten zitten, maar dat er ook veel voorkwamen in de De afweerstoffen bleken een reactie aangegaan te zijn met blaasjes die afkomstig waren van de leukemiecellen. Deze blaasjes waren gevormd uit celwandmateriaal en ze be vatten ook de eiwitten die ka rakteristiek zijn voor het mammatumorvirus aan hun oppervlak. Na onderzoek bleek dat er op de blaasjes zelfs relatief meer viruseiwit ten voorkomen dan op de cellen zelf. Doordat deze blaasjes zoveel vi ruseiwitten bevatten, worden ze door het immuunsysteem als vreemd herkend. Het af weermechanisme reageert dan ook en probeert de blaasjes onschadelijk te ma ken. De blaasjes doen echter geen kwaad in het lichaam, want ze kunnen zich bijvoor beeld niet delen. Ze zweven maar wat rond in het bloed en gaan na enige tijd vanzelf te gronde, omdat het geen le vende cellen zijn. De kankercellen waarvan de blaasjes afkomstig zijn, la chen als het ware in hun vuistje, want het lichaam richt zijn aandacht niet alleen op het bestrijden van de kan kercellen, maar stopt een hoop energie in de verdelging van onschuldige blaasjes. De gevaarlijke kankercellen krijgen daardoor meer kans om te ontsnappen aan het immuunsysteem Actief proces Het huidige onderzoek concen treert zich op de vraag of de blaasjes door een actief pro ces afgescheiden worden door de leukemiecellen, of dat ze toevallig ontstdan doordat bijvoorbeeld oude cellen afsterven en in stukken uiteen vallen. Behalve dat de blaasjes relatief meer viruseiwitten bevatten dan de leukemiecellen, heeft men nog andère verschillen gevonden. Deze verschillen hebben allemaal betrekking op de samenstelling van het celwandmateriaal. Er zijn aanwijzingen dat de sa menstelling van de blaasjes overeenkomt met de samen stelling van bepaalde delen van de celwand van de leu kemiecellen. Deze delen be vatten ook meer viruseiwit ten dan de rest van de cel wand. Dit zou kunnen wijzen op een actief mechanisme van de cel om van de voor hem gevaarlijke viruseiwitten af te komen door middel van het alsnoeren van blaasjes. Indien men weet hoe de blaas jes ontstaan, is het in de toe komst misschien mogelijk hun ontstaan te voorkomen of te beperken. Hierdoor kan het afweermechanisme zich meer bezighouden met de werke lijke boosdoeners, in plaats van met het reageren op een op zichzelf onschadelijke af leidingsmanoeuvre. Het on derzoek staat echter nog m de kinderschoenen. En zolang men nog niet eens weet hoe de blaasjes ontstaan, zal het nog wel enige tijd du ren voordat men op basis van dit soort onderzoek met een remedie tegen deze vorm van leukemie kan komen. Een stap in de richting van meer begrip over het verschijnsel kanker is het waarschijnlijk wel. MAARTEN EVENBLIJ De auteur van bovenstaand ar tikel is als doctoraal-student biochemie betrokken ge weest bij het omschreven on derzoek.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1979 | | pagina 12