Schiedam houdt mooie maar harde stokersambacht in ere De dood heeft in Spanje een bijzondere plaats Uit Ceres' goud gewas Wordt mijn edel nat gebrouwen. Die 't met maete drinckt, En zal het nooyt berouwen. Een ode aan de neut. We treffen haar aan - hoe kan het ook anders - in Schie dam, tussen de kunstig gemetsel de booggewelven van het voormalige St. Jacobsgast- huis. Hier sleten vele branders knechts, die hun hele leven in de je neverstokerij had den gezwoegd, hun oude dag. Zij zul len niet hebben bevroed dat de werktuigen waar mee zij hun brood verdienden, ooit nog eens zouden worden bijgezet in datzelfde loge ment. Toch is dat gebeurd: in de kel der van het 18e- eeuwse gebouw is nu het Nationaal Gedistilleerdmu- seum gevestigd, waarin het vrijwel uitgestorven am bacht - zij het ach ter glas - in ere wordt gehouden. De ketel waarin de ambachtelijke jenever wordt gestookt. ZATERDAG 3 NOVEMBER 1979 SCHIEDAM - Omstreeks 1600 be gon men in Schiedam jenever te stoken. Dat gebeurde in kleine branderijen, oorspronkelijk tra- fiekbedrijven genoemd, waaralle fasen in het produktieproces met de hand werden verricht. De be zoeker van het Gedistilleerdmu- seum (onderdeel van Schiedams Stedelijk Museum) kan die wor dingsgang van het straffe vocht stap voor stap volgen aan de hand van een serie tekeningen op hout, voorzien van een toelichting. Het begint met graan, dat men laat weken en ontkiemen. Na het ont kiemen is het zetmeel in het graan omgezet in suiker en spreekt men van mout. Het mout wordt vermalen en vervolgens met mais- en roggemeel in be- slagbakken vermengd met water, waaraan gist wordt toegevoegd. Door gisting van de moutsuiker ontstaat alcohol en die alcohol kan men winnen door het uitge- giste beslag te stoken. Het stoken gebeurt in de distilleer ketel. Door de verhitting ver dampt de alcohol. De damp wordt via de koperen helm van de ketel in een spiraalvormige buis door het koelvat geleid. Door de afkoeling (het vat is gevuld met koud water) condenseert de damp tot een vloeistof, welke in het grondvat terechtkomt. Deze vloeistof noemt men ruwnat; zij bevat 13 procent alcohol. Via een pomp wordt het ruwnat weer in de distilleerketel gebracht om nog twee keer te worden ge stookt, respectievelijk tot enkel- nat (26 procent) en bestnat of moutwijn (46 procent). Door de moutwijn, onder toevoe ging van jeneverbes en andere kruiden, nu nog twee keer te dis tilleren verkrijgt men jene ver. Hondebaan Een fluitje van een cent, zo" op pa pier. Maar wat een hondebanen waren er in zo'n branderij te ver delen. Wat dacht u van een be trekking als pomper in de moute rij? Zo'n man liep de godganse dag heen en weer over een plankje, met de zwengel in de hand: drie stappen voor- en drie stappen achteruit. En dan de ge lukkige, wiens job het was de ei kehouten heetwaterkit trap op trap af te zeulen; het ding woog leeg al net zoveel als de inhoud. Het zijn maar een paar voorbeel den, om aan te geven dat het wer ken in zo'n ambachtelijke stoke rij verre van kinderachtig Gewapend met de kennis die men bij de houten panelen heeft op gedaan, kan men de verschillen de voorwerpen die bij het stoker sambacht behoorden, bekijken: de trijsmand, waarin het graan werd vervoerd; de gaatjestegels van de eestvloer, waarop het ont kiemde graan werd gedroogd (de warmte trok door de gaatjes om hoog); de beslagriek en de roer stok, waarmee het te gisten be slag flink werd opgewerkt; een exemplaar van de al genoemde heetwaterkit; een stel roeiijzers (meetlatten waarmee de inhoud van het grondvat werd bepaald) en een grondvatpomp. Graanweger In vitrines vindt men allerlei klei nere voorwerpen: weeg- en meetinstrumenten (onder andere een graanweger met gewichtjes), een kruidenschoof en een krui- denhakplank, een kurkenhaler (een simpele haak, trouwens), een klopper (waarmee men aan de klank de inhoud van een vat bepaalde), wat glasblazersge reedschap (in verband met het bottelen) en enkele brandijzers, waarmee de merknaam van de distillateur op de jeneverkistjes („keldertjes") werd gebrand merkt. Ter zijde: in de vitrines bevinden zich ook zaken die weinig met het stoken zelf te maken hadden, zo als het koperen drinkblikje en di to etensketeltje van de branders- knecht, het inktpotje van de amb tenaar van accijnzen en zelfs het jeneverkelkje van de meester knecht. In het midden van de kelder staan de wat grotere werktuigen opge steld, zoals een gistpers (waar mee de afgeschepte gist in een „kladderzak" werd droogge- perst), een koperen ketelhelm, een grote flessekurker en (bij wij ze van zijsprong) een advocaatke tel. Bij de ingang van de kelder is nog een oude timmerwerkplaats an nex kuiperij ingericht. Daar staat ook de grote maquette van een volledige branderij, aan de hand waarvan men precies kan zien hoe de verschillende afdelingen (mouterij, kiemzolder, eestvloer, branderij) ten opzichte van elkaar waren gelegen. Zo krijgt men een duidelijk beeld van het gehele bereidingsproces van korrel tot borrel. Geen echte ketel Wat evenwel ontbreekt in het Ge- distilleerdmuseum is een distil leerketel. Een échte althans. Even afgezien van de twee mini- keteltjes (respectievelijk één en vijf liter inhoud), staat er wel een ketel, maar die heeft een inhoud van slechts 247 liter, terwijl de gangbare types een inhoud van enkele duizenden liters hadden (en hebben). Ook de vorm van de helm op het tentoongestelde exemplaar wijkt af van de gebrui kelijke vorm en hetzelfde geldt voor het koelvat. Het mag vreemd lijken - een ge distilleerd museum zonder een echte distilleerketel - maar het is wel begrijpelijk. De ketels die nog intact zijn, zijn in het bezit van de verschillende distilleerde rijen. Die distilleerderyen nu hebben weliswaar de tentoonge stelde collectie bijeengebracht (het museum wordt ook beheerd door het Produktschap voor Ge distilleerde Dranken), maar hun ketels hielden ze toch liever zelf. Vandaar dat speciaal voor het museum een ketel is vervaar digd. Dat betekent dat de bezoeker van het Gedistilleerdmuseum voor de echte ketel (met koel- en grondvat) is aangewezen op de tekeningen en de maquette. Om dat we zo'n installatie toch wel eens vóór ons wilden zien, heb ben we nog even een bezoek ge bracht aan de kleine jeneversto kerij „De Dubbele Adelaar", niet zo heel ver van het museum ver wijderd. Daar is namelijk sinds twee jaar Weer zo'n ouderwetse distilleerketel in bedrijf. Het is ketel 1 (de ketels waren vroe ger alle genummerd), die dateert uit 1684. Het gevaarte heeft een inhoud van 3277 liter en om in stijl te blijven stookt men hem met kolen. Wanneer de ketel is gevuld (met zuivere alcohol, kruiden, jeneverbessen en best- nat) smeert men zelfs de naden van de koperen helm dicht met een papje van roggemeel, volgens de methode van weleer. „Het is gewoon het enige spul dat blijft zitten", verklaart de stoker Henk Greten nuchter. „Je kunt er ver der van alles opsmeren, maar niets helpt". De lucht in Dat afsmeren is uiteraard zeer be langrijk, want wanneer alcohol dampen tijdens het stoken ont snappen, verandert de stokerij in een zeer licht ontvlambare brandbom: één vlammetje en het PAGINA 27 In het Nationaal Gedistilleerd- museum in Schiedam wordt het mooie, maar harde sto kersambacht in ere gehou den. Wie wel eens een moder ne distilleerderij heeft gezien, en deze door het laborato- rium-achtige karakter nau welijks kon onderscheiden van een margarinefabriek, krijgt hier de kans zich te ver diepen in de manier waarop de jeneverbereiding bijna vier eeuwen geleden is be gonnen. Omdat het museum helaas niet overeen echte dis tilleerketel beschikt, brach ten we tevens een bezoek aan een jeneverstokerij, waar men sinds twee jaar weer am bachtelijk stookt Door Kees Tops is gebeurd. Je hoeft maar even te rug te gaan in de geschiedenis en je hebt een handjevol gevallen van stokerijen die met alle toebe horen de lucht invlogen, ook door andere oorzaken overigens. Ketel 1 wordt twee keer per week gestookt (telkens twee dagen lang) en dat stoken gebeurt in hoofdzaak op gevoel, evenals vroeger. Geautomatiseerde meet- en regelapparatuur, die van de moderne distilleerderij een soort laboratorium heeft gemaakt ontbreekt. De enige methode die Henk Greten ter beschikking staat om te weten of hij goede je never stookt, is te kijken naar de snelheid waarmee het vocht van het koelvat in het grondvat stroomt. „De anderen verklaren ons dan ook voor gek", zegt Carel Nolet van de gelijknamige distilleerderij waarin „De Dubbele Adelaar" is ondergebracht. „Die zeggen: waarom voer je de produktie niet op? Dat geklungel met dat ketel tje. Ik vind dat onzin. Ik vind het leuk om zo'n ketel in bedrijf te houden èn we maken er prima je never mee. Inderdaad, de pro duktie is laag, de prijs van het spul hoog; het kan me niet sche len, we hebben onze andere pro- dukten". De vraag is, hoelang zo'n oude ketel nog meegaat. Volgens Greten en Nolet nog een hele tijd. „Ieder jaar komt de schouwer met zo'n hamertje op de ketel kloppen, ter controle. De ketelwand is nog 8 mm dik. We moeten hem wel ie dere keer een kwartslag draaien, om de warmeluchtstroom naar de schoorsteen niet steeds langs hetzelfde deel te laten gaan, maar dat is alles. Dat ding houdt het nog wel een paar generaties uit hoor". (Het Nationaal Gedistilleerdmu seum is gevestigd aan de Hoog straat 112 te Schiedam. Telefoon (010)-269066. Dagelijks geopend van 10.00 tot 17.00 uur, op zondag van 12.30 tot 17.00 uur. „Van het roken van menselijke botten word je lekker high! Je maalt de been deren fijn en met behulp van wat tabak en een vloetje heb je een stickie, waar je niet van bijkomt! Het einde man!" Met verbijstering hebben de Spanjaar den kortgeleden in de pers het motief gelézen van een jeugdbende, die in Galicië graven schond. Grafschennis in Spanje staat gelijk met het tarten van God, de wet en de nabestaanden voor wie het graf een historisch mo nument is. De Spanjaarden houden niet van crematie. Zij vinden dit te ste riel; bovendien blijft er bijna niets meer over om naar te kijken. Door Peter Hattink Cultus Op het Iberische schiereiland heerst een uitgebreide dodencultus. De dood leeft in Spanje als een normaal verschijnsel en wordt niet in een hoekje weggemof feld. Familie en vrienden van een overledene stellen alles in het werk om de ziel van de dode als een bron van inspiratie levend te houden. Spanjaar-. den zijn niet bang voor Magere Hein.: Stierenvechters zijn de balletdansers van de man met de zeis. Voetgangers kunnen met ware doodsverachting plotseling de weg oversteken. De bij naam van de soldaten uit het Vreem delingenlegioen is: „Los novios de la Muerte", ofwel „De verloofden van de dood". Hoge politieke figuren in Spanje hebben soms merkwaardige ppvattingen over de dood. Dictator Franco was zowel in zijn privé- als in zijn politieke leven steeds omringd door de mystiek van de dood. In zijn slaapkamer van het paleis „Prado" even buiten Madrid had hij een soort huisaltaartje, waarin een hand van de heilige Theresa uit Avila (1515-1582) lag. Dat Franco en zijn vrouw dit veelvuldig hebben vereerd is nog steeds te zien aan de sterk versle ten kussens van de knielbanken in het slaapkameraltaartje. Het is niet be kend of de hand van de heilige een po sitieve invloed op het sexuele leven van de dictator heeft gehad. Vast staat 4at Dona Carmen, de echtgenote van Franco, na de dood van de dictator de heilige hand niet langer in haar slaap kamer wilde hebben. Zij gaf de hand van de heilige Theresa met een gene reus gebaar terug aan de kerk, die hem indertijd aan Franco had geschon ken. Dodenvallei Franco, die zichzelf zag als de redder des vaderlands, gaf in 1940 het bevel om de „Vallei des doods" te bouwen.Zijn plan was een reusachtig dodencom- plex, inclusief een kathedraal in een uitgehouwen bergrots, waarin alle do den van beide partijen uit de burger oorlog moesten worden bijgezet. Twin tig jaar lang werkten duizenden poli tieke gevangenen aan de bouw van de „Valle de los Caidos". Het resultaat is een pompeus nationaal katholiek bouwwerk in Jugendstil dat angst inboezemt en dat door Amerika nen dikwijls spottend „het Spaanse Disneyland" genoemd wordt. Volgens Daniel Sueiro, expert op het gebied van de „Vallei des doods", zijn er ruim 70.000 lijken, die eerst op andere be graafplaatsen lagen, in het massagraf terecht gekomen. Officiële statistieken wijzen uit dat de bestemming van 192.584 personen, die na de burger oorlog werden gefussilleerd omdat zij tegen Franco hadden gevochten, de „Vallei des doods" was. De macabere magazijnadministratie van dit com plex maakt een warrige indruk; geen enkele ijverige accountant is er tot nu toe in geslaagd een kloppende balans te maken. De dictator heeft het tijdens de bouw van de „Vallei des doods" niet makkelijk gehad. Hij was in 1943 woedend op het ministerie van financiën, dat hem be leefd liet weten dat de Spaanse staat onmogelijk het dodencomplex kon fi nancieren. „Wat een schande!", riep Franco bij die gelegenheid uit, .jullie willen nog geen acht gulden per dode investeren!". Via allerlei particuliere acties, die de Spaanse nationale eer aanprijsden, is het dodenmonument tenslotte voltooid. Franco heeft er zijn laatste rustplaats, evenals José Anto nio Primo de Rivera, de grondlegger van de Spaanse Falange-partij. De 70-jarige Josep Tarradellas, aartsvij and van Franco en thans president van het semi-autonome Cataloniën houdt er eveneens een orginele dodenvere ring op na. Onlangs kwam aan het licht dat hij gemanipuleerd heeft met het lijk van Francesco Macia, de eerste president van Catalonië, die in 1933 op het kerkhof van Montjuich is begra ven. Uit angst dat de aanhangers van Franco na de verovering van Barcelona het graf van de „seperatist" Francesco Macia zouden schenden, onthulde Tar radellas pas geleden dat hij het stoffe lijk overschot van de eerste Catalaanse president in 1939 had overgebracht naar eer\ andere begraafplaats. De dochter van Macia wilde begin deze maand het fijne van de zaak weten en liet zowel het officiële als het geheime graf van haar vader openen. Macia bleek nooit uit zijn oorspronkelijke graftombe te zijn geweest. Josep Tarradellas heeft zich bij zijn te rugkomst uit zijn 38-jarige verbanning in Frankrijk steeds geheimzinnig over de begraafplaats van Francesco Macia gedragen. Hij was altijd een voorstan der om een nieuw mausoleum voor Macia te bouwen op de berg Montseny, vlakbij Barcelona. In dit Tarradel- liaanse dodencomplex stond ook zijn eigen graf geprojecteerd, dat dichtbij de nieuwe graftombe van Francesco Macia zal komen te liggen. Een moder ne „Vallei des doods", maar dan op z'n Catalaans, met de naast elkaar gelegen graven van de oprichter van de bewe ging en de laatste baas van het spel. Hart Was Franco zeer gehecht aan de hand van de heilige Theresa, Tarradellas is dol op het hart van Francesco Macia. Hij liet het hart van de eerste president van een autonoom Catalonië vlak voor de teraardebestelling eruit halen en stop te het in een glazen stolp met conserve ringsmiddel. Josep Tarradellas heeft het hart altijd zorgvuldig bewaard. Tijdens zijn ballingschap in Frankrijk plaatste hij de stolp met inhoud in een kluis van een bank in Toulouse. Op een of andere manier begon het glazen ge val te lekken waardoor documenten in een kluis daaronder beschadigd werden. Tarradellas heeft hiervoor een schade vergoeding moeten betalen. De bur gemeester van Barcelona schreef eind september een brief aan Tarradellas, waarin hij formeel het hart van Macia opeiste. De president van het semi-au tonome Catalonië heeft met tegenzin het hart pas onlangs aan de familie van Macia teruggegeven, die het meteen in het graf van zijn eigenaar heeft bijge zet. Het uitrukken van het hart van Frances co Macia laat zich op het ogenblik moeilijk verklaren. Catalaanse kringen menen dat Tarradellas op een bizarre manier geprobeerd heeft zich te ver eenzelvigen met de eerste president van Catalonië en dat hij hierdoor alle geloofwaardigheid voor een vervolg van zijn politieke carrière heeft verlo ren. „In elk ander Europees land zou dit geheimzinnige gedoe met een lijk Tarradellas de kop hebben gekost", al dus een Catalaanse socialist. In de Wes terse geschiedenis is er maar een pre cedent op dit gebied: de voornaamste vorsten van het huis van Habsburg zijn „harteloos" begraven. Hun harten werden door familieleden op een ge heime plaats bewaard. Geboortegrond In de Spaanse herfst is de dood alom te genwoordig. Allerheiligen en Aller zielen zijn voor de meeste Spanjaarden de aanleiding om te reizen, want het Spaanse „bloed- en bodemgevoel" schrijft voor dat een overledene in zijn geboorte- en niet in zijn woonplaats begraven moet worden. „Volver a su Tierra", „Terug naar z'n grond", is het devies. Vandaar dat de Spanjaarden de grootste moeite hebben met de na tionaliteit van vreemdelingen, die bui ten hun moederland zijn geboren. De meesten vinden het ongelooflijk slor dig dat iemand buiten zijn land ter we reld komt. November met z'n eerste miezerige herf stregens is een praehtmaand voor de dodencultus. Op 20 november her denkt men de dood van José Antonio Primo de Rivera, de oprichter van de Falange. Elk jaar lopen ideologische aanhangers van José Antonio vanuit Madrid meer dan 400 kilometer te voet naar Alicante, de plaats waar hij in 1936 door tegenstanders van Franco in de gevangenis werd gefusilleerd. Voor de burgemeester van Alicante is 20 november een spannende dag. Hij moet erop toezien dat de rouwstoeten van de volgelingen van José Antonio, die met de komst van de democratie uiteengevallen zijn in drie verschillen de politieke partijen, elkaar niet in de stad kruisen, want dan ontstaan er vechtpartijen. Degenen van deze poli tieke clubs, die niet zo'n goede licha melijke conditie hebben, blijven op deze dag in Madrid, waar de extreem rechtse partij Fuerza Nueva een ge weldige happening houdt ter herden king van de dood van Franco. Bij een dodenherdenking gebeurt het dikwijls dat er een discussie op gang komt over wie nu wel het meest van de overledene heeft gehouden. Dit soort conversaties, die hoog oplopen, zijn erg subtiel. „Hoeveel bid je voor hem of denk je aan hem?", is een veel gehoor de vraag om een concurrent uit het veld te slaan. Dit soort gesprekken, die meestal schreeuwerig en in tranen eindigen, veroorzaken dikwijls langdurige fami liedrama's, aangezien men elkaar se rieuze pogingen niet respecteert om het gevoel van de ander met indivi duele maatstaven te meten. Niets is zo erg voor een Sparyaard als het beken nen dat hij niet het meest van de over ledene heeft gehouden. Degene die zich dit erg aantrekken betalen ter compensatie van hun humane neder laag jaarlijks de rouwadvertentie van de dode in de krant. Soms wel twintig jaar lang.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1979 | | pagina 27