Seine van Renoir en Monet bestaat allang niet meer Door Rudolph Bakker PARIJS - De Seine is een vuilnisbak als alle andere rivieren. Giftig afval van landbouw en industrie dobbert traag in de rich ting van Le Havre. Even ten westen van Parijs, ter j* hoogte van Bougival en Chatou, buigen hoge bo men zich triest over deze groen-bruine massa heen. Toch was juist hier het wa- ter het mooist. „Impres- sionistische" schilders als Renoir en Monet bedron ken er zich aan de kleuren en de flitsende zonne plekken op zijn rimpeling. Dat water van weleer kent de hele wereld nu. Het hangt keurig geconser veerd in museums van New York tot Yokoha ma. Renoir maakte langs de Seine ter hoogte van Chatou een schilderij dat zo beroemd werd dat het in alle grote en kleine kunstboeken afgebeeld staat: „Le déjeuner des canotiers" (Het middagmaal van de kanovaarders). Het hangt in een museum in Washington en stamt uit dezelfde tijd als het even beroemd geworden dans-ta- fereel in de Moulin de la Galette dat dichterbij - in het Parijse mu seum „Jeu de Paume" - te zien is. Niet alleen kunstexperts vinden deze schilderijen mooi, maar ie dereen die houdt van onbezorgde vrolijkheid en prachtig licht. In de jaren zestig van de vorige eeuw werd er in de Seine zonder angst voor afvalstoffen lustig ge doken en gezwommen, al was het dan in hemden tot aan de nek en nauwsluitende broeken. Renoir vertelde echter zijn kunsthande laar Ambroise Vollard eens dat ook in die dagen de Seine niet al te schoon was: „Het enige verve lende was - aldus Renoir - dat er overal dode dieren dreven. Ik heb zelf nog wel gezien hoe de Seine steeds schoner werd, al dreven er nog hondekrengen rond, die door driftig met roeispanen in het rond malende mannen werden opge vist, want er was een vleesfa briekje in de buurt...". In de mode Zwemmen en kanovaren kwamen in die jaren zestig in de mode toen er een trein tussen Parijs en St. Germain-en-Laye werd aange legd. Het waren vooral Parijze- naars met kleine beurzen die geen geld hadden voor een rij tuig, die op zondag het treintje bestormden om in Bougival uit te stappen, waar ze zich lieten over zetten naar „het eiland van Crois sy". Dit eiland zou later „het ei land van de impressionisten" worden genoemd en er was een beroemd danscafé, dat „La Gre- nouillére" heette. Een eindje ver der stroomafwaarts, vlak bij de brug van Chatou die ook Van Gogh nog - in 1887 - zou schilde ren, lag het hotel-café-restaurant „Fournaise". De „Grenouillére" werd in 1924 bij verbreding van de Seine afgebroken. Auguste Renoir: Het i dagmaal van de kanovaar ders (1881) Foto links: Het be roemde balkon nu. Het meisje op het verpauperde balkon is het dochtertje van onze Parijse correspondent, Rudolph Bak ker. Foto onder: La Fournaise is nu een puinhoop, verstopt tussen andere skeletten. Van de „Fournaise" is nog een treu rig karkas over. Om de atmosfeer van de dagen der „impressionis ten" terug te winnen is het wan kele bouwwerk nu door de ge meente Chatou gekocht. Plannen zijn er genoeg, maar of het ooit iets wordt is een tweede. De aan legsteigers en het jaagpad zijn verdwenen, een nieuwe brug heeft de sfeer vermoord en het uitzicht is nog eens extra vernield door hoge fabrieksgebouwen temidden van hopen vuil aan de overkant van de rivier. Om een foto te maken vanaf de plek waar Renoir die zonnige eerste paasdag in 1881 had gestaan toen hij zijn vrienden vereeuwigde in „Het middagmaal van de kano vaarders", probeerde ik op 'een zondagmiddag met mijn dochter tje op het beroemde balcon door te dringen. „La Fournaise" ligt nu verstopt tussen enige andere ach tenswaardige skeletten in een van de normale verkeersstroom afgesloten ghetto. Het wordt sinds achttien jaar bevolkt door Portugese families. Smalle trap jes en gangetjes voeren naar wat vroeger de logeerkamers waren. Want terwijl in „La Fournaise" gegeten en geslapen werd, ver trokken de kanovaarders naar de "Grenouillére" om te zwemmen, te dansen en te flirten. Het geel Een vuil jongetje brengt me naar boven en doet de deur voor me open: een geluk dat zijn moeder niet thuis is die er om bekend staat dat ze nieuwsgierige bezoe kers op een haar geheel eigen wij ze weet af te poeieren. De helgeel geverfde kamers ademen opge poetste armoe, maar aan de wan den hangen briefkaartreproduk- ties van werken van Renoir, met „het middagmaal" op de eré- plaats boven de deur. Het terras is wankel en verrot maar we drin gen door tot de plek waar bijna honderd jaar geleden de met lek kernijen bedekte tafel moet heb ben gestaan. Mijn dochtertje Justine stelt zich braaf op in de pose van het meisje tegen de reling. Zowat alle figu ren op het schilderij zijn bekend. Het meisje is Alphonsine, het dochtertje van de eigenaar Her- cule Fournaise, ook wel „de groot-admiraal van Chatou" ge noemd. Alphonsine en haar even knappe moeder werden behalve door Renoir door heel wat be roemde schilders, onder wie De- gas, geportretteerd. De beide dames vormden een van de grote trekpleisters van het etablisse ment. Het terras staat nu zo volgeladen met verroeste en niet meer te de finiëren voertuigen, met ineen geklapte tafels, lege tonnen en blikken, dat het moeite kost de camera in te stellen en niet rug gelings tussen de rotzooi te val len. Het Portugese jongetje kijkt verstandig toe en als het klaar is krijgt hij zijn in uitzicht gestelde tientje. Het blijft allemaal triest. Zoals iemand eens in een reisgids aanraadde: „Wie van de maaltijd van de kanovaarders houdt kan Chatou nu maar beter uit de weg gaan". Of deze raad dient te wor den herzien nadat de plannen van de gemeente zijn uitgevoerd valt ai ie wachten. Renoirs „Kanovaarders" stammen uit hetzelfde jaar waarin Guy de Maupassant zijn beroemde no velle „La femme de Paul" (De vrouw van Paul) schreef. De in leiding van het verhaal speelt ge heel in de „Fournaise" en De Maupassant beschrijft de sfeer dan als volgt: „Voor de deur was het een tumult van geroep en van kreten; grote kerels in witte maillots maakten wilde gebaren met de roeiriemen die ze op hun schouders torsten. De vrouwen in hun heldere lentejurkjes stap ten heel voorzichtig in de jollen en schikten hun rokken recht zo dra ze op de bank bij het roer hadden plaats genomen, terwijl de baas van het etablissement, een sterk jongmens met een ros sige baard en beroemd om zijn kracht de mooiste popjes bij het instappen een hand gaf terwijl hij tegelijkertijd met veel vertoon de frele bootjes in bedwang hield. Show namen de roeiers plaats. Ze hadden blote armen en ze zetten hun borst vooruit als een show voor de galerij, die bevolkt was met zondagse burgerij, werklui en soldaten die over de balustrade leunden en met grote aandacht het tafereel gade sloegen. Een voor een maakten de bootjes zien van de aanlegsteiger los. Onder de druk van de lange gebogen riemen gleden de jollen snel over de rivier, gingen ze steeds verder en verder weg, werden ze kleiner en kleiner en verdwenen ze ten slotte onder de spoorbrug in de richting van de Grenouillére. De „sterke man met de rossige baard" die De Maupassant be schrijft was Alphonse Fournaise en in feite de zoon van de hotelei genaar. Op het schilderij van Re noir is hij te zien. links tegen de balustrade leunend, met baard en al. Voor Alphonse aan de tafel, en spelend met haar hondje, zit Ali ne Charigot, een van Renoir's modellen, met wie hij nog dat zelfde jaar zal trouwen. Tegen over Aline - met de strohoed - zit de grote beschermer van de im pressionisten, Caillebotte. die Monet en Renoir heel wat keren van de ondergang heeft gered. Rechts op de achtergrond - met de handen aan haar hoed - staat de actrice Jeanne Samary, die herhaaldelijk door Renoir werd geschilderd en waarvan twee portretten in de „Ermitage" in Leningrad te zien zijn. „De maaltijd" werd door de schrij ver Marcel Proust later gebruikt in zijn „A la recherche du temps perdu", waarin Renoir en enige van zijn makkers onder een ge zamenlijke schuilnaam voorko men. Het doek werd gekocht door de kunsthandelaar Durand- Ruel die aan zijn voortijdig en thousiasme voor de impressio nisten bijna failliet ging. In 1924 verkocht hij het aan de rijke Amerikaan Duncan Philips voor 125.000 dollar. Philips bouwde een heel privè-museum rond de kanovaarders op. („The Philips Collection", Washington). In latere jaren herinnert Renoir zich in gesprekken met de kunst handelaar Vollard deze tijd aan de oevers van de Seine: „Ik was voortdurend bij Fournaise. Ik vond er net zo veel prachtige meisjes om te schilderen als ik maar wilde; in die dagen werd je er nog niet tot verlaagd om uren lang achter een of ander naaister tje aan te lopen om tenslotte te worden afgesnauwd als een oude Naaistertjes Terwijl „La Fournaise" doorging voor deftig was de „Grenouillér e" een paar kilometer verderop het paradijs van de Parijse naai stertjes en hun vrienden. „Les Grenouilles" betekent niet an ders dan „petites Grisettes" en dat waren juist de kleine naaister tjes die hier flirtend en dansend hun zondag doorbrachten. In de ze vroege jaren - het is 1869 - be zoekt niet alleen keizer Napoleon III de „Grenouillére", maar arme drommels als de onafscheideijk geworden Renoir en Monet wer ken er samen aan doeken waar van later zal worden begrepen dat ze het impressionisme hebben ingeluid. „Le Grenouillére" was in zijn oorspronkelijke staat (het brand de later af en werd vervangen door een tent van de wereldten toonstelling van 1889) niet meer dan een enorm vlot met een ge teerd dak op houten pilaren. Het vlot lag gemeerd aan de zuidelij ke oever van het eiland van Croissy en niet ver van de be roemde „Machine de Marly" die het Seine-water naar de fontei nen van Versaille pompte. De gasten bereikten het vlot via een loopplank en via een tweede plank kwamen ze op een minus cuul rond eilandje dat in dé volksmond de „camembert" werd genoemd (naar de bekende kaas), maar dat door Guy de Maupassant in zijn novellen stee vast werd aangeduid als „de bloempot". Het is deze bloempot die Renoir en Monet met lege magen naast elkaar zittend schil derden op een zonnige zomerdag in 1869. Ze hadden genoeg van de bom bast van de officiële academische stijl, waarbij Monet iets eerder dan Renoir in de gaten had welke kant hij uit wilde. Het is pas vijf jaar later dat Monet met zijn „Im pression, Soleil levant" (in het Parijse Musëe Marmottan) als de vader van de beweging zal wor den beschouwd. Toch is er voor de Britse kunsthistoricus Ken neth Clark voldoende reden om aan de hand van de beide schilde rijen van de bloempot, ontstaan op die zomerdag in 1869 - vast te stellen: „Het is in de Grenouillé re, dat café langs de Seine, dat het impressionisme geboren is". Bakermat Van deze Grenouillére, de ba kermat van een kunstrichting die na veel verguizing ten slotte een van de populairste ter wereld werd, is niets meer over. De on stuitbare opmars van de vernie lers zette al vroeg in. Met de op komende mode om in de vrije na tuur te schilderen kwamen ech ter tegelijkertijd de eerste „eco logen" op. Een van hen was de landschapsschilder Thèodore Rousseau (1812-1867) die uit pro test tegen het kappen van stuk ken bos op het eiland van Croissy - dat wil zeggen op het eiland van de Grenouillére - deze daad hart stochtelijk uitbeelde in de „Mas samoord op de onschuldigen". Het schilderij is te zien in het Haagse museum Mesdag. Rousseau had eens moeten we ten hoe het verder ging. In de ja ren '20 werd een stuw niet ver van Chatou vergroot en de Seine ver breed, de „bloempot" en de „Grenouillére gingen voor de bijl. In onze dagen lopen sentimentele historiezoekers handenwringend langs de oevers en vliegen ze el kaar in de haren over de vraag waar het beroemde café nu wel gelegen had. Omringende ge meenten proberen elkaar zelfs de eer af te snoepen en bewijzen dat het binnen hun grenzen was. dat de wieg van het impressionisme lag afgemeerd. Een enthousiaste mevrouw van het museum van Marly-le-Roi helpt me bij het on derzoek. Op oude briefkaarten van de Grenouillére zijn op de achtergrond, dat wil zeggen ach ter een tweede Seine-arm en op de oever van Chatou, enige hui zen zichtbaar die nu nog bestaan. Trots toont ze me daar zelfge maakte kleurenfoto's van. Po gingen van enthousiastelingen de „Grenouillér e" te doen herle ven worden echter door recht zinniger denkenden met een schouderophalen afgedaan. Overjarig Want terwijl de eens zo glorieuze „Fournaise" dan zogenaamd ge red is, valt nog af te wachten of het gemeentebestuur van Chatou kans ziet dit overjarige lijk nieuw leven in te blazen. De vrouwelijke plaatsvervangend burgemeester, madame Regnouf vertelt me dat er onderhandeingen gaande zijn met „een keten van restaurants" die in de „Fournaise" tenslotte weer maaltijden zouden moeten gaan serveren „in de mid denklasse". Op de begane grond zou een klein museum moeten komen en een atelier voor de schilders van nu. De vice-burge- meesteres toont me verdienste lijke doeken die pas verleden jaar werden gemaakt, maar nog steeds van onder dezelfde brug en langs dezelfde oevers waar een eeuw terug in hun tijd belachelijk gemaakte en nu onbetaalbare meesterwerken ontstonden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1979 | | pagina 27