M §@Ih)fi<i1d)<§iifin)
IbOffglflf© lb®ifml
nee
kunstbeleid?
Heeft PvdA
ja
of
Jo Dominicus,
schrijver van
reisgidsen:
'huishoudelijk
praatje
ZATERDAG 4 AUGUSTUS 1979
PAGINA 21
Door
Hans van Straten
UTRECHT - Vroeger had je Kunstenaarscongressen
van de Partij van de Arbeid. Dat waren mooie da
gen. Je werd opgeroepen om op een vroeg uur te
verschijnen in het Troelstra-oord, het Evert Ku-
persoord of hoe die socialistische buitenplaatsen
mochten heten. Daar werd je geconfronteerd met
een uiterst gemengd publiek.
Je zag er oud-minister Gerard
van der Leeuw, hoogleraar te
Groningen, en Alex Wins,
goochelaar te Amsterdam. Je
zag er Joop Voogd, sinds on
heuglijke tijden kamerlid te
Haarlem, en Herman Molen
dijk, burgemeester van
Amersfoort. Zelfs Jacques
Gans, die in 1951 zijn reuzen
zwaai had gemaakt van ui
terst links naar uiterst rechts,
heb ik er een keer gezien,
maar die kwam alleen om een
giftig stukje te schrijven voor
de Haagse Post.
Diverse bevriende organisaties
hadden een afvaardiging ge
stuurd: het NW, de VARA,
de Wiardi Beekman Stich
ting, het Instituut voor Ar
beiders Ontwikkeling en de
Vereniging voor Facultatieve
Lijkverbranding. En je zag
natuurlijk heel wat kopstuk
ken uit de partij. Nee, het liep
altijd aardig vol op zo'n Kun
stenaarscongres. Alleen één
categorie mensen zag je er
niet kunstenaars.
Verwarring
Als iedereen gezeten was, stap
te Koos Vorrink of Evert
Vermeer voor de microfoon
om het congres meteen ferme
culturele peptalk te openen
en dan begonnen de discus
sies. Heb ik ooit ergens zo'n
waanzinnige spraakverwar
ring meegemaakt als op die
Kunstenaarscongressen van
de Partij van de Arbeid? Ie
dereen zat op zijn eigen golf
lengte. Iedereen vocht voor
zijn eigen standje. Twee din
gen werden voortdurend
door elkaar gehaald: kunst
beleid (hoe kunnen we de
kunst in Nederland optimaal
laten functioneren) en kun
stenaarsbeleid (hoe kunnen
we zorgen dat de kunstenaars
niet al te ver beneden de hon-
gergrens blijven zitten). Toen
de broodjes op tafel kwamen,
hadden we onze kelen al
schor geschreeuwd en na de
lunch ging dat onverdroten
door.
Maar aan alles komt een eind,
ook aan zo'n congres. Om een
uur of vier werd de zitting op
geheven en gingen we bekaf
maar innig tevreden terug
naar huis, in het trotse besef
dat we met z'n allen weer een
nuttige bijdrage hadden gele
verd aan de socialistische cul
tuurpolitiek.
In feite is er nooit een socialisti
sche cultuurpolitiek geweest.
Die congressen waren enor
me flauwekul.
Flauwekul
Langzaam maar zeker is dat ook
tot het partijbestuur doorge
drongen en toen zijn ze stil
letjes afgeschaft. Niemand
heeft ooit gevraagd: „Wat?
Van 't jaar geen Kunstenaars
congres? Hoe moet dat dan
met de cultuur in Neder
land?"
Noch het partijbestuur, noch de
fracties in de vertegenwoor
digende lichamen hebben
ooit een samenhangende vi
sie ontwikkeld op de cultuur.
Misschien waren die Kunste
naarscongressen juist opge
zet met het naieve idee dat
zo'n visie daaruit zou kunnen
opborrelen. Dat is nooit ge
beurd. En de partij heeft het
maar zo gelaten.
Ze hadden wel andere zorgen
aan hun hoofd. Toen er enkele
jaren geleden eindelijk nota's
over kunst- en museumbeleid
verschenen, kwamen die - o
schande! - niet van de kant
van de PvdA, maar van minis
ter Harry van Doorn, lid van
zo'n miniem partijtje als de
PPR.
Ook dat heeft de PvdA over
leefd, maar dit vooijaar is de
bom dan toch gebarsten. In
Schiedam! Daar gebeurde het
in het jaar 1977 dat de socialis
tische wethouder van stads-
ontwikkel ing en milieuzaken
bij de opening van een ten
toonstelling verklaarde, dat
hij een hekel had „aan elitaire
instellingen waar het publiek
zich kan vergapen aan dingen
die ze mooi moeten vinden
omdat vele generaties die al
mooi gevonden hebben of
omdat deskundigen het vin
den".
Het is duidelijk, deze wethou
der vindt niet veel mooi van
wat er in musea hangt. Dat
mag natuurlijk best, maar laat
zo'n man zich dan een beetje
koest houden. Je hoeft nou
ook weer niet prat te gaan op
je onbenul. Wat zei die Duitse
nazi ook weer? „Als ik het
woord cultuur hoor, trek ik
mijn revolver".
Notitie
Die Schiedamse wethouder
hoeft geen revolver te trek
ken, hij heeft zijn partijgeno
ten. Twee bestuursleden van
de afdeling Schiedam, secre
taris Hans Bakker en pen
ningmeester Hans Konings
hebben dit vooijaar een „noti
tie" doen uitgaan, waarin
werd voorgesteld de Cobra
collectie van het Stedelijk
Museum in Schiedam, de
grootste van ons land (ge
schatte waarde f 4 miljoen) te
verkopen en de opbrengst te
bestemmen voor de stichting
van een cultureel centrum of
een aantal wijkcentra. De he
ren merkten er, enigszins
overbodig, bij op: „Men zal
ons wel voor cultuurbarbaren
houden".
Deze verbluffende zaak kwam
naar buiten toen bedoelde
wethouder het museum een
tentoonstelling trachtte op te
dringen van het Bouwcen
trum over warmte-isolatie.
Let wel: wie in hartje Schie
dam op de fiets stapt, zit bin
nen tien minuten in het Rot
terdamse Bouwcentrum,
waar de tentoonstelling eer
der te zien was.
Als je nu ook nog hoort dat de
Schiedamse gemeenteraad
het aankoopbudget van mu
seumdirecteur Hans Paal-
man, een man met een uitste
kende staat van dienst, wil
bevriezen (hy kreeg jaarlijks
het kapitale bedrag van
f 45.000), dan krijg je toch wel
de indruk dat het Schiedamse
gemeentebestuur, met de
PvdA voorop, hard bezig is
zijn eigen museum kapot te
maken.
Barbaren
Wie had dat kunnen voorzien op
die Kunstenaarscongressen
van weleer! De PvdA'ers niet
alleen als cultuurbarbaren,
maar ook als cultuurverwoes-
ters! Want u begrijpt, dat als
die Cobra-collectie op de vei
ling wordt gegooid, buiten
landse musea voorop zullen
staan om de handel met ar-
menvol tegelijk op te ko
pen.
Zo was de situatie toen de dich
ter Remco Campert, winnaar
van de P. C. Hooftprijs 1979,
op het idee kwam oud-minis-
ter-preside nt Den Uyl te vra
gen een woordje te spreken
bij de uitreiking. Dat heeft
Den Uyl gedaan. Het was een
aardige toespraak, al kwam er
wel een enkele enormiteit in
Typerend was bijvoorbeeld dat
hij de Franse schrijver André
Malraux, minister in twee ka
binetten-De Gaulle, een „or
nament" noemde. Malraux
nota bene, wiens naam is ver
bonden aan een gigantisch
cultureel project, de bouw van
de Maisons de la Culture in tal
van Franse steden. Noem mij
één PvdA-minister, ornament
of geen ornament, die ook
maar een enkel vergelijkbaar
kunstgebouw tot stand heeft
gebracht.
Den Uyl merkte op dat er geen
land is waar zo weinig kun
stenaars zich actief met cul
tuur bemoeien. Heeft hy
soms ook herinneringen aan
die Kunstenaarscongres-
„De samenleving moet in haar
grondslagen worden veran
derd om de vervreemding van
de werkende mens te kunnen
opheffen", zei hij. „In dat cul
tuurpolitieke program is ook
opgenomen een ontmaske
ring van het dikdoen over
kunst. De heiligheid van de
kunst moet worden vernie
tigd. Het is met name het ver
zet tegen gevestigde kunstin
stellingen en praktijken, die
uitingen van socialisten over r
soms de kwade reuk van cul
tuurvijandigheid hebben be
zorgd".
In de Volkskrant van 30 juni jl.
komt Den Uyl op allerlei za
ken nog eens in den brede te
rug. Het plan om de Schie
damse museumcollectie te
gaan verpatsen (de raadsfrac
tie van de PvdA had zich er
intussen van gedistantieerd)
noemde hij onomwonden
„een idioot en barbaars idee".
Bravo.
De oud-minister-president,
blijkbaar geprikkeld door de
zich alom manifesterende
twijfel aan het bestaan van
een socialistische cultuurpo
litiek, komt nu met een histo
risch overzicht. „Het beoogt
wel allerlei lieden die te be
roerd zijn zich de moeite te
geven na te gaan wie daarover
na de oorlog allemaal heeft
nagedacht en geschreven, te
attenderen op wat in het ma
gazijn is opgetast, ook al ligt
het niet elke dag in de etala
ge".
Irritatie
Dat is een zin die op zijn beurt
irritatie opwekt. Het gaat er
namelijk niet om of een
goedwillende partijgenoot
ooit in Socialisme en Demo
cratie of een ander orgaan wel
eens een artikel over kunst
politiek heeft geschreven, het
gaat erom of de PvdA be
schikt over een concreet cul
tureel perspectief en daarnaar
handelt. Wat hy opsomt, zijn
veelal niet meer dan particu
liere inzichten, die alleen uit
het magazijn worden gehaald
tydens de zomeruitverkoop
van 1979.
De Schiedamse geestesverwar-
ring, om het zo maar eens te
noemen, is een symptoom. De
PvdA staat, zodra er een cul
tureel standpunt moet wor
den ingenomen, uiterst wan
kel op de benen. De partijge
noten in openbare bestuurs
functies en vertegenwoordi
gend e lichamen hebben geen
houvast aan een duidelijk cul
tureel program. Zij handelen
veelal naar bevind van zaken
en moeten, met vallen en op
staan, hun eigen beleid zien te
maken.
Gelukkig zijn er in deze partij
genoeg lieden met gezond
verstand en cultureel besef
bm op het hun toegewezen
terrein belangrijke dingen te
doen.
Maar de PvdA is, als het op cul
tuur aankomt, een hoogst on
betrouwbare partij aan het
worden. Ik noemde het be
vriezen van het museale aan
koopbeleid in Schiedam. In
de besloten ledenvergade
ring van de PvdA, Federatie
Utrecht-Stad van 10 oktober
1977 werd een motie aange
nomen waarin de gemeente
raad wordt opgeroepen het
aankoopbudget van Heden
daagse Kunst (f 100.000) te
bevriezen. Het is gelukkig
niet zover gekomen, maar ook
zo'n motie is een symptoom.
Als de verhoudingen ook
maar even anders hadden
gelegen, hadden we vóór de
Schiedamse al een Utrechtse
affaire gehad.
Het zou interessant zijn te ver
nemen of Den Uyl tot de lie
den, die te beroerd zijn om in
het magazijn te duiken, ook
zijn jonge partijgenoot Bart
Tromp rekent, die onlangs in
het partijbestuur is gekozen.
Tromp had namelijk kort te
voren in HP-magazine ver
klaard: „Binnen de PvdA als
zodanig is er geen idee over
kunst en kunstbeleid, dat kun
je rustig zeggen. In de offi
ciële partijliteratuur vind je er
niets over, behalve zo nu en
dan een artikeltje. En als je je
afvraagt wat voor visie op
kunst daar nog achter steekt,
dan is er niets. Althans niets,
dat op de een of andere ma
nier is vastgelegd binnen de
partij. Er is wel zoiets als een
kunstenaarsbeleid, het verbe
teren van de positie van de
kunstenaar, maar dat is nog
lang geen kunstbeleid".
Hier demonstreert zich duide
lijk een generatieverschil. Uit
de woorden van Tromp (ook
blijkens de rest van zijn be
toog lang geen domme jon
gen) spreekt de nuchtere
zelfkritiek van een opkomend
geslacht. Ik hoor dat liever
dan de goedpraterij van Den
Uyl.
Hier bevindt PvdA-
voorman Joop den Uyl
zich in het gezelschap
van een kunstenaar, de
tekenaar Opland. De
heer Den Uyl moet om
diens cartoons smake
lijk lachenRechts Sonja
Barend. Kunst met een
kleine k
DEN HAAG - Naast toeris
tische artikelen in bladen
en kranten nemen reisgid
sen een aparte plaats in. Er
zijn een paar giganten in
het buitenland (Guide
Bleu, Nagel, Michelin en
Polygott bijvoorbeeld), de
ANWB heeft een zakelijke
serie, maar er is ook een
opmerkelijke Nederlandse
solist: Jo Dominicus, ge
pensioneerd leraar ge
schiedenis te Alkmaar.
Hij heeft in vijfjaar tijds een serie
opgebouwd van bijna dertig flin
ke paperbacks waarvan meer dan
een half miljoen exemplaren zijn
verkocht. Met die oplage behoort
hij tot de meest succesvolle Ne-
derlanse schrijvers.
Vooral naast de zakelijkheid van
genoemde grote gidsen vallen
zijn boeken op door een onbe
kommerde, soms gezapige alle
daagsheid. Clichés worden niet
geschuwd: Indonesië is de „gor
del van smaragd" en Zweden
heeft allicht „eeuwig zingende
bossen". Op eenvoudige wijze,
met veel weetjes, wordt iets van
de geschiedenis en culturele ach
tergrond van een land vertelt,
maar ook worden de geneugten
van een luxueus hotel of genoten
diner beschreven.
Geen gidsen om mee op avontuur
te gaan, maar blijkens de vele
fanmail voor tallozen een baken.
Of zoals de man die laatst bij de
schrijver parket kwam leggen
zei: „Als ik uw boek over Kreta
Voorbereiding
„Mijn boeken zijn een huishoude
lijk praatje, ik gebruik geen
moeilijke woorden", beaamt Oostblok
Dominicus. De wanden van zijn
studeerkamer staan vol boeken,
en twee degelijke bureaus tonen
dat we hier te doen hebben met
een nijver mens. Er liggen vele
paperassen uitgespreid aan de
hand waarvan hij net bezig is een
gids over Corsica samen te stel-
gaan doordat
schrijven. Daarbij beoordeel ik
echt niet alles positief. Soms
schrijf ik wel: ga daar alleen heen
als je met je tijd geen raad
weet".
Ov
len.
Dominicus bezoekt met zijn vrouw
de landen en streken die hij leuk
vindt en schrijft er reisgidsen
over. De boeken in de serie „Por
tret van..." heeft hij voorbereid
door zo'n land tweemaal met ei
gen vervoer te bezoeken. Met fol
ders en reisgidsen stippelt hij te
voren zijn route uit. Drie boeken
verschenen onder de titel „Op
reis naar..."; die bezocht hij met
een georganiseerde tour. Als het
even kan, bezoekt hy voor een
oneven herdruk opnieuw het be
treffende gebied.
Nooit is er in zijn gidsen sprake van
dat een land vervelend is. „Ik
schrijf voor een markt; er zyn
mensen die zo'n land wel aardig
vinden. Het boek over Zweden
heb ik gemaakt om Skandinavié
te voltooien. Maar het land heeft
me niet bekoord. Ik vind het ook
een van mijn slechte boeken.
Toch zijn er in twee jaar tyd vier
drukken verschenen".
„Ik schrijf nooit wat ik niet gezien
heb. Bij sommige schrijvers
merk je dat ze lelijk de mist in-
Oost-Europa is nog geen reis
gids verschenen. „Dat ligt mij
niet. Daar is geen vrijheid genoeg
voor persoonlijke contacten.
Nee, ik heb het zelf nooit bezocht,
maar dat hoor ik van verhalen
van anderen. Misschien ga ik eens
een weekje naar Polen, maar als
ik niet con amore schrijven kan...
Misschien vergis ik mij, maar er
zijn veel meer onderwerpen die
mij aangenamer zijn en die ik dan
ook eerder doe".
Soms noemt hij reisorganisaties
met name; is dat als tegenprestatie
voor een gratis reisje? „Nee, ik
ben financieel onafhankelijk, ik
neem nooit iets gratis. In Indone
sië hadden we op Sumatra zo'n
aardige tour; de gids was een pa-
poea die vlekkeloos Nederlands
sprak, moet u zich voorstellen!
Die heb ik in mjjn boek ge
noemd".
„Voor de reclame die met myn
naam gemaakt wordt, zorgt uit
gever Gottmer. Lufthansa ge
bruikt mijn naam, maar daar
weiger ik geld voor aan te ne-
Dominicus wordt voor veel lezin
gen gevraagd; iets wat hy met
plezier doet. Het steeds maar
herhalen verveelt hem niet:
„Ach, als geschiedenisleraar heb
ik honderden malen hetzelfde
moeten vertellen"
Vervelend
Multatuli schreef eens": „...er is veel
schoons ln gebouwen, maar 't
wordt gewoonlijk bedorven door
gidsen die je den indruk weg
stelen door hun eentonig: „deze
kapel is opgericht door den bis
schop van Munster in 1423... de
zuilen zijn 63 voeten hoog en rus
ten op... ik weet niet wat, en het
kan me niet schelen ook. Dat ge
babbel is vervelend want men
voelt dat men dan juist drieënzes
tig voet bewondering gereed
moet hebben, om niet in de ogen
van sommigen door te gaan voor
Vandaal..."
Dominicus: „Ik schrijf wél wat er te
Sten is aan die kerk, voor de be
langstellende toerist. Ik wordt
daarin gesterkt door de vele brie
ven die ik krijg. Mensen die naar
de Costa Brava gaan om in de zon
te liggen, lekker te eten, te dansen
en lang uit te slapen, die hebben
myn boeken niet nodig. De geest,
de historie van een volk wordt
uitgedrukt in bouwwerken. Met
een eenvoudig handboek als het
myne komen mensen rijker van
geest terug van vakantie".
„Kijk, Dickens ging naar Italië en
dat was éen groot verrukkelyk
misverstand. Hy ging totaal on
voorbereid en dacht dat Italianen
vermomde Engelsen waren Da's
myn man niet. Goethe ging kij
ken of het klopte met zijn aante
keningen en stond daarvoor an
derhalfjaar voor vijven op. Da's
myn man dus ook niet. De ideale
toerist moet iets hebben van bei
den. Hij moet een beetje kennis
hebben, maar ook onbekommerd
kunnen gaan zitten met een si
gaartje en een biertje".
Jo Dominicus
Door Tom Maas