Strijd van oud-politieman duurt al achttien jaar
Misgelopen bevordering
maakte van
Jan Passchier
een wrakiim
flH£QSÖ
„W
PAGINA 13
NOORDWIJK - Als het ver
meend onrecht dat hem 18
jaar geleden als Noordwijkse
politieman is aangedaan, daar
ook werkelijk de oorzaak van
is, dan heeft dat zijn sporen
duidelijk nagelaten op Jan
Passchier. Hij ziet er erg ma
ger en slecht uit, spreekt
moeizaam en beweegt zich
met zijn 66 jaar traag voort.
Heeft een wandelstok als
steun nodig. Zes jaar geleden
is het nu dat hij (vroegtijdig)
de dienst verliet. Maar aan
zijn daar op volgende pensio
nering, zegt hij, heeft hij nog
niet één dag lol beleefd.
Wat in 1961 is gebeurd knaagt
nog steeds aan hem. Onder
mijnd zijn gestel. Zowel
geestelijk als lichamelijk.
Slikt bijvoorbeeld negen
soorten pillen, waaronder
zware zenuwtabletten. En het
aantal slapeloze nachten
groeit nog gestaag. "Was ik
maar in staat om de hele affai
re naast me neer te leggen"
zegt Passchier, "dan viel er
voor mij en mijn vrouw nog
wat van het leven te genieten.
Maar ik kan het gewoon niet.
Ik kan en zal niet rusten voor
dat men mij in het gelijk heeft
gesteld. Al moet de onderste
steen boven komen. Al moet
ik deze strijd met de dood be
kopen".
Al menig advocaat heeft zich
over de kwestie gebogen
maar geen ziet er voor de oud
politieman een bevredigende
afloop in. Zelfs niet de Haagse
raadsman mr. B. S. Tigche-
laar, die na de bestudering
van de stukken weliswaar tot
de conclusie kwam dat
Passchier zich met recht te
kort gedaan voelt, maar dat
hij toch geen juridische gron
den ziet om iets voor hem uit
het vuur te slepen.
Ingewikkeld
Het is een uiterst ingewikkelde
zaak waarin naast hoofdrol
speler Passchier nog twee
Noordwijkse oud-politie
mensen (een van hen is in
middels overleden) de direct
betrokkenen zijn. Gedrieën
treden ze in juni 1945 in
Noordwijk in dienst als hulp
politie. Passchier zes dagen
later dan de overige twee, V.
en van V. In de daar op vol
gende jaren worden ze eerst
benoemd tot hulpambtenaar
van de rijkspolitie, dan
wachtmeester, agent en in
1954 volgt de benoeming tot
hoofdagent.
De aanstellingsdata zijn steeds
dezelfde. Ook halen ze alle
drie hun twee politiediplo-
ma's. Niets aan de hand dus.
Maar nu. Februari 1961 wor
den de drie bij de korpschef
ontboden en vernemen dat er
een brigadiersplaats vrij
komt en dat het oog is geval
len op hoofdagent V. Eigen
lijk had die benoeming plaats
moeten vinden op basis van
een zogenaamde ranglijst,
waarop aan de hand van be
paalde criteria (leeftijd, be
haalde diploma's, diensttijd)
de volgorde van bevordering
valt af te lezen.
Verzuim
Maar zo'n lijst bestond in 1961
in Noordwijk niet, ondanks
het feit dat het Politie Amb
tenaren Reglement (PAR) dat
voorschreef. De toenmalige
burgemeester had, als hoofd
van de plaatselijke politie,
verzuimd er een samen te (la
ten) stellen. Passchier trok
sterk in twijfel of hoofdagent
V. nummer één zou hebben
gestaan, zo er een dergelijke
lijst zou zijn geweest. Want
daar had de korpsleiding zich
bij de bevordering door laten
leiden. "Bovendien", zegt
Passchier, "werd mij door de
bond meegedeeld dat op ons
niet de ranglijstbepalingen
van het PAR 1958 maar die
van 1947 (ze hadden toen im
mers al een aanstelling als
agent van politie) van toepas
sing waren. En uit dat regle
ment bleek nog sterker dat ze
niet V. hadden mogen bevor
deren maar Van V. of mijn
persoontje".
Een en ander betekende toen
het startschot voor een lang
durig touwtrekken, een ja- en
nee-spel met verdachtmakin
gen over en weer dat inmid
dels zijn 18e jaargang is inge
gaan. "Vanaf het moment in
'61 dat de narigheid begon",
zegt Passchier, "ben ik nooit
meer de oude geweest. Van
meet af aan ben ik onder be
handeling geweest van mijn
huisarts. En al snel moest er
een zenuwspecialist aan te
pas komen. Ik sliep bijna
geen nacht meer. Vijfenhalf
jaar heb ik me toen met
tabletten op de been kunnen
houden. Maar uiteindelijk
ben ik toch ingestort. Licha
melijk en geestelijk".
Maar het ging niet. Ik voelde
dat het aan mij bleef vreten".
'In de tussentijd was ik ook be
noemd tot brigadier. Maar
wel een paar jaar later dan
mijn collega V. Daarom gaf
die bevordering mij nauwe
lijks voldoening. Het was
geen opluchting. Helemaal
niet. Het bleef maar in mijn
hoofd rondspoken dat mij on
recht was aangedaan. En niet
vanwege het geld. Daar ging
het mij helemaal niet om.
Want centen die je nooit hebt
bezeten mis je ook niet, zeg ik
altijd maar. Het ging en gaat
nog steeds om het principe.
Niet om die vijftig gulden per
maand die V. meer kreeg"
Hartaanval
In 1971 werd Jan Passchier ge
troffen door een hartaanval.
September van dat jaar ver
scheen hij weer op bureau.
Hij was goed of wel aan de
slag of de bom barstte op
nieuw. Dat was omdat briga
dier V., die hem al een keer
("ten onrechte") voorbij was
gestreefd een benoeming
kreeg tot adjudant. 'Toen
ging alles weer harder aan mij
knagen", zegt hij. "Die be
noeming deed voor mij de
deur dicht. Ik heb mij direct
ziek gemeld. Ik kon niet meer,
hoewel ik nog een halfjaar te
gaan had".
"Toen mijn diensttijd er in ok
tober van dat jaar op zat
kwam korpschef Basten mij
een officiële receptie aanbie
den. Daar heb ik toen voor
bedankt. Want ik wist al bij
voorbaat dat ik tijdens zo'n
bijeenkomst mijn mond niet
zou houden. Dat ik ze flink de
waarheid zou zeggen. En ik
zei hem ook dat 'ie voor mij
geen lintje hoefde aan te vra
gen. Dat ik liever zag dat ze
een ander Koninklijk Besluit,
dat uit 1947, alsnog navolg
den"
Een grote afscheidsreceptie is
er nooit gehouden voor Jan
Passchier. De festiviteiten
bleven beperkt tot een kleine
bijeenkomst in zijn huis aan
de Rembrandtweg. De bur
gemeester was er, de korps
chef en nog een man of vier,
vijf. Zijn lintje heeft hij toen
toch gekregen. Maar geschol
den heeft hij niet. "Ik heb
mijn mond maar gehouden"
Achttien jaar emotie en frustra
ties. De obsessie is nog le
vensgroot aanwezig. "Als ik
er nooit een punt van had ge
maakt", zegt Passchier, "had
ik nu wellicht vakanties kun
nen doorbrengen in de Dolo
mieten. Urenlange wandelin
gen kunnen maken. Nu heb ik
al problemen met een kwar
tiertje lopen. Ben ik blij als ik
een bank tegen kom"
Recht
"Toch ga ik door op deze ma
nier. Ik ben er nog steeds van
overtuigd dat ik op de een of
andere wijze mijn recht kan
halen. Dat ik bijvoorbeeld
iemand of een instelling we
gens een onrechtmatige daad
kan aanklagen. Dat ik toch
nog gerehabiliteerd word.
Dat ze zeggen: "Ja, die Jan
Passchier heeft toen toch ge
lijk gehad". Dat de politie
bond bijvoorbeeld schrifte
lijk laat weten destijds mij
verkeerd geadviseerd te heb
ben. Want zo is het. De Bond
heeft het Politie Ambtenaren
Reglement toen in mijn na
deel geïnterpreteerd. Dat
weet men ook. Maar ze dur
ven het niet zwart op wit te
geven"
'Net zo goed als burgemeester
Bonnike niet het lef heeft toe
te geven dat er destijds door
zijn voorganger en de korps
leiding fouten zijn gemaakt.
Op zijn verontschuldigingen
zit ik ook nog te wachten. Als
die binnen zijn kan er voor
mij een nieuw leven begin-
Maar daarop zal het waar
schijnlijk lang wachten wor
den. Burgemeester Bonnike
heeft de zaak Passchier al
eens door zijn ambtenaren
tot op de bodem laten onder
zoeken.
Kwam toen in een kort en za
kelijk schrijven aan Passchier
tot de conclusie dat inder
daad destijds is nagelaten
ranglijsten aan te houden"
maar hij onderschrijft niet dat
dit "voor Uw rechtspositie
nadelig is geweest".
De Haagse advocaat Tigchelaar
stelde ook een minitieus on
derzoek in en kwam tot de
conclusie dat hoofdagent V.
in 1961 "hoejehetook wendt
of keert, nimmer boven aan
de ranglijst had mogen wor
den geplaatst". Voor Pas
schier is er echter geen moge
lijkheid meer om zich tot de
Ambtenarenrechter te wen
den omdat "de daarvoor ge
stelde termijnen reeds lang
zijn verstreken
"Toen alles nog goed was", zegt
hij, "had ik een dijk van
een gezondheid. Ik maak
te ongetraind een zestien uur
durende bergwandeling in de
Dolomieten. Ik rende heuvels
op en af, net zoveel als ik wil
de. Had een prima conditie.
En ik had plezier in mijn
werk. Trouwens, wat dat be
treft hebben ze na '61 nooit
iets aan mij kunnen merken.
Mijn werk deed ik met even
veel 'toewijding als daar
voor".
"Niemand zal daar een kwaad
woord over kunnen zeggen.
Maar ik ben toen wel mijn
collega's anders gaan zien.
Ging veel meer op hun fouten
letten. En dat waren erin mijn
ogen nogal wat. Vooral bij het
opstellen van processen-ver
baal. Daar werd vaak een
potje van gemaakt". Pas
schier is in 1961 daarom be
gonnen met het noteren van
alles wat in zijn ogen niet
deugde binnen het Noord
wijkse korps. Hij legde er een
dossier van aan. Op de kaft er
van schreef hij met kapitale
letters: "FOUTEN. BLUN
DERS EN NOG WAT VAN
POLITIEMANNEN".
Bijna tot op de dag waarop hij
definitief de dienst verliet,
noteerde hij de dingen die
hem niet zinden. En dat wa
ren er nogal wat. Dienstor
ders waar hij zijn bedenkin
gen over had, de ritsen pro
cessen-verbaal waar volgens
hem een luchtje aan zat en
onderlinge ruzietjes die hij
soms net zo letterlijk weer
geeft als de teksten uit to
neelboekjes: "Ik:
"B:"V:
In het privé-dossier neemt Pas
schier ook zijn superieuren
op de korrel. "Voorlopig ben
ik nog niets van plan met mijn
aantekeningen", zegt hij, "ik
bewaar ze alleen voor het ge
val dat. Stel dat op een of an
dere manier een nieuw on
derzoek komt naar het on
recht dat mij is aangedaan.
Dan wil ik sterk staan. Want
anderen zullen mij zwart pro
beren te maken. Maar dan
zullen we eens zien wie fout is
geweest. Ik heb alles zwart op
wit".
Kijkje
Jan Passchier. Als politieman
genoot hij geen al te grote po
pulariteit. Een groot deel van
de Noordwijkse gemeen
schap had een kijkje op hem.
En dat weet 'ie. "Maar dat wa
ren alleen de slechte", zegt
hij. Hij schreef makkelijk een
bekeuring uit. Zijn gemid
delde aantal processen-ver
baal lag boven het gemiddel-
d«. "Ik heb me er nooit
voor geschaamd. Waarom zou
ik? Je bent toch niet voor
niets bij de politie. Als ik de
kans kreeg iemand op de bon
te slingeren, deed ik dat ook.
Ongeacht wie ik taor mij
had".
"Ik heb zelfs mijn neef bekeurd.
Die jongen betrapte ik bij het
stelen van zand. Moetje dan
zeggen het is familie dus doe
maar net of je neus bloedt.
Dan blijf je toch nergens als
politieman. Mijn collega's
vonden dat kinderachtig.
Hadden daar geen goed
woord voor over. Ik heb me er
op het bureau gehaat mee
gemaakt. Maar ik vond dat ik
juist handelde"
Twee maten
"Onderscheid maken" zegt
Passchier, "was niet mijn
manier van werken. Ik heb
raadsleden op de bon geslin
gerd, een wethouder en een
loco-burgemeester. Omdat ze
het verdienden. Ik wond me
enorm op als ik zag dat er met
twee maten werd gemeten.
En dat gebeurde in Noord
wijk maar al te vaak. Ik herin
ner mij bijvoorbeeld dat feest
in een grote villa in de Zuid
duinen. Een hele chique be
doening Met ministers, met
burgemeesters, met veel be
langrijke lui. Onze mensen
regelden het verkeer naar en
van de villa. Ikzelf stond vlak
bij de voordeur. Komen er op
een gegeven moment een
paar lui naar buiten. Hadden
zichtbaar veel te veel drank
op. Stapten in een auto. Ie
mand van de korpsleiding
stond vlak bij me. Ik zeg:
moeten we die lui niet tegen
houden? Nee, zegt 'ie, laat
maar gaan. Op zulke momen
ten knapte er by mij iets. Dan
moest ik zo snel mogelijk weg
van die plek".
"Na 1961", zegt Passchier, "ben
ik snel afgetakeld. Toen
kwam dat bevolkingsonder
zoek op TBC. Er werd bij mij
ook iets geconstateerd. Of ik
me maar bij de specialist wil
de vervoegen. Bleek een der
de van mijn long naar de
knoppen. Ik vroeg aan die
dokter hoe dat nou kon. Of
dat iets te maken kon hebben
met de spanning waarin ik al
die jaren had geleefd. Hij be
vestigde dat. Hij zei dat ik on
der zo'n druk geleefd had dat
langzaam maar zeker mijn
weerstand was weggevallen.
Daardoor kreeg die ziekte een
kans"
Sanatorium
"Ik heb toen een maand of zes in
het sanatorium gelegen. Een
deel van mijn long moest
worden weggenomen. Maar
ik knapte erg snel op. Je moet
je voortaan niet meer zo op
winden zeiden de artsen. Er is
in jouw geval toch niets meer
aan te doen. Je vecht tegen de
bierkaai. Zet die affaire van je
af. Ik heb dat ook geprobeerd.
Jan Passchier, sterk vermagerd en moeilijk ter been, vindt het na achttien jaar strijd nog steeds niet welletjes. "Al volgt de dood er op, maar doorgaan zal ik"