Honderd jaar ARP:
een uniek jubileum
MM)
mÈMMhSr
hbbs
ANTI-REVOLUTIONAIR FAMILIEPORTRET
ZATERDAG 31 MAART 1979
PAGINA 21
Anno 1939
Anno 1969
Op 3 april bestaat de Anti-Revolu
tionaire Partij honderd jaar. Het is
een volstrekt uniek jubileum, geen
enkele andere partij in ons land
heeft het ooit zover gebracht.
Van een oude boom zegt men dat hij de stor
men van de tijd heeft doorstaan. Bij een
politieke partij met een geschiedenis van
een eeuw ligt dat niet zo simpel.' Natuurlijk,
ook zo'n partij kan door stormen worden
geteisterd, en voor de ARP zijn die ook niet
uitgebleven. Maar de bestaansgrond van
een partij ligt niet allereerst in het feit dat ze
ooit werd opgericht; een partij heeft vooral
vorm te geven aan de toekomst van de sa
menleving. Die samenleving is voortdu
rend in verandering, de toekomst van die
samenleving stelt dus ook voortdurend
nieuwe eisen.
Het denken binnen de ARP over de meest
wenselijke toekomst heeft, ondanks die
veranderingen, steeds weer zoveel impul
sen ontvangen, dat zij al die jaren door tot
de verbeelding van velen bleef spreken, een
achterban kon boeien, de steun van telkens
nieuwe generaties kiezers wist te verwer-
ven, en in parlement en kabinet invloed kon
blijven uitoefenen, dikwijls meer invloed
zelfs dan men alleen op grond van haar ge
talsmatige aanhang zou verwachten. Voor
mensen is dit geen geringe prestatie, al zul
len de antirevolutionairen zelf vooral God
daarvoor danken, wanneer zij voor hun ju
bileumviering bijeen zijn.
Antirevolutionairen bestonden er al voordat
de ARP werd opgericht, niet alleen in ons
land. maar ook daarbuiten. Zij hadden ge
meenschappelijk dat zij positie kozen tegen
de geest van de Franse revolutie van 1789
Die revolutie stond voor hen in het teken
van de verwerping van het goddelijk gezag.
In plaats van de rechten van God werden de
rechten van de mens geproclameerd. De an
tirevolutionairen, zeker in ons land, stelden
daartegenover „Tegen de revolutie het
Evangelie". Aan deze stellingname ontle
nen zij ook hun naam: antirevolutio-
Gelijkzinden
In ons land trad, wat dat betreft, vooral mr.
Guillaume Groen van Prinsterer
(1801-1876) op de voorgrond. Tijdens zijn
leven organiseerden zich hier en daar in het
land groepjes gelijkgezinden in zogenaam
de kiesverenigingen, maar tot een partij
kwam het nog niet.
De stoot daartoe gaf de predikant dr. Abra
ham Kuyper. P. A. Diepenhorst schreef
over hem in 1952: „Een man van niet zo
fijne, maar van machtiger, van genialer al
lure dan Groen. Wondere talenten waren in
dr. Kuyper verenigd: theoloog, politicus,
geleerde, prediker, redenaar, taalvirtuoos,
stylist, journalist, organisator was hij - al-
tegader van de eerste orde".
In zijn dagblad De Standaard verscheen 3 ja
nuari 1878 het concept van een Program
van Beginselen, waaraan een twintigtal
kiesverenigingen en enige op de voorgrond
tredende persoonlijkheden hun instem
ming betuigden. Op 3 april 1879 werd te
Utrecht de eerste Deputatenvergadering
gehouden, door 28 afgevaardigden bijge
woond. Op die samenkomst werd het Pro
gram van Beginselen definitief vastgesteld
en een Centraal Comité benoemd, dat onder
leiding van dr. Kuyper leiding en bestuur
van de Anti-Revolutionaire Partij op zich
Onderwijswet
In ons land was in die periode het liberale
kabinet-Kappeyne van de Coppello aan het
bewind. Vooral tegen de onderwijswet van
dit kabinet verzetten de antirevolutionairen
zich. Zij wensten dat niet alleen de openba
re scholen, maar ook de bijzondere (waar
onder de christelijke) scholen uit de staats
kas zouden worden bekostigd. Bij Kappey-
ne waren zij daarmee volstrekt aan het ver
keerde adres; het zou betekenen, zo meen
de hij, dat het overheidsgezag dienstbaar
werd gemaakt aan de kerkelijke macht, in
dien christelijke scholen uit de belasting
gelden zouden worden bekostigd.
Hoog liep de strijd op. In De Standaard
schreef Kuyper over Kappeyne's wet:
„Nooit ofte nimmer is de vrije school zó ruw
en zó hardhandig aangepakt en op zó bar
baarse wijze van de stoep afgedrongen als
in dit koele, onbarmhartige, diepkrenkende
staatsstuk".
De grote liberaal P. J. Oud oordeelde drie
kwart eeuw later „Het is ons thans onbe
grijpelijk, dat aan liberale zijde voor deze
bezwaren niets, maar dan ook totaal niets
gevoeld wordt. Dat men van liberale zij
de dit niet heeft ingezien, heeft calvinist en
rooms-katholiek de gelegenheid gegeven
zich te verenigen tegenover de liberale
dwingelandij".
Twee geweldenaren uit de AR-historie. Op de foto links een karikatuur van Abraham Kuyper, i
Colijn, minister-president tijdens de crisisjaren.
Verenigen deden zij zich, de Calvinisten. In
1879 werden elf antirevolutionairen in de
Tweede Kamer gekozen, in 1884 22 en in
1888 zelfs 28 (op een Kamer van 100 leden),
waarmee de antirevolutionairen de grootste
Tweede-Kamerfractie waren gewor
den.
Behalve de schoolstrijd speelden in die tijd
nog twee andere problemen, de strijd om
het kiesrecht en het vraagstuk dat in die
dagen als „de sociale quaestie" werd aan
geduid, de positie van de arbeiders. Hoe
eensgezind de antirevolutionairen in de
schoolstrijd optraden, zo verdeeld waren zij
als het ging om de oplossing van de andere
twee vraagstukken.
Scheuring
Het kiesrecht was in die tijd slechts voorbe
houden aan een beperkte groep. Toen mi
nister Tak van Poortvliet in 1894 een aan
zienlijke uitbreiding van het kiesrecht
voorstelde, wekte dit als een splijtzwam in
de AR-gelederen. Het kwam tot een scheu
ring tussen de meer democratische stro
ming rond Kuyper en de meer aristocrati
sche rond Jhr. mr. A. F. de Savornin Loh-
man. In de Tweede Kamer werden twee
fracties gevormd; de fractie rond Lohman
werd later een van de bestanddelen van de
Christelijk-Historische Unie, die in 1908
werd opgericht. Behalve dit politieke ver
schil is ooi; de heerszucht van Kuyper aan
deze scheuring niet vreemd geweest.
Ook het sociale vraagstuk lag bij de antire
volutionairen moeilijk. Kuyper rekende
zich tot links, streefde onder meer naar een
Wetboek van Arbeid, waarin de samenwer
king tussen kapitaal en arbeid zou moeten
worden geregeld. Toen hij als minister-pre
sident in 1902 en 1903 met de grote spoor
wegstakingen werd geconfronteerd, rea
geerde hij met een wetsontwerp waarin aan
ambtenaren het staken werd verboden, een
verbod dat tot heden van kracht is geble
ven. Toen enkele jaren later een andere an
tirevolutionair, de zeer sociaal voelende
predikant Talma, als minister van nijver
heid middels Raden van Arbeid werkge
vers en werknemers tot samenwerking
probeerde te brengen, dus de invloed van
het kapitaal ten gunste van die van de ar
beid wilde terugdringen, vond hij in eigen
kring de felste bestrijding.
Van de ARP kan zeker niet worden gezegd
dat zij de jaren door onverschillig stond te
genover de noden van de arbeiders. Maar in
de erfenis van Abraham Kuyper bevond
zich één leerstuk dat zich tegen een doel
treffende aanpak van het sociale vraagstuk
verzette, het leerstuk van de „soevereiniteit
in eigen kring". Dit leerstuk komt erop neer
dat de samenleving uit een aantal kringen
bestaat, zoals onderwijs, bedrijfsleven, ge
zin en ook de staat, die in „eigen kring"
soeverein zijn, dat wil zeggen niet onderge
schikt aan andere kringen.
Universiteit
Dit leerstuk kwam Kuyper schitterend van
pas toen hij streefde naar een eigen gere
formeerde universiteit die los stond van de
de hand van Hahn; op de foto rechts
staat (vandaar ook de naam „Vrije Universi
teit"). Maar ten aanzien van het bedrijfsle
ven kwam toepassing van dit leerstuk erop
neer, dat de staat zich ook hier zoveel mo
gelijk van ingrijpen had te onthouden, aan
gezien de bedrijfsgenoten, werkgevers en
werknemers, in de eerste plaats zelf hun
problemen dienden op te lossen. Het
Christelijk Nationaal Vakverbond heeft
voor déze uitwerking nooit bijzonder veel
sympathie gehad, ondanks de steun die
haar leiders de jaren door aan de ARP heb
ben gegeven.
Een ander aspect van het staatsoptreden
heeft bij de antirevolutionairen wel altijd
hoog in aanzien gestaan, namelijk de ge-
zagshandhaving. De staat is door God ge
geven als middel tegen de zondigheid van
de mensen. Volgens de oude gereformeerde
opvatting uit de tijd van de reformatie wil
God „dat de wereld geregeerd worde door
wetten en politiën, opdat de ongebonden
heid der mensen bedwongen worde en het
alles met goede ordinantie onder de men
sen toega. Tot dat einde heeft Hij de Over
heid het zwaard in handen gegeven tot
straffe der bozen en bescherming der vro
men".
Op dat punt hebben de antirevolutionairen
zich nooit onbetuigd gelaten en loopt er een
duidelijke lijn van Kuyper via Colijn en de
naoorlogse grote voorman Jan Schouten tot
zelfs de laatste antirevolutionaire minister
van binnenlandse zaken, De Gaay Fortman
in het kabinet-Den Uyl, in sommige van
diens uitspraken over de bestrijding van
terrorisme of wat daarvoor doorgaat.
Deze opvatting was er ook de oorzaak van dat
de antirevolutionairen na de tweede we
reldoorlog pas weer in 1952 - en dan nog
met aarzeling - regeringsverantwoorde
lijkheid wilden dragen. Vooral uit een oog
punt van gezagshandhaving hadden de
meesten van hen althans in die jaren tegen
de dekolonisatie van Indonesië onoverko
melijke bezwaren.
Behoudend
Kuyper stierf in 1920. In de daarop volgende
twintig jaar was Hendrik Colijn de nage
noeg onbetwiste leider. Colijn had c
gemaakt in het leger (in het toenmalige Ne
derlands Oost-Indië) en in het bedrijfsle
ven. Hij was een nogal behoudend man,
hetgeen, toen hij in de crisisjaren minister
president was, vooral in zijn economische
politiek tot uitdrukking kwam. Voor de
ARP was de periode-Colijn het tijdperk van
de consolidatie. Colijn koos voor een coali
tie met de liberalen, de vroegere aartsvijan
den. Samenwerking met de sociaal-demo
craten kwam in het geheel niet binnen de
gezichtskring.
Dat de antirevolutionairen in 1952 toetraden
tot het derde kabinet-Drees, kwam meer
voort uit een diepgeworteld verantwoorde
lijkheidsbesef voor de publieke zaak dan
uit enthousiasme voor de Partij van de Ar
beid. Na de val van het laatste kabinet-
Drees, in 1958, was het min of meer vanzelf
sprekend dat weer met de liberalen werd
geregeerd.
In de jaren zestig trad evenwel, wat dat be
treft, een kentering in. Schoutens opvolger
als partijvoorzitter, dr. W. P. Berghuis, lan
ceerde begrippen als „evangelische radica
liteit" en probeerde de ARP een „bocht
naar links" te laten maken. In de partijtop
vond hij meer weerklank dan bij zijn ach
terban. In 1965 nam wel de ARP deel aan
het kabinet-Cals, maar niet de CHU. Iets
dergelijks herhaalde zich in 1973 bij de
vorming van het kabinet-Den Uyl. Maar
onder de achterban van de ARP hebben
dergelijke pogingen tot heroriëntatie in
„linkse" richting in de afgelopen vijftien
jaar telkens tot grote beroeringen geleid, in
1973 zelfs tot een ernstige interne crisis.
Velen verbazen zich erover dat de ARP, on
danks haar min of meer progressieve ge
zicht, toch, als het erop aan komt, kiest voor
opgaan - of ondergaan? - in het CDA, het
Christen-Democratisch Appèl. Deze verba
zing is misplaatst, getuigt van te weinig
kennis van de ARP. Men kan eigenlijk wel
zeggen dat de fusie met de K VP en de CHU,
die volgend jaar haar beslag krijgt, beant
woordt aan dezelfde wetmatigheid die van
daag het honderdjarig bestaan van de ARP
verklaart: de kracht van en de gehoorzaam
heid aan het samenbindend christelijk be
ginsel.
Beginsel
De Antirevolutionaire Partij heeft natuurlijk
altijd politieke doelen nagestreefd, maar
belangrijker dan het politieke doel was
steeds het principiële uitgangspunt. Daar
op vonden de antirevolutionairen elkaar in
de eerste plaats. Binnen het gereformeerde
volksdeel leefde dit beginsel zo diep, dat
vooral daaruit kan worden begrepen dat
steeds weer nieuwe generaties in het voet
spoor van hun voorouders traden.
Tegen deze achtergrond is het eenvoudigweg
onvoorstelbaar dat de antirevolutionairen
niét zouden streven naar één christelijke
partij en het verlangen naar „progressieve"
politiek zwaarder zouden laten wegen. En
wie naar voren zou willen brengen dat juist
in het contact met de KVP en de CHU is
gebleken hoezeer de christenen in politiek
opzicht verschillend denken, moet niet uit
het oog verliezen dat binnen de ARP de
zelfde verschijnselen zich ook al geruime
tijd voordoen. Biesheuvel en Roolvink
kunnen in politiek opzicht zeker niet op één
lijn gesteld worden met Aantjes, Goud
zwaard, De Boer en Van Houwelingen.
Na een bestaan van honderd jaar zijn nu de
dagen van de ARP geteld. Volgend jaar zal
zij opgaan in het CDA. De laatste tijd is zij
door allerlei ernstige tegenslagen geteis
terd, waardoor zij aanzienlijk is verzwakt.
Het vertrek van Aantjes in november vorig
jaar was de zwaarste klap. Andere antire
volutionairen hebben het politieke toneel
verlaten in samenhang met de strijd om de
betekenis van het evangelie dan wel tussen
links en rechts binnen de eigen partij of in
het CDA. De CDA-vorming heeft de ARP
tot nu toe meer schaduwen dan lichtpunten
opgeleverd. „Rome zien en sterven" wordt
wel wrang gezegd nu in het CDA voorna
melijk KVP'ers als Van Agt, Steenkamp,
Andriessen en Lubbers de lakens uitde-
Psalmen
Op 7 april, wanneer in Rotterdam het jubi
leum wordt gevierd, zullen ongetwijfeld
opnieuw de bekende psalmen worden ge
zongen, zij het iets sneller en met minder
ouderwetse teksten dan in de dagen van
Abraham Kuyper. Maar ze houden nu nau-
welijk nog beloften in, Gods roem is grijs
geworden. Binnen het CDA is er voor de
nalatenschap van Kuyper zo te zien geen
toekomst meer. Goed beschouwd is dat
ontzettend jammer, want aan belijnde, so
ciaal voelende en enthousiaste politici heeft
onze samenleving vandaag zeker niet min
der behoefte dan honderd jaar geleden,
toen de ARP werd opgericht.
1879-1979