Opnieuw zorgen over energievoorziening Van der Stoel: „Van EG-partners nooit veel steun ontvangen..." ZATERDAG 3 MAART 1979 Door Fred Sanders De gebeurtenissen van de laatste maanden in Iran, culminerend in de vlucht van de vroeger zo onaantastbaar geachte sjahinsjah Mo hammed Reza Pahlevi en de uitroeping van de Islamitische Republiek Iran, heeft in de wes terse wereld de zorg over de energievoor ziening weer doen toe nemen. Iran leverde een groot deel van de westerse aardolie-im port 10 procent van de wereldproduktie, 25 procent van de Neder landse import, om maar enkele cijfers te Het is volstrekt onze ker of het nieuwe be wind in Iran, als het al in deze vorm in het za del kan blijven, de olie- export ooit weer op het oude peil zal terug brengen. Waarschijn lijker lijkt een opvoe ring van de uitvoer tot een niveau dat het Iran nog juist mogelijk maakt economisch op de been te blijven, zon der de pretentieuze geldverslindende mo dernisering en bewa pening die de sjah ten slotte zijn pauwen- troon kostten. Met de revolutie in Iran en de prijsverhoging die in december de OPEC reeds afkondig de (14,5 procent), is de westerse wereld weer eens met de neus op de feiten gedrukt. Wij zijn voor het draaiende houden van onze eco nomie, van onze maat schappij, volkomen af hankelijk van beslis singen die niet hier, in Den Haag, Brussel,1 Londen of zelfs Was hington worden geno men, maar in het Mid den-Oosten, in Arabi sche hoofdsteden. Het is een waarheid die misschien nog niet bij iedereen ten diepste is doorgedrongen, maar de meesten onder ons weten toch wel dat het zwarte goud tegen woordig niet meer uit „onze mijnen" komt, ook niet uit de olie bronnen van de Bataaf se Petroleum Maat schappij, maar uit het Arabische zand. Zes jaar geleden wisten we nog van niets. In ok tober 1973 werd Neder land, net als de rest van de wereld, voor het eerst geconfronteerd met de macht van de OPEC, van de Arabi sche oliesjeiks. In de artikelen op deze pagi na wordt enerzijds te ruggeblikt op 1973: wat was er nu werkelijk aan de hand?, en wordt anderzijds een analyse gegeven van de huidige situatie: wat hebben wij geleerd van de eer ste oliecrisis, hoe goed zijn wij voorbereid op de tweede? Overigens, er is nog geen sprake van een crisissituatie, de over heid heeft slechts een „klein stapje" gedaan ter bewaking van de oliestroom. Via een sys teem waarbij automa tisch vergunningen voor export wordt ver leend, wordt zij nu snel geinformeerd over olie en-of produkten die uit ons land stromen. Staat dit beeld (foto rechts) ons opnieuw te wachten? Een snelweg tijdens een autoloze zondag... De benzinebonnen verdwenen (foto ft links) in de vuilnisbak, omdat, uit concurrent ie-overwegingenvele pomphouders niet aan de distribu tie wensten mee te werken. DEN HAAG - Het is nooit duidelijk geworden waaraan Nederland de eer te danken heeft gehad als eerste westers land te worden getroffen door de Arabische olieboycot. Betrokkenen uit die tijd, zoals de toenmalige minister van buitenlandse zaken mr. Max van der Stoel, hebben wel hun gedachten over mogelijke oorzaken, maar geen ze kerheid. In elk geval was de verrassing groot, toen op 20 oktober 1973 Algerije als eerste OPEC-land aankondigde dat de olietoevoer naar Nederland zou worden stopgezet. Binnen een drietal weken volgden, te midden van een chaos van onduidelijke berichten, tegenspraak en dreigende verklarin gen de overige Arabische olielanden. Behalve Nederland werden ook de Verenigde Staten getroffen door een Arabische olieboycot, vanwege de luchtbrug waarmee zij Israël voorzagen van wapens, Denemarkenom onduidelijke redenen, en Portugal, omdat het de Azoren beschikbaar stelde als pijler voor de luchtbrug. Een echte verklaring voor de keuze van Nederland als doelwit voor de boycot hebben de Arabieren nooit gegeven, behalve dan algemene kreten als: Nederland is een vriend van de zionisten. Destijds heeft Van der Stoel veel kritiek gekregen - weken later uiteraard, toen er voor het eerst sprake was van een olieboycot-vanwege de verkla ring die hij op 8 oktober uitgaf, twee dagen na het begin van de Oktober- oorlog. In die verklaring had Van der Stoel gesteld dat de Arabieren eenzijdig het bestand van 1967 hadden verbroken. Verder verwees Van der Stoel, namens de Nederlandse regering, de kwestie naar de Veilig heidsraad, die na de oorlog van 1967 in de befaamde resolutie 242 de lijnen had aangegeven voor een oplossing van het conflict. Een veroordeling dus van de bin nenvallende Egyptenaren en Sy- riërs, maar die veroordeling was lang zo hard niet als die van de Britse minister Sir Alec Douglas- Home, die de Arabieren ronduit beschuldigde van „agressie", een zeer zware term in het diploma tieke verkeer. En Groot-Brittan- nië werd niet alleen niet getroffen door een olieboycot, het werd zelfs, met onder meer Frankrijk, geplaatst op een hjst van „be vriende landen", voor wie onder meer Saoedi-Arabië trachtte de gevolgen van de oliecrisis tot het uiterste te beperken. In één adem (dit alles gebeurde tijdens de OPEC-bijeenkomst van 3 en 4 november 1973) werd gewaar schuwd dat landen die Neder land zouden helpen aan olie te komen streng zouden worden ge straft. Nog een stukje legende uit die tijd: Van der Stoel zou een aantal Ara bische ambassadeurs, die (op 17 oktober) bij hem op audiëntie kwamen om de Arabische hou ding in het Midden-Oosten conflict toe te lichten, onheus hebben bejegend. De betrokken ambassadeurs hebben later, toen de geruchten bleven aanhouden, officieel verklaard dat er van een onheuse behandeling geen spra ke was. De werkelijke oorzaken zijn niet eenvoudig weer te geven. Die moeten waarschijnlijk worden gezocht in de nauwe banden die regering, parlement en bevolking van Nederland door de jaren hebben gehad met Israël. De ac tie „Wij staan achter Israël", na de Juni-oorlog van 1967, drong ui teraard ook door in de Arabische landen, die toen echter nog geen vuist konden maken. Via Rotterdam De Nederlandse regering (het ka binet-Den Uyl) wees destijds^op de belangrijke rol die Nederland, via Rotterdam, speelt in de Euro pese olietoevoer. Men veronder stelde dat de Arabieren via Rot terdam heel West-Europa wilden treffen. Een veronderstelling overigens die vanuit Algiers on middellijk werd tegengesproken: als de andere Westeuropese lan den gespaard wilden blijven voor de gevolgen van de boycot tegen Nederland, moesten zij maar zor-" gen dat hun olie via andere ha vens binnen kwam. Van der Stoel gelooft ook nu nog, dat de boycot tegen Nederland niets te maken had met het beleid van het kabinet-Den Uyl in okto ber 1973. „Ik heb sterke vermoe dens, dat deze zaak al in juni 1973 door de Arabische landen was doorgesproken", zo zegt Van der Stoel nu. Een andere aanleiding tot de boy cot - of een argument om achteraf de boycot te rechtvaardigen - was het meelopen van Henk Vrede- ling, uitgerekend de minister van defensie, in een betoging ten gunste van Israël bij het begin van de Yom-Kippoeroorlog. Ara bische diplomaten laten niet na erop te wijzen dat Vredelings fo to, op de eerste rij tijdens een de monstratieve pro-Israëlbijeen- komst in de Amsterdamse Max van der Stoel, toen nog minister, verdiept zich in een verklaring waarin een groep bekende Nederlanders hun standpunt inzake het conflict in het Midden-Oosten kenbaar maakte. Koopmansbeurs, prijkte op vele Arabische voorpagina's. De mi nister liep mee op eigen verant woordelijkheid. niet „als minis ter", maar „als persoon". Een nuance die wellicht in de Arabi sche pers niet helemaal over kwam. Ten slotte had de Nederlandse re gering kort voor het uitbreken van de Yom-Kippoeroorlog offi cieel haar ongerustheid uitge sproken over de sluiting (door de Oostenrijkse autoriteiten) van het doorgangskamp Schoenau. In dat kamp kwamen joden uit Oost-Europa terecht, in afwach ting van vervoer naar Israël. In Arabische ogen was Schoenau weinig anders dan een wervings kamp voor nieuwe Israëlische soldaten. Vrijwilligers Zo meenden de Arabieren ook later dat in Nederland vrijwilligers werden geworven om aan Israëli sche kant aan de strijd deel te nemen. Hoewel dat formeel niet juist was - er werd niet geworven - zijn er wel enkele honderden Nederlanders in oktober 1973 naar Israël getrokken. Niet om te vechten, maar wel om openval lende plaatsen in de burgermaat schappij in te nemen, wat in de praktijk niet heel veel verschil uitmaakt. Politiek Nederland reageerde nog al panisch op de gebeurtenissen. Degenen die eerst het hardst hadden geroepen om Nederland se steun aan Israël, verweten nu Van der Stoel dat hij niet vrien delijk genoeg was geweest tegen de Arabieren. Van der Stoel zegt nu: „Ik heb steeds het uitgangs punt gehad: nooit tonen dat je bang bent. Als je in het stof gaat kruipen, verhoog je alleen maar de prijs die men je wil vra gen". De eerste - en enige - politieke con cessie kwam op 6 november. Tij dens politiek beraad met de mi nisters van buitenlandse zaken van de EG-landen, stemde Van der Stoel in met een EG-verkla- ring, waarin voor het eerst sprake was van de „wettige rechten van de Palestijnen. Tot dan toe, laat stelijk nog in een verklaring van 23 oktober, had Nederland de Palestijnse kwestie alleen willen beschouwen als een humanitair probleem, een zaak van hulp aan vluchtelingen. Juist om naar bui ten vol te houden dat men niet door de knieën ging voor druk van Arabische zijde, bleef bui tenlandse zaken nog lang bewe ren dat er geen sprake was van een ommekeer in de Nederlandse houding ten aanzien van het Midden-Oosten. Intussen begon Nederland het koud te krijgen. De olietoevoer verminderde, al wist niemand precies met hoeveel, en op 30 ok tober kwam de regering, bij monde van minister Lubbers, met een serie maatregelen. Dis tributie werd voorbereid, maar nog niet ingevoerd. Op 4 novem ber viel de eerste autoloze zon dag. In internationaal verband kreeg de Nederlandse regering intussen zeer weinig voet aan de grond. Met België bestond wel enige samenwerking, maar binnen de EG was het, ondanks pogingen van de Europese Commissie, ie der voor zich. „De toevoer van ruwe olie naar Groot-Brittannië moet gewaarborgd zijn", was het effen antwoord dat Nederland kreeg van Groot-Brittannië. De Franse houding was al niet veel beter. „Wij zullen niet toestaan dat Nederland sterft van honger en dorst", kreeg Nederland te ho ren van de EG-partners, een weinig bemoedigende verkla ring. Wel slaagde Van der Stoel erin de Britse regering af te brengen van het plan Britse tankers te verbie den olie te lossen in havens bui ten Groot-Brittannië. Doordat dit plan niet doorging waren de oliemaatschappijen in staat hun gecompliceerde ruiloperaties uit te voeren, waardoor Nederland ondanks de boycot toch werd be voorraad. Formeel met olie die niet uit Arabische landen kwam (maar uit Iran en Nigeria). Of dat werkelijk zo was is nooit bekend geworden. Alleen de Amerikaanse regering, de regering-Nixon nog wel, ge droeg zich als een waar bondge noot. Van der Stoel: „Van de EG- partners heb ik in die tijd niet veel steun ervaren. Die kwam al leen van de Amerikanen, die lie ten weten dat zij ervoor zouden zorgen dat de Nederlandse fa brieken zouden kunnen blijven draaien". Rantsoenering Op 30 november besloot het kabi net over te gaan tot rantsoenering van benzine. De run op de bon nen begon. De distributie zou op 7 januari ingaan (dat werd later 12 januari), op 13 januari zouden de autoloze zondagen - die onder meer in de horeca-sector slacht offers begonnen te maken - van de baan zijn. Den Uyl sprak op 1 december het volk toe, en vertelde dat de tijden van voor de oliecrisis nooit meer terug zouden komen, dat voor langere tijd de olieaanvoer in Rotterdam 20 tot 30 procent lager zou liggen dan voorheen. Half december volgde een regerings nota, met sombere economische voorspellingen voor 1974. Twee ambassadeurs, de heren Renar- deï de la Valette en Van Rooijen, waren eerder op pad gestuurd om in de Arabische wereld „het Ne derlandse standpunt toe te lich ten". Op 2 december spoedde minister Lubbers zich naar Brusssel, om dat de Saoedi-Arabische oliemi nister Yamani daar was. Het ge sprek leverde geen concreet re sultaat op, maar de heren waren „on speaking terms", zoals de krantefoto's uitwezen. Nog min der leverden de reizen van de beide ambassadeurs op. Terwijl Nederland steeds ongerus ter werd, ook al vielen de sin terklaas- en kerstkoopgolven ei genlijk best mee (de laatste zon der de per 20 december verboden lichtreclames), verbaasden velen in Rotterdam zich erover, dat er van werkelijke tekorten aan olie eigenlijk gëen sprake was. De tanks bleven vol. De aanvoer was weliswaar teruggelopen van on geveer acht miljoen ton per drie weken vóór de boycot, tot minder dan vier miljoen ton in de eerste drie weken van december, maar in de tweede helft van december begon de aanvoer al weer toe te nemen, terwijl de maatschappij en de gevolgen van de vermin derde aanvoer hadden weten op te vangen door minder olie uit Rotterdam door te voeren naar andere landen. Op 6 januari kon minister Lubbers in de Eerste Kamer meedelen dat de olieproduktie in januari en fe bruari waarschijnlijk 76 procent zou bedragen van de totale capa citeit, in plaats van 68 procent, zoals eerst werd verwacht. Geen succes De benzinerantsoenering ging in op 12 januari, was bepaald geen succes. Veel pomphouders wei gerden, uit concurrentieoverwe- gingen, mee te doen. Al op 23 ja nuari moest minister Lubbers verklaren dat de distributiepe riode, die op 4 februari afliep, niet zou worden verlengd. Dat was voor de laatste pomphouders die nog bonnen eisten van hun klan ten het sein de distributie nu ver der maar te vergeten, de benzine toestand was weer normaal. Op 24 januari besloot de BOVAG dat, wat de garagehouders betrof, de rantsoenering voorbij was. De oliecrisis was nog niet voorbij, sche crisis geworden, veroor zaakt door de olieprijsstijgingen. Tegelijk werd men zich bewust van het feit dat de wereldolie- voorraden bezig zijn op te raken, zodat moet worden gezocht naar alternatieven. Bovendien werd de stoot gegeven tot de oprich ting van het Internationaal Ener gie Agentschap (waarin de wes terse landen trachten hun beleid op energiegebied op elkaar af te stemmen) terwijl ook binnen de EG afspraken werden gemaakt betreffende het aanhouden van voorraden en de verplichting el kaar in geval van een olieboycot of iets dergelijks te helpen. Hoe wel men maar moet afwachten wat er in noodgevallen van der gelijke afspraken terecht komt. Er valt nog meer te leren uit de olie crisis van 1973-'74. Niet dat de olieboycot alle Nederlanders heeft gemaakt tot vijanden van Israël en vriend van de Arabie ren. Een enquete, georganiseerd door het weekblad Panorama, wees eind december 1973 uit dat de houding van het Nederlandse volk ten opzichte van het Mid den-Oosten niet duidelijk was veranderd. Wijzigingen in die houding zijn later gekomen, vooral doordat men de houding van Israel tegenover vredespo gingen halsstarrig begint te vin den. De les is eerder geweest, dat men voorlopig op de solidariteit van de EG-partners niet hoeft te rekenen, dat men beter afhanke lijk kan zijn van oliemaatschap pijen, mits die er belang bij heb ben de zaken draaiende te hou den. Een ervaring die Nederland overigens deelt met het door een VN-boycot getroffen Rhode- Stof Minister Van der Stoel meent, te rugblikkend, dat de houding die hij, met steun van het kabinet, in 1973-'74 aannam, de juiste is ge weest. Geen door het stof krui pen, zoals de Japanse regering deed, en zoals sommige Neder landse politici leken aan te beve len. Bijvoorbeeld door zich op zondag te laten filmen, fietsend op weg naar het huis van de con sul van Koeweit in Nederland, Machmoud Rabbani. Ook binnen de EG hield Nederland het been stijf. Ondanks pressie van met name Frankrijk, dat graag in een nog wat beter blaadje wilde komen bij de Ara bieren, blokkeerde Nederland de start van de Euro-Arabische dia loog. Pas in juni 1974, toen de Arabische olieboycot tegen Ne derland officieel werd afgelast, stemde Nederland ermee in dat deze serie gesprekken (vooral over economische samenwer king, soms over politieke zaken) kon beginnen. Niet via die Euro-Arabische dia loog, die tot nu toe erg vrijblij vend is, maar wel doordat de we reld nu eens en vooral beseft hoe belangrijk het bezig van olie bronnen is, en ook doordat alleen al sinds 1973 bij de olielanden enorme hoeveelheden oliedollars zijn binnengestroomd, zijn de Arabische landen een factor van gewicht geworden in het politie ke krachtenveld. Het welzijn van een groot deel van de wereldbe volking hangt af van de manier waarop de Arabieren en hun nieuwe bondgenoten in Teheran hun oliedollars en hun olie hante ren. Ook in die zin zullen de tijden van voor 1973 nooit meer terug komen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1979 | | pagina 27