Frans Kaapaan maakte alles mee in 'de Gevulde Schurk... Tjonge wat kon die Mien blazen ZATERDAG 17 FEBRUARI 1979 Frans Kaapaan, zoals velen uit Leiden en de regio hem kenden... Op de foto rechts: Kaapaan heeft het serveerblad weggezet en hanteert nu het palet... Als hij het wel heeft, hangt zijn laat ste rokkostuum boven, in de linnen kast. Bijbehorend wit overhemd met gesteven boord en half versleten vlinderdas moeten daar ergens op de bovenste plank liggen. En wanneer zijn zwarte schoenen met krakende zolen voor het laatst gepoetst zijn? Tja, daar vraag je hem wat. Het is immers alweer vijf jaar geleden dat gepensioneerd kelner Frans Kaap aan (nu suppoost in de Lakenhal) er voor de laatste keer naar heeft om gekeken. Evenzoveel jaren geledén heeft de 70-jarige Leidenaar in 't Karrewiel zijn laatste "juffertje in het groen" geserveerd. Het hoeveel ste likeurtje dat was? Laten we het daar maar niet over hebben. Het moeten er ontelbare zijn geweest. In elk geval zegt de geboren en getogen Leidenaar van die tientallen ver schillende elixers en likeurtjes een kunstkop te hebben gekregen. Let terlijk en figuurlijk, want in zijn knusse woning aan de Spieghel- straat kan men er getuige van zijn dat Kaapaan met palet en penseel uitstekend weg weet. Frans Kaapaan: ruim 45 jaar heeft hij dat moordend, strakke en sneeuwwitte over hemd om zijn lijf gehad. Hij heeft ontelbare mensen, van velerlei pluimage, op beleefde en gezellige wijze bediend. Hoe vaak heeft hij prinses Beatrix in de oude Vergulde Turk aan de Breestraat wel niet de befaamde studen- tenhap a 2,25 gulden voorgeschoteld? In de tijd dat de kroonprinses nog in Leiden stu deerde en logeerde, liepen zij en haar vrien dinnen de deur van de Vergulde Turk plat. En wat te denken van Mien de Blazer. Hoeveel door Kaapaan aangereikte kopjes koffie heeft zij wel niet uitgedronken? Frans Kaapaan kan het zich allemaal nog kristalhelder voor de geest halen. Geen wonder, want welke ober kelner kan niet goed onthouden? "Eigenlijk had ik schilder willen worden," zegt hij, "maar in de twintiger jaren beteken de dat een armoedig bestaan. Ben toen op aanraden van mijn oom leerling-kelner ge worden bij hotel Rijnland. Dat zat aan de Narmstraat maar is er al jaren niet meer. Je verdiende daar geen rooie cent, je moest het hebben van de fooien. De vijftien procent be stond in die tijd ook niet. Had van mijn leven geen schoenen gepoetst, kom ik daar de eer ste ochtend, hadden ze veertien paar voor me klaargezet. Het was beulen, reken maar." Op een zekere dag kwam de jonge Kaapaan tot de slotsom dat hij bij Rijnland niets meer kon leren. "Ik zag een advertentie van d,e Turk, dé zaak van Leiden, weetje wel. Ik kon er komen voor een tientje in de week. Nou, dacht ik, gaat het afbetalen van mijn rok wat sneller. Die had ik bij Wijling aan de Hoog landkerksteeg voor een rijksdaalder per week gekocht. Dat was voor mij amper op te bren gen, ik ben in het vervolg mijn kostuums maar bij Jan Sloos aan de Nieuwe Rijn gaan l kopen. Van die tweedehands Corpsballen- pakkies, weet je wel?" Karikaturen Kaapaan's spraakwaterval houdt maar niet op. Half onderuitgezakt in een luie stoel, drink hij rustig zijn koffie uit. Staat dan op, spoedt zich naar de achterkamer, rommelt wat in een oud dressoir en komt met een oude, vergeelde sigarendoos terug. Vertelt onder wijl dat-ie de gewoonte had karikaturen van zijn klanten te maken. Vaak stiekum waht slechts weinigen stelden prijs op zo'n spot tend portret. "Kijk, hier heb je die dikke rechter. Is allang lawaaie, hij heeft zich doodgevreten. Geloof je me niet? 't Is toch waar. Hij bestelde dikwijls een dubbele uitsmijter. Nou, als je die voor schotelde en je draaide je even om, dan had-ie die uitsmijter al achter de kiezen. Meestal kwam even'later zijn collega. Die had ook de gewoonte een dubbele uitsmijter te nemen. Als die aan het smikkelen was, dan zag je water uit de mond van die rechter lopen. En dan zei die: "Ober, geef mij d'r nog maar één". Waar die man het allemaal gelaten heeft, Joost mag het weten. En toch was het geen kwaaie vent." Kaapaan glundert, kijkt af en toe naar buiten. Ziet een vriendelijk knikkende buitenlandse werknemer voorbij lopen en mompelt: "Ach ja, die Turk. Een klasse-restaurant hè? In kringen van de club literaire (hij bedoelt de studenten) werd het "In de Gevulde Schurk" genoemd. Ook daar was het pezen. Aanpak ken en nog 'ns aanpakken. Van acht uur *s ochtends tot wel eens drie uur 's nachts. Vooral wanneer er van die grote partijen wer den gehouden. Je sjouwde je een breuk aan die zware schotëls. En fooien? Ho maar, die stak de ober-kelner in zijn zak." Rotzak "Toch was het maar wat fijn om in de Turk het vak te mogen leren. De notabelen en de intel lectuelen waren daar kind aan huis in de Breestraat. Je was altijd mirakels beleefd. Ook tegen die dikke schrijver uit Amsterdam die altijd met zijn uitgever kwam schranzen. Een hele bekende was hij, ja verdorie hoe heet-ie nou. Ja, nee, ach laat maar. In elk ge val: een rotzak was hij. Eén gróte rotzak. Ik weet niet hoe vaak die kerel mij naar de keu ken heeft teruggestuurd omdat de biefstuk zogenaamd té gaar was of de gebakken tong te pikant. Gut, gut. Ik had het hart niet in mijn lijf om tegen die bullebak te zeggen dat het onmogelijk mijn schuld kon zijn omdat ik die biefstuk niet gebakken had. Dus ik wreef dat op mijn beurt de kok onder de neus. Maar die zei altijd: "Ach kerel, loop naar de pomp". Dan was meneer Luns een heel andere vent. Als hij binnenkwam, zei ik altijd (Kaapaan knikt nu met zijn hoofd en zegt heel deftig): "Eh goedemiddag meneer Luns". Dan zei hij beleefd: "Goedemiddag ober". Ik hoefde hem niet met excellentie aan te spreken." Zomerlust Frans' vader, nachtstraatmaker van beroep, kwam bij tijd en wijle ook in de Turk langs. Meestal om te zien hoe zijn zoon het maakte. "Eén keer zag hij hoe ik daar moest aanpo ten," herinnert Kaapaan zich. "Toen zei hij tegen mijn collega's van: "Zijn jullie nou he lemaal bedonderd! Kom Frans zoek jij maar wat anders. Dat was me wat. Wat moest ik? Weliswaar was ik meerderjarig maar ik heb zijn raad zonder enige aarzeling opgevolgd. Kon bij Zomerlust aan de Stationsweg in dienst treden. Het liep daar als een trein. Op zaterdag en zondag zat het stamp- en stamp vol. Toen hadden we van die grote orkesten. Die Lustige Matrose en de Bayerische Blas- kapelle. Die jongens vermaakten de hele tent maar ze hielden er nog geen drie stuivers aan over. Dan had ik het heel wat beter. De fooien waren goed. Ja, een biertje kostte maar een kwartje en dan bleef er wel eens wat over voor de kelner. Bovendien waren die porties bit terballen en meer van die rariteiten er nog niet." Het was tegen de jaren '30 toen er een crisis aan zat te komen. De omzet daalde bij Zo merlust en dat had Frans Kaapaan gauw in de gaten. Aangezien hij als laatste in dienst was gekomen en derhalve het eerste een schop onder zijn achterwerk zou krijgen, besloot Frans de eer aan zichzelf te houden en zijn biezen te pakken. Hij kreeg een aanbod van de NZH om beheerder van de wachtkamer- restauratie(gelegen tegenover Zomerlust) te worden. Dat was zeven dagen per week wer ken geblazen. Als Frans eens weg wilde moest zijn vrouw zijn plaats i Bloembollen Elf jaar heeft hij het volgehouden. Toen hoor de hij van een vroegere collega dat hotel-res taurant Flora in Hillegom onthand zat om obers. Wat lette Kaapaan? De bollen hadden een enorme aantrekkingskracht op hem. Ne gen jaar reisde de in de Diefsteeg geboren Leidenaar heen en weer. Op het laatst kwam die busreis hem de neus uit. Derhalve week hij uit naaf Katwijk waar hij in een splinternieuwe tent aan het strand gedu rende een snikhetQ zomer kon werken. "Zwe ten, zweten en nog eens zweten. Dat is nou afzien. Eigenlijk allemaal voor niks want gaandeweg zag ik die zaak naar de filistijnen gaan. Ja wat wil je? Mijn baas zette zelfs op zondag de muziek keihard. De herrie schalde door het hele dorp heen. E^aarmee moetje bij de Katwijkers niet aankomen. Dat is vragen om sores. Maar het kon hem niks schelen dat- ie uit de gratie van de dorpsbewoners viel. Maar goed. Je begrijpt wel dat ik blij was dat mijn oude baas Kouwenberg van de Turk op een zondagmiddag in Katwijk langs kwam. Hij vroeg: "Zo Frans, hoe gaat het?" Ik zeg: "Het gaat niet." "Nou," zei die, "dan kom je maar weer bij mij." "Toen zat ik gebakken," roept Kaapaan triomfantelijk uit. Jong broekie Bij de oude Turk werd Kaapaan met open armen, als ware hij de verloren zoon, binnen gehaald. Het nieuwe dienstverband mocht echter slechts drieéneenhalf jaar duren. Kaapaan is er uitgewerkt door een jongere collega. Daar windt hij geen doekjes om: "Ach, op een gegeven moment hadden we geen ober-kelner meer. Mij werd toen ge vraagd die functie tijdelijk op me te nemen totdat er een plaatsvervanger was gevonden. Dat werd zo'n jong broekie. Stond me hele maal niet aan. Dat "zooltje" droeg me op die tijdelijke werkzaamheden voor altijd uit te voeren. Ik zei: "Als jij ober-kelner bent doe je het zelf maar". Dat pikte hij schijnbaar niet en achter mijn rug om heeft hij bepaalde on waarheden rondgebazuind en zodoende moest ik wegwezen. Nee, ik ben niet met hem op de vuist gegaan, wij obers blijven altijd heer. Nee, tegengekomen ben ik hem ook niet meer. Neeeh, want vlak na mij is hij zelf uit de Turk gegooid." "Voor goede kelners is altijd plaats," dacht Kaapaan en in 't Karrewiel aan de Steenstraat werd die hoop bewaarheid. Op dat moment schrijven we alweer 1962. Niet bijster lang daarna zal het pand van de oude Turk ver kocht worden aan V D (Kaapaan: "Ik denk nog vaak van tjonge, tjonge, wat zonde dat de oude Turk, een echte rénomézaak, weg is"). Mien de Blazer Frans Kaapaan zal de laatste elf jaar van zijn loopbaan bij 't Karrewiel, befaamd om zijn leestafel, slijten. Heeft ook daar honderden karikaturen getekend. "Daar kwam soms ook zulk merkwaardig volk. Neem alleen Mien de Blazer. Over haar wil ik wel vertellen, maar dat moet je niet in "de krant zetten. Nee joh, dan krijg ik het grootste gelazer. Ik moet die familie van haar niet aan mijn kleed hebben." Na enig aandringen steekt hij toch van wal. "Goed. Mien de Blazer kwam elke donder dagavond in 't Karrewiel. Dat was haar vrije avond. Was ze eenmaal binnen en had ze een tafeltje gevonden dan ging ze haar hele tas uitpakken. Ringen deed ze aan en halssnoe ren om. Haar horloge kwarh te voorschijn en zo zat ze daar. Koffiedrinken en maar blazen. Dat deed ze dan een paar uur en dan deed ze de hele santekraam weer af, stopte het diep in haar tas, zwaaide en vertrok. Tjonge wat kon die vrouw blazen, 't Leek wel of ze het ontzet tend henauwd had. Ben benieuwd hoe ze het maakt. Ja, ze leeft nog." Frans Kaapaan gaat bier halen. Loopt dan send naar de keuken en komt terug met het dienblad soepel op zijn vingers. Dat is de kunst. "Een goede kelner loopt niet stijf en houdt het blad niet stijf. Vergeetachtig is hij ook niet want hij moet zorgen dat hij zijn poen vangt." Punthoofd Over lastige klanten kan Kaapaan nauwelijks een boekje open doen. Hij heeft ze vrijwel nooit meegemaakt. "Ach, ik ken dat niet zo. Voor het eten werd men wel eens obstinaat. In mijn tijd, moetje weten, werd er vooraf zwaar geborreld en dan wilde het wel eens uit de hand lopen. Je kreeg er wel eens een punt hoofd van als er een nieuw rondje besteld werd. De één dronk jonge klare, de andere kleurloze angestore, die weer zware angst en de andere een rode pommerans. Of Haver en stro en niet te vergeten jonge catz. Die brouw sels werden vroeger veel gedronken. Je moet je hoofd er goed bijhouden want ik had wel eens dat ik niet meer wist wie wat dronk. Daar zat je dan, met een groene pommerans of een zware catz terwijl je je afvroeg: Wat moet ik er in vredesnaam mee? Vaak was het met die elixers leuren geblazen en dat is nou net niet mijn pakkie-an." "In 't Karrewiel heb ik ook dikwijls achter de piano gezeten. Dan speelde je het ene mo ment een deuntje en het andere moment moest je een lichte angestore serveren. Om gek van te worden. Maar al met al toch wel leuk hoor." Kaapaan zegt niet te kunnen begrijpen waar om 't Karrewiel nu wordt opgedoekt. "Man, er zat een loop in van heb ik jou daar. Het moet twee miljoen opbrengen heb ik gehoord. Freddy Heineken had er geen trek in. Maar is het flauwekul dat dat chinees restaurant het wil kopen. Hoe ik dat weet? Ja joh, als je af en toe een praatje maakt, hoor je nog eens wat." Lakenhal Sedert een jaar is Frans Kaapaan weduwnaar. Boven de schoorsteen hangt een fraai portret van zijn vrouw. Eén van de vele schilderijen die Kaapaan sinds zijn kinderjaren heeft ge maakt. Door die liefhebberij voelt hij zich erg thuis in de Lakenhal waar hij sinds zijn pen sionering een paar dagen per week als sup poost een aardige grijpstuiver verdient. Op zijn oude dag komt Kaapaan tijd tekort. Straks gaat-ie in zijn eentje een paar weken naar Amerika, zomaar voor de lol. Heeft dankbare herinneringen aan de oude Sleutel stad. Toen het Levendaal nog een stinkgracht ■■•was en de Mare nog niet gedempt. Toen de Stationsweg nog een uitgaansstraat was en er aan de Rijnsburgerweg mooie, grote populie ren stonden. Met muziek mee Aan het schilderen, wat bij hem neerkomt op meer transparatie dan inspiratie, kan hij alle tijd besteden. Wassen en koken doet zijn dochter voor hem. Zo af en toe wil Kaapaan wel eens uit eten gaan. "Maar," mijmert hij, "dan zie je dat gestuntel van die studenten, die als kelner een paar tientjes bijverdienen. En dan denk ik vaak van tjonge jonge, dat kelnervak is nou echt een beroep dat met de muziek meeloopt. Of niet soms?"

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1979 | | pagina 21