£U uis staat in brand' ruimen was helemaal ene hand wit, bevroren' Mn karwei van zes maanden bij stadhuisbrand: mmm Politieman Eiing, een van de eersten ZATERDAG 10 FEBRUARI 1979 Veel oudere Leidenaars herinneren zich de stad huisbrand nog heel goed. Het was een ge beurtenis die diepe in druk heeft gemaakt. Luisterend naar hun verhalen hoor je zowel: "Het was vreselijk" als: "Het was geweldig". Voor mevrouw La Ri- vière was het zowel het één als het ander: "Ik mag niet zeggen dat het geweldig was, want het was natuurlijk vrese lijk. Maar bij al het nare ervan, was het toch een prachtig gezicht, met al die ijspegels". Rie Joosemans was 23 jaar. Ze woonde, in pen sion, aan de Vismarkt, nummero vier. Vanuit de erker, boven wat nu een platenzaak is en toen opslagruimte was, had ze een prachtige kijk op het stadhuis. Midden in de nacht van elf op twaalf februari 1929 klopte mevrouw op de deur van haar kamer en riep: "Komt u eens kijken, het stadhuis staat in brand!" "Ik zie het nog voor me", vertelt mevrouw La Ri- vière, zoals ze nu heet, vijftig jaar later. "Het was een angstig gezicht. Wij zagen eigenlijk al leen die toren maar, en de vlammen die zo rond de trans sloegen. Dat beeld is me altijd bij gebleven, dat vergeet je je hele leven niet". "Binnen de kortste tijd was er natuurlijk brandweer bij en een ontzettende drukte. Koffie voor de brandweermannen... die ondanks bevroren snorren, kleren en soms ledematen dapper stand hielden. Voor die mensen is het een vreselijke nacht en ochtend geweest. Het was een strenge winter, en een harde wind, het water bevroor gewoon en die slangen leken wel van metaal. Toen moes ten wij voor koffie en andere warme dranken gaan zorgen, dat werd aan de bewoners ge vraagd. Dat hebben we nog een heel tijdje vol gehouden, want die mensen hadden het wel nodig. Ik weet nog dat ik een brandweerman kof fie heb gegeven, die moest ik het kopje aan zijn mond houden. En de ijspegeltjes hingen aan zijn snor daar vielen de druppels af in het kop je 'Wij moesten op een gege ven moment het huis uit, omdat ze bang waren dat de toren van het stadhuis op de huizen aan de Vismarkt zou val len. Toen zijn we, en dat vond ik wel een beetje gek, naar kennissen van die mevrouw in de Maarsmansteeg gegaan. Ik dacht: dat maakt nou niet zo erg veel uit of we hier zitten of thuis. Maar de toren is geloof ik nog al mooi in elkaar gezakt en niet omgevallen, 's Ochtends om elf uur mocht ik eruit en ben ik gewoon gaan werken. Toen ik 's middags thuis kwam mochten we weer in ons eigen huis". Door Marga Wuis Tot de bezetter er in de oorlog een eind aan maakte, hebben politie en brandweer van Lei den een tijdlang samenge werkt bij de brandbestrij ding. Dat wil zeggen: de poli tiemensen die op dat moment in dienst waren moesten ver plicht meehelpen met blus sen als er brand uitbrak. Ten tijde van de stadhuisbrand bestond die situatie al. Er wa ren zes echte brandweerlie den bij betrokken en 26 vrij willigers waaronder dus de politiemannen. Wat de Leidse brandweer betreft tenminste, want ook die van Oegstgeest, Voorschoten en Den Haag zijn ingeschakeld. Van de zes brandweerlieden is er voor zover bekend nog maar één in leven. Dat is de heer Rozier; hij hoopt idt jaar tachtig te worden. Als we hem bellen zegt hij: ..Nee hoor. daar weet ik niets meer van. Dat is al zolang geleden, je schuift het allemaal van je af'. Ook van de 26 vrijwilligers zijn er niet veel meer in leven. De enige die we kunnen achter halen en die daadwerkelijk heeft geholpen met blussen is de nu 83-jarige heer Eiing. Hij werkte bij de politie. Hij en de heer Van der Kraan (85) zijn de oudste ex-politiemannen in Leiden en waarschijnlijk ook de enigen nog die bij de brand zijn geweest. Van der Kraan was daar om de Bree- straat af te zetten voor het verkeer. De heer Eiing zat met een stuk of vijf collega's op het politie bureau toen de melding van de stadhuisbrand om vijf voor half vijf 's ochtends binnen kwam. Die melding werd ge daan door de wachtmeester Pierik die met de bewaking van het stadhuis was belast. Eiing en zijn collega's gingen direct naar het stadhuis en ar riveerden als eersten. Eiing: "Toen wij aankwamen was er nog maar in één kamer brand, die waarin het bevol kingsregister was onderge bracht, aan de Vismarktkant. Wij hebben nog een aantal boeken die bij het raam ston den naar buiten gegodid, waarvan later bleek dat ze van weinig waarde waren. We hadden beter het kaartsys teem kunnen nemen, dat is* helemaal verbrand. Aan de kant van de Breestraat was toen nog niets aan de hand. Wij wilden een aantal schilde rijen van de Pers naar bene den halen, maar dat werd ons belet. Ze dachten niet dat het zo'n vaart zou lopen. Maar het heeft misschien een half uur geduurd, toen sloegen de vlammen er ook aan de Bree- straatkant al door". "Het duurde vrij lang voordat de brandweer in actie kon komen. De brandweer was toen niet zo georganiseerd als nu. Op de kazerne zat één man, die moest de rest van huis oproepen. En toen ze er waren duurde het nog even, de Vismarkt was natuurlijk bevroren en daar moesten bij ten in gehakt worden, die bo vendien weer dichtvroren. Toen de twee motorspuiten uit Den Haag kwamen brandden de plinten van de daken aan de overkant van de Breestraat al. Als de Haagse brandweer niet was geko men, waren die huizen zeker ook verbrand". De politie had inmiddels de bewoners van de omringende huizen wakker gemaakt. In een enkel geval kostte dat nogal wat moeite, zodat een collega, vertelt de heer Eiing, vanuit een winkel een ge wicht haalde en dat door een ruit gooide, waarop de bewo ners eindelijk wakker schrokken. Eiing zelf heeft bovenop het dak van het kle dingbedrijf De Faam gestaan om de brand te bestrijden. Hij zegt: "We hebben daar een uur staan spuiten, maar'de vlammen werden alleen maar erger. Op een gegeven mo ment zegt m'n collega: "We moeten naar omlaag gaan, dadelijk stort de toren in". "We zijn door een dakraam naar binnen gegaan en nau welijks waren we daar of de toren komt naar beneden". "Terwijl je bezig was, had je geen erg in de kou. Er werd koffie gebracht, en door een kledingbedrijf handschoe nen, waarvoor ze naderhand wel een rekening bij de ge meente indienden. Maar toen ik om acht uur weer in het bu reau kwam, streek ik meteen het vaantje. Ik ben naar het ziekenhuis gebracht, want mijn ene hand was helemaal wit, bevroren. En ik voelde goed beroerd. Er waren daar in het ziekenhuis wel een stuk of dertig mensen met bevro ren vingers en oren. melkboe ren enzo die voor hun werk over straat moesten. Ik ben om half negen naar huis ge gaan, en op weg daar naar toe langs het stadhuis gekomen, maar ik heb er niet eens meer naar gekeken". Dat was net verhaal van de heer Eiing. Terwijl hij aan het blussen was, stond zijn colle ga Van der Kraan eerst op de Langebrug voor de Pieters- kerkchoorsteeg en later op de Breestraat het verkeer tegen te houden. Dat gebeurde met mankracht; om de één of twee uren, dat weet hij niet meer, werden ze afgelost. Dat het lang genoeg was in die kou weet hij nog wel. Van der Kraan: "Het was on houdbaar, de mensen liepen daar met ijsmutsen op, maar dat misten wij. Je kon een oorklepje krijgen, maar meer niet. Ik heb daar heel wat uren gestaan. Er mocht een week of veertien dagen, ik weet het niet meer, geen verkeer door. Het was levensgevaarlijk, want er lag een ijslaag van dertig a veertig centimeter. Er was dag en nacht politiebe waking". De brand zelf was voor Van der Kraan een evenement om nooit te vergeten. Elk jaar, zegt hij, dacht je erom op twaalf februari: o ja, vandaag is het de dag van de stadhuis brand. "Het was iets gewel digs. Het joeg er ontzettend door, hevig, hevig. Die noordoosten wind die erdoor joeg, ontzaglijk fel... En dat de toren instortte, imposant was dat. Nee, het was niet beang stigend, het was iets impo sants. Je vergeet zoiets nooit Oranjegezind als hij is, vertelt hij met graagte over het bezoek dat koningin en prins kort na de oorlog brach ten aan het nieuwe Leidse stadhuis. Hij was hoofdop zichter van bouw- en woningtoezicht, en raadsman van burgemeester Van Kinschot als er iets versierd moest worden voor zulk hoog bezoek. Van hem kwam het idee om de burgerzaal van het stadhuis, die nog niet af was toen de oorlog in '40 uitbrak, voor deze gelegenheid af te maken. Dat gebeurde. Het koninklijk paar stak zijn bewondering niet on der stoelen of banken. Maar toen de prins terwijl hij met iemand in gesprek was nonchalant zijn voet op de armleuning van een splinternieuwe fauteuil plaatste, deed dat hem pijn aan het hart. Hij ging op de prins af en vroeg uiterst beleefd of hij zijn zakdoek tussen leuning en voet mocht leggen. De prins, verbouwereerd, sprak de burgemeester er over aan, waarop die zei: "Ja, het stad huis is van meneer Voorbach, daar moeten wij afblijven." Meneer Voorbach is nu bijna 85 jaar. Hij was 37 jaar in dienst van de gemeente Leiden, de laatste 17 jaar als technisch hoofdambte naar op Algemene Zaken en chef van de afdeling onderhoud gebouwen bij gemeentewerken. Hij maakte vier burgemeesters mee, te beginnen met De Gijselaar. Toen hij met pensioen ging kreeg hij een gouden medaille, hoewel hij de veertig jaar niet had volgemaakt. Hij kreeg hem toch, wegens bijzondere diensten, ondermeer bij de opruiming van het stadhuis na de brand en het weer opzetten van het dossier van hinderwetvergunningen. Echt antiek Hij ruimde ruim een half jaar lang het puin van het gebouw waaraan hij zijn hart had verpand "Het was een mooi stadhuis, móói, echt antiek", zegt de oude heer Voorbach. Verslagen was hij toen hij 's ochtends tegen negenen de Breestraat naderde om naar zijn werk te gaan, en zag dat de ruimte waar hij dat werk gewoon lijk deed al totaal was uitgebrand. Voorbach: "Er was niets meer te redden. Je kon er aan de voor kant nog wel in, en ze hebben er ook nog wel wat uitgehaald, maar je stikte van de rook. Toen ben ik het maar op veiligheid gaan bekijken. Ik ben twee nachten bezig geweest op de Breestraat om de tram er weer door te kunnen laten gaan. En ik ben daar opge vallen, want hoewel ik de jongste was bij bouw- en woningtoe zicht, werd het opruimen van het stadhuis aan mij toegewezen." "De commissaris van politie liet ons weten dat hij het op prijs zou stellen als het verkeer over de Breestraat weer doorgang zou kunnen vinden. Ik heb toen bij de lichtfabrieken een tekening gehaald van het stadhuis en dezelfde nacht nog een tekening voor een steiger gemaakt. De volgende dag om tien uur lag die op tafel. We hebben om het stadhuis een schutting gezet en zijn gaan hakken en slopen en puin ruimen. Zes weken na de brand kwam er nog vuur uit de archieven in de kelders. En in augustus, het was een warme zomer, vonden we in die kelder nog een laag ijs van een meter dik." "Over de hele oppervlakte van de vloeren lag een laag puin van anderhalve meter. En in elke schop moest je kijken of er antiek in zat. We vonden geschroeid geld, want men had in het stadhuis zijn eigen kast en geldkistje. We vonden tegeltjes, die zijn naar de directeur van de Lakenhal gegaan. Ik heb zelf nog twee sleutels, kijk, een van de voordeur en één van de geldkist van de ontvan ger Ik heb ze laten kruisen omdat ik er het wapen van Leiden van wilde maken. Ik weet niet of ik daar nog aan toe kom. maar anders gaan ze zo naar de Lakenhal. Ik had toen nog zo'n stel laten maken, die hangen bij de burgemeester in de kamer." "We zijn tot september bezig geweest met puin ruimen Het ging naar de Zuiderzeewerken. En de stukken van de gevel gingen naar het Pieterskerkplein om te worden nagemaakt." De heer Voorbach ontdekte bij het opruimingswerk dat het stadhuis toch al niet zo solide meer in elkaar had gezeten "Als het niet was afgebrand, was het vandaag of morgen wel in elkaar gestort", zegt Twee plakboeken Na het puinruimen begon hij by bouw- en woningtoezicht, on dergebracht in het Hópital Wallon aan de Papengracht, met de wederopbouw van het dossier hinderwet. Maandenlang werkte hij aan tekeningen die er eens geweest waren, maar verbrand. En ondertussen ging hij verder met zijn levenswerk, waar hij direct na de brand mee begonnen was het verzamelen van alles wat met de brand te maken had. Twee dikke plakboeken met knipsels en één met foto's waren het resultaat. Onlangs schonk hy ze aan het gemeente-archief. Daar is men er erg mee in zijn schik, want de verzameling bevat vele unieke foto's. Voorbach liet fotografen niet eerder toe op het terrein van het verbrande stadhuis voor hy verzekerd was van een afdruk van elke foto die ze maakten.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1979 | | pagina 21