Schilderijen in 17e eeuw goede belegging hebben vaak een diepere betekenis Jan Steenschilder en herbergier Invloed van het toneel ZATERDAG 3 FEBRUARI 1979 EXTRA PAGINA 19 Vandaag is het 300 jaar geleden dat de schilder Jan Steen in de Pieterskerk begraven werd. Dit vormt de aanlei ding om op deze pagina aan dacht te besteden aan deze kunstenaar. Het stedelijk museum de Lakenhal doet dat in de vorm van een ten toonstelling: 20 x Jan Steen, die vanaf vandaag tot 1 april gehouden wordt. Jan Havickszoon Steen is in Leiden geboren, waarschijn lijk in 1626. Dit jaartal is af te leiden uit het gegeven dat hij op 20-jarige leeftijd in 1646, de Leidse Universiteit werd ingeschreven. Dit hoeft niet te betekenen dat hij ook werkelijk gestudeerd heeft. In de 17e eeuw kreeg je als student allerlei financiële faciliteiten en misschien is dat de belangrijkste reden geweest voor zijn inschrij ving. De vader van Jan Steen, Ha- vick Steen, was brouwer, hij had een eigen bierfabriekje. Bier was de volksdrank in die tijd en in Leiden had je dan ook zeker 15 van zulke bedrijfjes. De familie Steen was niet onbemiddeld, zij hoorden bij wat we nu de ge goede middenstand noemen. Jan Steen volgde zijn vader niet op in de brouwerij, hij werd schilder. Om het schil dersvak te leren ging Jan Steen in de leer bij andere meesterschilders. Hij trok ondermeer naar Haarlem, waar hij leerling was van Adriaen van Ostade (1610-1684). Vanaf 1649 werkte hij bij de landschap schilder Jan van Goyen (1596-1656) in Den Haag. Hier ontmoette hij de dochter van Van Goyen Margaretha, of Grietje zoals ze genoemd werd. Zij werd Steen's eerste vrouw. Het echtpaar ging in Den Haag wonen waar 2 kinderen wer den geboren, een zoon, Thaddeus die later ook schilder zou worden, en een dochter, Eva. Vanaf 1654 beheerde Steen een door zijn vader gefinancier de brouwerij in Delft, maar deze leverde na korte tijd al leen nog verlies op. Erg lang heeft Steen deze brouwerij dan ook niet gehad, vanaf 1656 woont het gezin in Warmond. Het huis waar ze daar 5 jaar woonden staat er nog steeds. Hier werd een tweede zoon geboren, Corne- lis. Na het verblijf in Warmond verhuisden ze naar Haarlem. In deze periode ging het hem financieel steeds slechter, de schulden stapelden zich op. In 1669 overleed Grietje en vrij snel daarna Steen's va der. Het jaar daarna keerde Steen naar zijn geboorte plaats Leiden terug. In 1672, het rampjaar, kreeg hij toestemming om een herberg te openen, schilderen alleen leverde niet genoeg meer op en zoals zovelen in die tijd had Jan Steen grote geldzor gen. In 1673 hertrouwde Steen met de weduwe Maria Herculens van Egmont. Uit dit huwe lijk werd nog een zoon gebo ren, Theodoras. Tot zijn dood in 1679 is Steen in Lei den blijven wonen. Jan Steen heeft ongeveer 800 schil derijen gemaakt. Het meest be kend daarvan zijn de huiselijke taferelen. Een rommelige kamer of kroeg, veel troep op de vloer en vrolijke, dronken mensen. De uit drukking "een huishouden van Jan Steen" is ontleend aan deze schilderijen. Maar Jan Steen heeft niet 800 "huishoudens" geschilderd; hij maakte ook landschappen, por tretten, religieuze schilderijen en historiestukken. In een aantal van de schilderijen komen dezelfde gezichten voor. Misschien heeft hij mensen uit zijn naaste omgevingzijn vrouw en zichzelf, als model gebruikt. Zeker is dat hij voor bepaalde fi guren, typen uit de toneelwereld als voorbeeld heeft genomen. In de 17e eeuwse blijspelen traden vaak dezelfde figuren, dezelfde typen op. De mensen in de zaal herkenden ze onmiddellijk, zoals nu bijvoorbeeld in de poppenkast bij Jan Klaassen en Katrijn. Het publiek begon al te lachen als er zo'n figuur het toneel opkwam. Hansworst was in Holland de meest bekende. De Italiaanse toneelwereld kende méér van dit soort typen dan het Hollandse theater. Je had daar bijvoorbeeld: Capitano (de kapi tein), Dottore (de dokter), Arlec- chino (de harlekijn of de knecht), en Pantalone (de vrek). Zij speel den allemaal een rol in de Com media dell'Arte (toneelstukken waarin veel geïmproviseerd werd). In die toneelstukken kwamen steeds dezelfde figuren voor en die moes ten herkenbaar zijn, daarom had elke figuur zijn eigen, vaste kos tuum. Van de 16e tot de 18e eeuw was de Commedia dell'Arte als vorm van theater heel populair. Groepen trokken in de 17e eeuw vanuit Italië naar Parijs en kwamen via Frankrijk ook in Holland terecht. Bij het maken van zijn schilderijen maakte Jan Steen gebruik van een aantal van deze figuren die op afbeeldingen in boeken voorkwamen en het lijkt dan ook vaak alsof er op zijn schilderijen toneelgespeeld wordt. Die toneelfiguren waren humoris tisch en lachwekkend. Voor ie mand die in de tijd van Jan Steen leefde was meteen duidelijk welke figuren spottend bedoeld waren en welke echt uit het dagelijks le ven van de 17e eeuw kwamen. Jan Steen heeft ongeveer 50 schilde rijen gemaakt waar een dokter op voorkomt. Voor deze doktersfi guur nam hij vermoedelijk de Dottore uit de Commedia dell'Ar te als voorbeeld; het is een lach wekkende, onhandige figuur in ouderwetse kleren,die erg geleerd en gewichtig doet. Door die ou derwetse kleren wilde Jan Steen duidelijk maken dat de dokter behalve met zijn kleding ook met zijn geneeswijze wat achterliep. Als je echt goed ziek was kon je maar beter niet op zo'n kwakzal ver vertrouwen. Symbolische voorwerpen op de dok- tersscénes geven aanwijzingen dat het met de ziektes van de, meestal jonge vrouwelijke, pa- tienten nogal meevalt. Minnepijn blijkt vaak de kwaal te zijn en daar helpt geen doktertje lief je van af. Steens spot is hierbij vooral gericht tegen de rijke bur gers, die het zich konden veroor loven om bij kwalen als liefdes verdriet stil te blijven staan. De Contra-Reformatie, waarvan de uitgangspun ten tijdens het Concilie van Trento (1545-1563) waren opgesteldluidde een periode in, die bekend staat als de barok. De kerk probeerde het terrein, dat zij aan de Reformatie verloren hadop koorts achtige wijze terug te winnen. Bovendien was het het tijdperk van het absolutisme: de regerings vorm. waarbij praktisch alle macht in handen van de heersende vorst was. Beeldende kunst en architectuur speelden hierbij een belangrijke rol. Aan de ene kant was het hun functie de bevolking er van te overtuigen, dat de katholieke kerk de enige, ware kerk was, terwijl aan de andere kant de wereldlijke vorst kunst gebruikte om zijn grote macht zichtbaar te maken. Daardoor werd beeldende kunst en architectuur een soort propagandamiddel. Een soort reclame. In het Holland van de 17de eeuw lag dit anders dan in de rest van Europa. Hier was de aanwezigheid van kunstwerken met heiligen en martelaren in de protestantse kerk niet toegestaan. Bovendien be stond er in Holland geen echt vorstenhuis, zoals dat in andere Europese landen wel het geval was. Er was weliswaar het Huis van Oranje, maar dat kon zich qua macht en rijkdom toch niet meten met andere vorstenhuizen. Opdrachten,zoals die in het buitenland door de kerk en vorsten aan kunstenaars werden gegeven, kwamen in Holland weinig voor. De Hollandse kunstenaar werkte voornamelijk vcor de vrijp markt en naar het schijnt bestond het kopers- publiek in het Holland van de 17de eeuw uit een- vrij groot deel van de totale bevolking. Bij gebrek aan beschikbaar land, zocht men naar andere za ken, waarin het geld dat met de handel verdiend was, belegd kon worden. Vooral schilderijen vond men in dit geval een goede beleggingsvorm. De kunstenaar werkte vooral voor de vrije markt, terwijl ook in die tijd net als tegenwoordigde kunsthandel als tussenpersoon fungeerde tussen kunstenaar en koper. 'Wanneer in een periode bepaalde schil derijen goed verkochten, veel onderwer pen waren aan mode onderhevigdan beperkte de kunstenaar zich voornamelijk tot het maken van die schilderijen. Dit schilderen van bepaalde on derwerpen, het specialiseren van de kunstenaar, is kenmerkend voor de Hollandse schilderkunst in de 17de eeuw. Zo was Ruysdael 1629-1682bijvoorbeeld gespe cialiseerd in landschappen, terwijl Pieter de Hooch (1629-1681) voornamelijk interieurs schil derde. Wanneer de kunstenaar op die manier goed was in zijn specialismen en daarbij ook nog vrij snel werken kon, dan was hij over het algemeen in staat een goede boterham te verdienen. Toch had die specialisatie ook zijn kwalijke kanten. Zoals al is opgemerkt waren veel onderwerpen nu eenmaal aan mode onderhevigEn juist de gespe cialiseerde kunstenaar kon zich niet of met uiter ste moeite omschakelen. Soms moesten zij er dan ook een bijverdienste bijzoeken om in hun levens onderhoud te kunnen voorzien. Want ook de con currentie tussen de kunstenaars onderling was niet gering. Zo handelde Jan van Goyen (1596-1656) naast zijn schilderijen ook in tulpen, terwijl Jan Steen ver schillende malen een herberg heeft gehad. Het laatst nog in Leiden in 1672. Ter behartiging van de belangen van de schilders werd in veel steden het St. Lucasgilde opgericht, genoemd naar de man, die het portret van Maria geschilderd zou hebben. Oorspronkelijk zaten kunstenaars samen met andere ambachtslui zoals meubelmakers en steenhouwers in een en hetzelfde gilde. Invloeden vanuit Italië, waar de kunste naar maatschappelijk gezien in een veel hoger aanzien stond dan hier, waren er de oorzaak van, dat ook in Holland de schilders een eigen gilde wilden. Zij voelden zich verheven boven de "ge wone" ambachtsman. Een van de belangrijkste taken van het St. Lucas gilde is de zorg vooreen goede schildersopleiding Een leerling ging gedurende een bepaalde periode bij een meesterschilder in de leer. Had hij deze tijd volbracht, dan kon hij bij het gilde een soort exa men afleggen, de zogenaamde meesterproef. Aan deze proef werden strenge eisen gesteld, hetgeen een goede garantie vormde voor de kwaliteit van de schilderkunst in een elke stad, waar een St. Lucasgilde aanwezig was. Wanneer de leerling de meesterproef met goed gevolg had afgelegd, dan mocht hij zich meester noemen en ondermeer zelf leerlingen opleiden. Bovendien mocht hij nu ook zijn eigen werk verkopen. Wanneer een kunstenaar ziek was of door andere oorzaak in financiële nood verkeerde, sprong het gilde meestal wel bij. Want ondanks de sterke on derlinge concurrentie, schijnt de solidariteit tus sen de kunstenaars toch redelijk groot geweest te zijn. Het gilde had uit dien hoofde dus ook een sociale functieTeneinde de stedelijke thuismarkt zoveel mogelijk te beschermen tegen de overvloed van goedkoop en kwalitatief slecht werk van bui ten de stad, stelde het gilde als eis, dat elke schil der, die zijn werk in de stad verkopen wilde, ook lid van het plaatselijk St. Lucasgilde moest zijn. In 1648, toen in Leiden het gilde nog maar net was opgerichtwerd Jan Steen hiervan lid. Bovendien werdhij in 1670, toen hij uit Haarlem terugkeerde, deken, dat wil zeggen, bestuurslid van het Leidse gilde. Samenstelling: Suzanne Blokhuis en Hans Vogels De tentoonstelling in de La kenhal geeft aan de hand van twintig schilderijen een in druk van het werk van Jan Steen. Via informatie over de tijd waarin hij leefde en zijn schilderende tijdgeno ten wordt de kunstenaar in een breder kader geplaatst. Bovendien komen bepaalde aspecten van zijn werk aan bod. Onder andere de symbo liek en de invloed van het theater. Mensen van alle leeftijden, van de wieg tot aan het graf, laten zien wat voor dwaashe den een mens in zijn leven kan begaan. Een oude man probeert een jongere vrouw te versieren (in het midden van het schilderij), hij biedt haar een oester aan, symbool voor sex. Dat ze op zyn avances niet ingaat wordt ondermeer duidelijk gemaakt door de man links bij de haard die een peer optilt, "hoe smaakt je die peer'" komt neer op "hoe be valt je die terechtwijzing". Maar op het schilderij is ook te zien dat zijn moeite tever geefs is want het kind op zijn schoot voert een papagaai en de uitdrukking "dat is suiker voor de papagaai" wil zoveel zeggen als "het is verspilde moeite, de wijze lessen zullen geen effekt hebben". Aan de tafel doen de jonge mensen zich tegoed aan een overvloe dig maal, een kind pest de kat, haalt kattekwaad uit, maar de lege eierschalen op de grond zijn een indikatie voor de broosheid, de vergankelijk heid van het leven. Wegge stopt in een hoekje op de vlie ring geeft het bellenblazende jongetje hetzelfde aan. De bel spat snel uiteen, het leven is slechts tijdelijk. Stoeiend paar Schilderijen van Steen die op het eerste gezicht een gewone liefdesscène, een alledaags huiselijk tafereel of een huis bezoek van een arts lijken, hebben vaak een diepere be tekenis. Ze zijn bedoeld als een waarschuwing, een raad geving, een wijze les. In de 17e eeuw, en ook daarvoor al, werden dit soort verstopte boodschappen veel toege past, zowel in de literatuur als in de schilderkunst. In de li teratuur was de moraal vaak makkelijk te herkennen, Ja cob Cats gaf in zijn emblema ta boeken allerlei raadgevin gen die vergezeld gingen van een plaatje, een praatje bij een plaatje. Een enkele keer laat Jan Steen de toeschouwer ook niet lang zoeken, op een schilderij staat poms een spreuk geschilderd. Zo'n gezegde gaf al aan in welke richting de kijker de boodschap moest zoeken. Maar in het merendeel van de schilderijen zijn het de sym bolen die duidelijk maken waar het om gaat. Een eier- dop, een oester, een uitge schopte pantoffel, een vogel kooi, alles kon een symboli sche betekenis hebben. Dergelijke genreschilderijen, zoals deze voorstellingen sinds de 19e eeuw worden ge noemd, zijn dus eigenlijk een soort zoekplaatjes. De aan dacht van de kijker wordt door de kleurige, vrolijke voorstelling getrokken en kijkt hij eenmaal goed dan kan de moralistische bood schap van hem nauwelijks meer ontgaan. Na de 17e eeuw ging van veel van de symbolen de beteke nis langzamerhand verloren. Er bleef alleen een knap be schilderd tafereel uit het da gelijks leven over. Door het bestuderen van o.a. de emblemataboeken werden in de loop van de 20e eeuw een aantal van deze betekenissen in schilderijen weer duidelijk en daardoor ook de bedoeling die Jan Steen mogelijk met een schilderij heeft gehad. Bij het stoeiend paar (in het bezit van de Lakenhal) bij voorbeeld is Cats' uitspraak "de vogelaar (de vogelvanger) fluit wondermooi, tot dat de vink zit in de kooi" van toe passing. De kooi hangt als een dreiging achter de argeloos minnende geliefden, zouden ze zich helemaal aan elkaar overgeven dan komen ze spoedig terecht in de gebon denheid, het opgesloten zijn, van het huwelijk. Het konijn tje links op het schilderij doet vermoeden dat als het huwe lijk eenmaal gesloten is, het nageslacht niet lang op zich zal laten wachten en talrijk zal zijn. Het idee dat al sinds het einde van de 17e eeuw bestond, dat De brouwerij Jan Steen zelf net zo'n vrolij ke levensgenieter moet zijn geweest als de figuren die er op zijn werk voorkomen kwam hierdoor op losse schroeven te staan. De schil der bekeek zijn omgeving, het leven van zijn tijdgenoten, met de nodige humor maar ook met spot, met een opge heven vingertje: passen jullie maar op want al dat gefeest, al die verkwisting en dronken schap leidt tot niets, je kunt je tijd beter besteden. Bij één van de schilderijen, "Het leven van de mens" wordt achter een gordijn een tipje van de sluier van het to neel van de wereld opgelicht.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1979 | | pagina 19