EIGENTIJDSE VISIE OP OUDE KUST Toekomst voor t (zwakzinnigen - bezoek loopt als een trein fPÜBLÏËir Leidse burgemeester start vrachtwagen voor Sahel(p) Belgen hebben het met de gladheid aan de stok 'EEN LEUKE HERINNERING VOOR LATER' PAGINA 4 VARIA DONDERDAG 18 JANUARI 1979 Tips voor deze rubriek kunt U elke morgen tot 10.00 uur aan mij kwijt, tel. 071-144941, toestel 215. U mag ook schrijven. Dinsdag was in deze krant te lezen dat de Leidse Universitaire Almanak voor dit jaar van de persen was gerold. Als vanouds bevat deze almanak, naast een uitgebreid wegwijsgedeelte, een lijst van namen en adressen van alle studenten die aan de Leidse universiteit staan ingeschreven. Nieuw in deze alweer negende editie van de universitaire almanak waren de 32 pasfoto's die bij de namen van een uiteraard evengroot aantal studenten pronk ten. Deze studenten hebben gereageerd op een oproep in het universi taire nieuwsblad "Mare" om hun portret voor de almanak in te sturen, zodat behalve naam en adres nu ook hun gelaat te bewon deren valt. Voor de hand liggende vraag is natuurlijk waarom deze 32 studen ten gehoor hebben gegeven aan de oproep. Moest de oproep niet in verband worden gebracht met een studentengrap. Eén van de inzenders, Paul Bijvoet, legde die link wel. De student culturele antropologie: "Mijn eerste gedachte was een grap want zo'n op roep had men in het Leidse studentenwereldje nog nooit ver toond. En daar wilde ik graag invliegen". Wim van Haren, die zich eveneens in de culturele antropologie verdiept, stuurde zijn foto in vanuit een ander oogpunt. ,,Ik dacht: „dat is leuk voor later. Jezelf nog eens terugzien in de almanak van toen". Dezelfde motivering heeft ook Marieke Ruig- rok, studente in farmacie, in huis. "Gewoon, een leuke herinne ring voor later", vertelde ze. Rechtenstudente Inge Saarink tenslotte had verwacht dat de op roep veel meer respons zou opleveren. "Als meer mensen hadden meegedaan dan had je, zonder ze ontmoet te hebben, kunnen weten hoe je mede-studenten eruit zien. IJdelheid? Welnee. Per tinent niet". De bedoeling is alles te doen met de beschermeling, wat een (groot)ouder met een (klein)kind zou doen. Ook zal de pleegouder het 'kind' wel eens mee kunnen nemen bui ten het internaat. Bij kinderen kan het mogelijk zijn, dat, afhankelijk van de duur en de aard van de relatie, aan de pleegouder gevraagd wordt een bepaalde functie ontwikkeling te helpen sti muleren, zoals het leren grij pen, zitten, lopen, praten en aankijken. Veelal wordt aan de pleegouder zelf overgela ten op welke manier zij dit zullen aanpakken. Burgemeester Vis van Leiden stapt as. maandag rond het middaguur in een oude leger truck. Voor heel even, welis waar: de enige handeling die hij in de chauffeurscabine zal verrichten is het aanzetten van het contact. Daarmee geeft hij officieel het sein voor vertrek van één van de drie legertrucks die volgende week op weg gaan naar het Afri kaanse Sahel-gebied. Collecte De trucks en wat daarin zit zijn bekostigd van het geld dat- door particulieren in Neder land bijeen is gebracht, en omdat ook de Leidenaars een aardig financieel steentje hebben bijgedragen (een en kele maanden geleden gehou den huis-aan-huis collecte bracht ruim 17.000 gulden in het laatje) vond het organise rende comité, dat als zetel het Brabantse Oss heeft, het een aardig idee één van de wa gens vanaf het stadhuis in de Breestraat de lange rit te la ten aanvangen. De door particulieren op poten gezette stichting Sahelp pro beert een eigen manier van ontwikkelingshulp uit. Men prefereert het zélf per auto afleveren van hulpgoederen in Derde Wereld-landen bo ven het louter per boot of vliegtuig verzenden en het dan overlaten aan de autori teiten daar. Vorig jaar nam men de proef op de som met twee volle leger trucks. Dat werd een succes. Nu zijn het drie auto's en het streven is om dat aantal elk jaar uit te breiden. De stichting Sahelp heeft dit jaar in totaal voor ongeveer een kwart miljoen aan geld binnen gekregen. Dat bedrag is gestoken in met name medi camenten, landbouwwerk tuigen en medische appara tuur. Het doel van de reis is dit jaar Opper Volta, één van de Afrikaanse landen die het meest gebukt gaan onder de gevolgen van de lange droog teperiode. De rit er naar toe, Het begon allemaal toen ze jaren geleden op studiereis in Amerika was. Daar werd mevrouw Tine Hamer, doctorandus in de orthopedagogiek, geconfronteerd met de mogelijkheid dat (oudere) mensen in hun vrije tijd zwakzinnigencentra bezoeken om geestelijk ge handicapten extra aandacht te schenken. Gewoon een beetje spelen, praten of wandelen met hen om deze zwakzinnigen geestelijk wat op te fleuren. Uit gerekend die kleine diensten werpen vruchten af wat betreft het gedrag van de gehandicapten. Dat was de conclusie die de Oegstgeestse uit haar reis trok, en wat lag er meer voor de hand dan dat bezoek aan zwakzinnigen in ons land op poten te zetten. Aldus geschiedde en van het één kwam het ander. Ze schreef er een boekje over, ge titeld "Toekomst voor twee", de televisie toonde belang stelling, kortom één en ander zette zich in een sneltrein vaart. De stichting Toekomst voor twee' werd in het leven geroepen en, voor zover dat nog niet gebeurd was, klopte het ene zwakzinnigentehuis na het andere by de stichting Mevrouw Hamer vertelt er over in haar flat aan de Aert van Neslaan: "In verschillende tehuizen in deze omgeving loopt het al als een trein, zoals Voorgeest en de Van den Bergstichting. Ook melden zich steeds meer mensen aan, die zo'n zogenaamd pleegou derschap op zich willen ne men. Vooral oudere mensen, die beschikken immers over veel vrije tijd. Maar me dunkt dat het misschien ook wel iets is voor werklozen die met hun tijd geen raad weten. Het is dankbaar werk, moet je we ten". Krabben Een voorbeeld: Een geestelijk gehandicapt meisje, dat bui ten het personeel van de in richting vrijwel nooit een kip zag, krabde dagelijks haar ge zicht, armen en benen open. Totdat ze regelmatig bezoek begon te krijgen van haar pleegouders. Langzaam maar zeker verminderde haar zelf- nijd. "Het is nu zelfs zo dat ze haar nagels helemaal niet meer gebruikt", zegt me vrouw Hamer duidelijk ver heugd. "Dat is voor het overgrote deel te danken aan die band met die pleegouders. Geloof me, dat bezoek is belangrijk. Ik heb het laatst zelf ondervon- Drs. Tine Hamer: "Geloof me, dat bezoek is belangrijk..." den. Met een zere hand, van het beantwoorden van de stroom van brieven, kwam ik in het ziekenhuis terecht. Over bezoek had ik gelukkig niet te klagen. Ja, gelukkig. Want toen er een keer nie mand op bezoek kwam, voel de ik me bepaald niet pret tig!" Belangstellenden die zo'n pleegouderschap op zich willen nemen kunnen contact opnemen met mevrouw Ha mer, Aert van Neslaan 315 in Oegstgeest (tel. 154487) of één van de andere telefoonnum mers (150051 en 151357). Van hen wordt verwacht liefst één keer per week naar een inter naat te komen en zich daar enkele uren bezig te houden met een bewoner. Naar buiten door de Sahara, gaat als het meezit ongeveer drie maan den in beslag nemen. Maar daar kan makkelijk een maand bij komen. De chauffeurs (vrijwilligers) hebben opdracht gekregen met hun trucks negen van te voren uitgekozen plaatsen te bezoeken en daar goederen uit te laden. Als Leidse contactman van de stichting Sahelp heeft zich vo rig jaar aangemeld Erik Nap. "Tot nu toe heb ik het moeten stellen met een heel klein groepje medewerkers en met zijn allen hebben we er ontzet tend veel tijd ingestoken. We proberen er dit jaar wat men sen bij te krijgen. De taken wat meer te verdelen. In elk geval willen we Leiden warm houden voor deze vorm van hulp aan de Sahel". Vertreksein Alvorens hij het sein voor ver trek geeft zal burgemeester Vis o.s. maandag om half twaalf nog een inleidend woordje houden in de burger zaal van het stadhuis. Erik Nap Leiden warm hou den (Door drs. E. R. Meijer, oud-direc teur Rijksmuseum Vincent van Gogh; buitengewoon lector kunstgeschiedenis) Vorige week las ik twee keer kort na elkaar dat de kun stenaar ons de werkelijk heid doet ontdekken en haar met zijn ogen leert zien. Dat liedje hoor ik nu al jaren. En zoals dat meestal gaat, wat je te vaak hoort beweren, geloof je niet meer, of kan in ieder geval aanleiding zijn de zaak eens van dichterbij te bekijken. Mijn eerste twijfels kreeg ik in het voorjaar 1978 in de Veneto, dat is het Venetiaanse vasteland. Ik was daar om in Giorgione's de tentoonstelling te zien die daar werd gehouden nar aanleiding van de herdenking van zijn ge boortedag, 500 jaar geleden. Giorgione (1478-1510) wordt be schouwd als de ontdekker van het landschap; van het Vene tiaanse in het bijzonder. Maar terwijl je in ons land in de musea, kunsthandels en particuliere ver zamelingen struikelt over de Ma- rissen, de Poggenbeeks, de Roe- lofsen en de Gabriels, kom je in de hele wereld een Giorgione maar een doodenkele keer tegen. En die heeft dan soms nog niet eens veel landschap. Maar wat er dan wèl aan landschap op te zien is, ademt nu eens een rust alsof de natuur Zondag viert, dan weer suggereert het de geheimzinnige dreiging van de natuur bij opko mend onweer. Had niemand dat nu ooit zo gevoeld of gezien voor dat Giorgione het zag en ver beeldde? Kom nou! Giorgione is echter de eerste uitbeelder van een natuurgevoel (EEN, niet HET natuurgevoel) dat bij inwoners van de streek en bij reizigers al reeds latent aanwezig moet zijn geweest. Prijst men immers - en Giorgione werd al bij zijn leven geprezen - de schilder die schildert wat men niet ziet of niet kan meevoelen? Zeker niet. Nu zijn er overgevoelige kunsthis torici geweest - en die zullen er nog wel zijn - die Rembrandt hebben geprezen als de schilder van het onzichtbare, van het „on zienlijke". Een hoop verspilde energie dus van de Leidse mole naarszoon, die ten overvloede ook nog schilderde wat hij wèl zag. Met deze beide voorbeelden wil ik zeggen dat iedereen in een schil derij iets van zichzelf wil herken nen, nee, sterker nog, alleen iets Gezicht op Venetië door William Turner. van zichzelf kan herkennen, zelfs al is het het „onzienlijke". De bewonderaars van Giogione herkennen in zijn natuuruitbeel ding iets dat in henzelf leeft, maar dat zij nooit hebben kunnen of zullen kunnen uitdrukken. Dat geeft hun het gevoel dat hun ei gen visie waarde heeft. Zij wor den als 't ware in hun gevoelsle ven bevestigd door een unieke in terpretatie van een groot meester. Rembrandt en het „onzienlijke" is een post-romantische visie, waarin het religieuze element een duidelijke rol speelt. Het is een hachelijke zaak om in de beel dende kunst, juist in de beelden de kunst!, het onzichtbare te wil len zien. Het doet me denken aan de mensen die een cantate van Bach met gewijde tekst fraaier vinden dan hetzelfde stuk met profane tekst. Ofschoon ik tot hun verdediging wil aanvoeren dat ze hetzelfde stuk misschien niet als zodanig herkend heb ben. Het „onzienlijke" bij Rembrandt hebben de genoemde kunsthis torici - het spreekt welhaast van zelf- in de religieuze taferelen ge zocht. Een zelfportret komt daar voor minder in aanmerking. Toch was het juist zo'n zelfportret dat voor een andere kunstenaar, Os kar Kokoschka, aanleiding was heel diep tot Rembrandt door te dringen. Ik spreek nu van de on vergetelijke redevoering van Ko koschka in de Westerkerk in Am sterdam tijdens de Rembrandt- herdenking in 1956, toen het 350 jaar geleden was dat Rembrandt in Leiden werd geboren. Het was voor de toehoorders alsof Ko koschka een portret van zijn gro te voorganger stond te schilde ren, maar dan in woorden. Hij deed dat in zijn eigen markante expressionistische stijl, soms schril, dan weer hartstochtelijk warm, steeds menselijk, somber als een onheilsprofeet, maar dan met het enthousiasme van de kunstenaar. Het leek, wat Ko koschka zei, meer op een Memen to Mori dan op een feestrede en het was allerminst obligaat. Het was een herinnering aan de Tweede Wereldoorlog, toen Ko koschka in Londen verbleef en in de National Gallery tegenover een zelfportret van Rembrandt stond. Hij beschreef het gelaat van de oude meester zoals hij het toen bekeken had. Zo zouden wij misschien een oude boom be schreven hebben waarvan het hout aan het rotten was, maar waarvan de bast onze grijze eer bied opwekte. Voor Kokoschka - en dus ook voor ons, toehoorders - werd de verf tot vlees. Niets on zichtbaars of „onzienlijks" was er bij. Het portret dat hij in woorden van Rembrandt schetste was zo substantieel datje het gevoel had datje het met een spijker aan de muur kon hangen. Waar is Ko- koschka's toespraak gebleven? Misschien zweeft er nog ergens een bandje van rond. Het pessimistische mensbeeld dat Kokoschka in Rembrandt her kende is het moderne mensbeeld, een geschonden beeld zoals dat door kunstenaars als Giacometti en Francis Bacon wordt weerge geven. De angsten van de mens, zijn mis vormingen, zijn gefrustreerde relaties, zijn anders zijn, het leven met geen ander uitzicht dan op de dood. Een dergelijke pessimistische op vatting en een dergelijke pessi mistische beeldende visie is vol gens mij niet mogelijk zonder dat op de achtergrond het besef leeft van de positieve kanten in onze samenleving. Een besef van te vredenheid, zelfs misschien wel van voldaanheid, terecht of ten onrechte, dat doet er in dit ver band niet toe. Ik baseer deze veronderstelling op de manier waarop wij tegenover oude kunst staan. Het is namelijk opvallend hoezeer ons waarde oordeel omtrent kunstenaars van vroeger wordt bepaald door de mate waarin zij op de visie van onze tijd vooruitliepen. Wellicht hebt u enkele beschou wingen gelezen over de vroeg- 19e-eeuwse landschapsschilder William Turner van wie een ten toonstelling van schilderijen en aquarellen is ingericht in het Haagse Gemeentemuseum. Dan zal het u zijn opgevallen hoe steeds weer het accent wordt ge legd op Turners moderniteit. Hij was, zo menen wij, eigenlijk al een impressionist voordat Monet optrad, ja sterker nog, wij be schouwen hem als een voorloper van het abstract-expressionisme! Met andere woorden: de beteke nis van Turner wordt niet in zijn eigen tijd gelegd, maar in de onze. Hij is al bijna een van de onzen. Wat een voorrecht voor de man, nietwaar? Kijk, zo zijn er meer voorbeelden die aantonen dat wij niet zo onte vreden zijn over onze eigen tijd als het geschonden mensbeeld doet vermoeden. En wie in het verleden onze tijd het dichtst heeft benaderd, wordt met een urgentieverklaring in het Wal halla opgenomen. Kortom, wie het dichtst bij onze tijd staat warmt zich het best. U denkt toch niet dat de progres sieve kunstenaars uit het verle den met die wetenschap voor ogen gewerkt hebben? Wij me nen hen te eren door hun reeds de kwaliteiten van onze kunst toe te dichten. Maar het zou best kun nen zijn dat ze een andere mening zouden zijn toegedaan als ze dit hadden kunnen weten. Mis schien zouden ze dan gesproken hebben van het geschonden kun stenaarsbeeld. BRUSSEL - „Wij zijn al de risée (voorwerp van spot) van de hele wereld vanwege onze stomme taaltwisten. Wat vandaag op de Belgische we gen gebeurt, bevestigt de staat van onbekwaamheid van zekere administratieve diensten van dit land. Want als het hele land lam wordt gelegd, als alle werknemers twee uur te laat op hun werk komen, telkens als er 15 cen timeter sneeuw valt, waar gaan wij dan naar toe?" Deze noodkreet is afkomstig van een Belgische krant. En inderdaad, de winter duurt al zo'n veertien dagen en België is nog steeds ontredderd alsof er een nationale ramp heeft plaats gehad. De wegen zijn glad als spiegels, de autowe gen zijn maar deels in slakke- gang berijdbaar. De treinen rijden al maanden lang met vertragingen, dus daaraan is men gewend. Het publiek hamstert keukenzout en de autoriteiten blijven gerust stellend spreken. De aanvoer van zout is normaal, maar de tekorten worden niettemin elke dag groter. België zou België niet zijn als de kritiek zich niet in de eerste plaats richtte op Brussel. De belangrijkste verkeersaders in de stad die zich gaarne de hoofdstad van Europa noemt, waren afgelopen maandag bijvoorbeeld onbegaanbaar. De grote ring van autowegen rond Brussel was levensge vaarlijk glad. Vrijdag en za terdag viel in de Belgische hoofdstad een flink pak sneeuw, dat gedurende het weekeinde aan het wegdek vastvroor. Want tijdens weekeinden wordt niet ge strooid in de hoofdstad van Europa. „En dat is eenvoudig onver geeflijk", aldus de boze com mentaarschrijver in „La Li bre Belgique" (Het vrije Bel gië), die hierboven ook al aan het woord kwam. De politie van Brussel riep de automo bilisten maandagochtend dan maar via de radio op, hun voertuigen thuis te laten en met het openbaar vervoer te reizen. Helaas gebeurde dat pas om acht uur, toen tiendui zenden forenzen al op weg waren gegaan. Resultaat: eindeloze files, een zeer groot aantal botsingen en gemid deld twee uur te laat op het werk. „Maar het is dan ook een bui tengewone winter", zei on langs demissionair premier Paul Vanden Boeynants. „Welnee, het is helemaal geen buitengewone, maar een normale, flinke winter", rea geerde Armand Pien, de „weerman" van Ukkel, te vens populairste tv-figuur in Vlaanderen. Wat gaat er dan steeds mis in ons land, vroeg een vrouw via BRT-radio aan minister van verkeer Chabert, „als we een warme zomer hebben, is er een tekort aan drinkwater; als het in de herfst veel regent, ontstaan overstromingen, en als het 's winters vriest en sneeuwt, worden de wegen onbegaan baar". De minister bleef het antwoord schuldig. Hij heeft het moei lijk met de kou. Kort na nieuwjaar al toonde de Vlaamse televisie hoe sneeuw de Belgische wegen vrijwel onbegaanbaar maakte. De camera's van het programma Terloops („Nieuws in de mar ge") toonden de weg van het Vlaamse Sint-Niklaas, een plaats nabij Antwerpen naar Hulst in Zeeuwsch-Vlaande ren. In België veel sneeuw en gladheid en obstakels en di rect na het passeren van de Nederlandse grens („sneeuwgrens") een tamelijk goed berijdbare weg. Een Nederlandse deskundige legde uit dat de Belgen te laat zout op de wegen hadden ge strooid. Minister Chabert, om commentaar gevraagd, riep boos: „In Nederland kan ik ook wel een weg vinden die onbegaanbaar is". Maar veer tien dagen later zei een Belgi sche chauffeur voor de BRT- radio: „In Duitsland kon ik 120 kilometer per uur rijden op de autowegen. In Neder land ging het ook redelijk, en „eens het Belgisch douane kantoor voorbij, begon de el lende". En weer zweeg minis ter Chabert. De Belgische kranten kwamen langzaam en enigszins onze ker ook in actie, elk op hun eigen manier. „De Stan daard" besloot een kritisch hoofdartikel met een alinea die voor zichzelf spreekt „En wat gebeurt er straks, als het begint te dooien? Dat er dan overstromingen en dijkbreu ken dreigen, weet men nu reeds. Wat doet de overheid? Zal zij op het juiste ogenblik paraat staan?" De vraag stel len, zo zegt men wel, is haar beantwoorden. Maar zoveel vragen tegelijk - dat is een spreekkoor. Er was genoeg materiaal be schikbaar. Tientallen of zelfs honderden ondernemers die betrokken zijn bij wegen aanleg en onderhoud, ston den vanaf het eerste vorsta- larm gereed om hun machi nes en mensen in te zetten. Maar ze werden niet of te wei nig en te laat gevraagd. Daar over bleek iedereen het eens. Het is plausibel, aldus „La Libre", dat er ook niet genoeg geld beschikbaar was om zout of calciumchloride (dat nog effectief is bij matige vorst) aan te kopen. „De Stan daard": „Achter de houding van de hogere overheid moe ten vraagtekens worden ge plaatst". Kwiek, snel, alert zijn niet de woorden die hier van toepas sing zijn. Minister Rik Boel (binnenlandse zaken) waar schuwde voor „risico's met verwarmingstoestellen" na dat de kranten een week lang berichten over explosies en branden hadden gebracht. Een andere minister beweer de dat de sociale diensten van de gemeenten opdracht had den gekregen hulp te bieden aan noodlijdenden. Navraag door een krant leerde dat bij de betrokken gemeenten niets bekend was van derge lijke richtlijnen van het mi nisterie. Buurman Belg heeft het maar moeilijk met vorst, sneeuw en ijzel. Er waren natuurlijk uit zonderingen, zoals die amb tenaar van de dienst bruggen en wegen (de Belgische rijkswaterstaat) die stoicijns een enorme hoeveelheid for mulieren zat in te vullen. Ge vraagd naar het waarom van dit werk, zei hij: „Dat is nogal eenvoudig. Met al die pape rassen kunnen we èèn rijbaan op een ondergesneeuwde weg maken".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1979 | | pagina 4