Er waren beulen in het strafkamp Port Natal... ZATERDAG 11 NOVEMBER 1978 Politiek is een hard vak. Dat heeft CDA-fractieleider Aantjes deze week ervaren. Verscheidene ho ge bomen voor hem zijn geveld door een plotseling opstekende wind. Steeds droeg die wind be lastend materiaal aan dat al enige tijd oud was. Waarschijn lijk is dat dan ook het grote ver schil met de kwetsbaarheid van andere hoge functionarissen: misstappen worden politici al tijd nagedragen, tot het einde van hun levensdagen toe. Hun carrière wordt er vrijwel altijd door gebroken. Tweede-Kamervoorzitter Vonde ling heeft in zijn onlangs ver schenen boekje „De Schijn des Kwaads, bespiegelingen over gedragsregels voor politici" het „na-oorlogse zondenregister" van politici opgemaakt. Het valt hem best mee; hij komt tot ne gen ministers die fataal of bijna- fataal in opspraak kwamen en zestien kamerleden. Belangrijkste daarvan zijn drank (zeven) en bedenkelijke neven activiteiten (vijf). De oorlog had, toen Vondeling zat te schrijven, slechts ècn kamerlid echt parten gespeeld. Volgens Vondeling zijn persoon lijke gedragingen als drankmis bruik, homoseksualiteit, schei den niet meer zo schadelijk voor politici; bijbaantjes en profite ren van je positie als kamerlid worden des te zwaarder opge nomen door de publieke opi nie. Op deze pagina enkele voorbeel den van „verongelukte" politici, waaruit blijkt wat er vandaag sinds die gevallen wel en niet is veranderd. PAGINA 15 Sydney van den Bergh ..na twee maanden minister af.. J. Smallenbroek (rechts) in gezel schap van partij-voorzitter Veer- Door Jos Goos en Ad van Liempt UTRECHT (GPD) - Op 15 oktober 1908 aanvaardde dr. Abraham (de Geweldige) Kuyper het lidmaatschap van de Tweede Kamer. Het was een come-back van de dan bijna 61-jarige oprichter van de Antirevolutionaire Partij. Na in de vorige eeuw zowel het geestelijke (hij was be gonnen als predikant) als het politieke leiderschap van zijn volksdeel te hebben opgebouwd, versloeg hij samen met de katholieken in 1901 overtuigend de sociaal-demo craten. Hij werd minister-president, tot de coalitie in 1905 de verkiezingen weer verliest. De sociaal-demo craten hadden teruggeslagen en zouden dat - zoals blijkt uit het vervolg - blijven doen. ,De ramp die Kuyper heet, afwen den van ons volk, dat is de heilige plicht van eiken Sociaal-demo craat", schreef Het Volk. Maar in eigen AR-kring is Abraham (Bram voor zijn vrouw) nog steeds de onbetwiste leider. Koud terug in de Kamer najaren van aanwezigheid, biedt de ka merclub hem in december 1908 het voorzitterschap aan. Maar de langzame val van dit won der in de Nederlandse politiek heeft zich dan al ingezet. Want aan de vooravond van de verkie zingsdag heeft een liberale advo caat, Tideman, in een rede de „lintjeszaak" aan het rollen ge bracht. Hij doet dat in het hol van de leeuw, in Ommen, de hoofd plaats van Kuypers kiesdis trict. Kuyper zou als minister in 1903 hebben geregeld dat de Amster damse koopman R. Lehman offi cier in de Orde van Oranje-Na- ssau werd. Diezelfde Lehman had daarna f 11.000 geschonken aan Kuypers partijkas, die hij als penningmeester ook tijdens zijn ministerschap nog beheerde. Bovendien zou Kuyper aan broer L. E. Lehman, ook een donateur, in 1905 een lintje hebben beloofd. Maar dat ging niet door omdat Kuyper toen als minister weg moest. De socialisten, die koste wat het kost de opnieuw rijzende ster van Kuyper wilden verduisteren, grepen de affaire gretig aan. Troelstra ging in de Kamer tekeer en Kuyper trad daarna de Kamer binnen. Tijdgenoten omschrij ven de scène als „drama tisch". De antirevolutionaire leider erkent in de Kamer dat hij in deze zaak „in genoegzame voorzichtig heid" is te kort geschoten, dat hij is gewikkeld geweest in de dra den van een weefsel dat hij niet doorzag. „Maar al moge ik mij dan, het boetekleed ontsiert den man niet, aan de eisen van goede voorzichtigheid en vroed beleid bezondigd hebben, met mijn al dan niet schuldig staan aan het eigenlijke feit, dat men mij ten laste legt, heeft mijne erkentenis van schuld door onvoorzichtig heid niets uitstaande". De socialisten trachten een enquête te forceren, maar rechts verwerpt dat voorstel. Kuyper zelf heeft het oordeel gevraagd van een „ereraad", die concludeert dat „corruptie" niet bewezen is. Het slot van het liedje is, dat de an tirevolutionairen hun leider ge zuiverd achten van elke blaam, de katholieken niet kunnen toe geven dat dat helemaal het geval is en de socialisten de beschuldi ging glashard volhouden. Kuypers staatkundige rol is, vooral door dit incident, uitgespeeld. „Wegens toenemende doofheid" verlaat hij in 1912 de Tweede Kamer. tók. M. I?. Marotosufttf Het is nog maar 43 jaar geleden dat er in Nederland een minister is afgetreden omdat hij een halfjaar tevoren in het geheim katholiek was geworden. Dat was mr. H. P Marchant, hiinister van onder wijs, kunsten en wetenschappen in het kabinet van Colijn en Oud. Marchant was, net als Oud, lid van de Vrijzinnig-Democratische Bond, een wat links van het mid den staande groepering, die er al tijd voor moest oppassen niet „in de opengesperde muil van de £DAP te verdwijnen" Volgens de statuten van de vrijzinnig-de mocraten maakte het niet uit wat voor godsdienst een lid beleed. Er waren ook katholieken lid. Minister Marchant was in het voorjaar van 1935 nogal in het nieuws omdat hij als onderwijs minister een flink deel van de door het kabinet nodig geoor deelde bezuinigingen diende door te voeren. Het was hartje crisis en de rijksuitgaven moes ten fors omlaag. Een soort Bestek '35 dus. Marchant vond de grootste bezui nigingen in het opheffen van eni ge openbare scholen. Die maat regel viel slecht bij links, maar ook bij zijn eigen partij. Toen het socialistische blad Het Volk kort na Pasen 1935 het gerucht publi ceerde dat Marchant op tweede paasdag in de abdij van Ooster hout katholiek gedoopt was, doorzag menigeen het boze kom- plot Marchant was als „handlan ger van de katholieken" maar vast begonnen het openbaar on derwijs af te breken. Marchant liet weten dat hij met Pasen Den Haag niet uit geweest was, maar de geruchten hielden aan. De partijtop, voorzitter Kranen burg en fractievoorzitter Joekes, eisten duidelijkheid van Mar chant, net als partijgenoot-minis ter Oud. Marchant weigerde te antwoorden: een lid van de VDB was vrij in de keuze van gods dienst en Marchant moest niets Een politieke prent uit het begin van deze eeuw van Abraham Kuyper. De plaat kreeg als titel mee: 'Vond ik nu maar één briefje dat mij niet compromitteert' hebben van aeze bemoeizucht, die hij als „inquisitie-methoden" bestempelde. Marchant besloot daarop aan de partijvoorzitter mee te delen dat hij zijn partij lidmaatschap opzegde uit teleur stelling over het feit dat de gods dienstvrijheid binnen de VDB niet meer bestond. Toen hij zijn brief in de minister raad voorlas en daarbij laconiek meedeelde dat hij op 21 decem ber van het vorige jaar tot de ka tholieke kerk was toegetreden, was het hele kabinet „verrast en verbluft", zoals Oud later schreef. Er volgde een complete rel, zeker toen Oud op hoge toon het aftre den van zijn collega-partijgenoot eiste. Deed Marchant dat niet, dan zou Oud zelf aftreden omdat het vertrouwen in hem dan even zeer geschonden zou zyn. Marchant wenste duidelijk te laten uitkomen dat hij voor deze chan tage niet was bezweken. Hij ves tigde er de nadruk op dat hij de partij wenste te verlaten en dat hij op grond daarvan ook als minis ter moest opstappen. De woor den waarmee Marchant zijn ver trek begeleidde, doen wel heel sterk denken aan de actualiteit van deze week: „Het is mij geble ken dat velen, op wier oordeel ik prijs stel, van mening zijn dat mijn lidmaatschap van de Partij onder de gegeven omstandighe den haar werk ernstig zou scha den. Daarom moet ik de banden die mij met de VDB sedert zijn oprichting hebben verbonden, verbreken". Later schreef Marchant een in drukwekkend pleidooi, dat „Tot Verweer" heette. Zijn rechtvaar diging kwam erop neer dat hij wilde voorkomen dat de bezuini gingsoperatie - en daarmee het kabinet - in gevaar zou komen als zijn overgang naar de katholieke kerk bekend zou raken. Verder had hij gezwegen omdat er sta tenverkiezingen op komst waren. Hij sprak verder van heuse pa- penhaat „Ik mocht den heer Krishnamoerti als mijn profeet zijn gaan vereren, ik mocht boeddhist zijn geworden of rechtzinnig-protestant; dat zou niemand hebben geïnteresseerd, maar Rooms alleen niet". Marchant verdedigde ook gloedvol zijn aandeel in „Bestek "35" met dit argument: „Naarmate de posi tie van onze landelijke bevolking ellendiger wordt, is het noodza kelijk de boerenvrouwen althans te leren kleren te maken en te herstellen, voor weinig geld hun potje te koken, ordelijk en rein te zijn. Het verblijdend initiatief daartoe heb ik met alle macht ge steund". Diep gegriefd was Marchant door het politiek cabaret van de socia listische SDAP (ook toen), die van „de wonderbare bekering van Marchant" een regelrecht succesnummer had gemaakt. In verbittering verdween hij van het politieke toneel, om nooit meer terug te keren. De liberale voorman mr. P. J. Oud speelde ook al een hoofdrol in de politieke aftocht van zijn partij genoot Sidney van den Bergh, de Unilever-topman, die in mei 1959 verrassend minister van defensie in het kabinet-De Quay was ge worden. Amper twee maanden na zijn aantreden diende Van den Bergh zijn ontslag al weer in: hij moest op aandringen van Oud de consequenties trekken uit bui tenlandse persberichten, die meldden dat een Amerikaanse vrouw met hem overspel had ge pleegd. Hij zat op 28 juli 1959 ontspannen in de zittingszaal van de Eerste Ka mer, de kersverse defensie-mi nister. Een bode bracht hem een briefje, dat hij las terwijl een ka merlid zijn licht over de Dienst plichtwet liet schijnen. In het briefje stond dat buitenlandse kranten in grote opmaak een be richt hadden overgenomen van Associated Press, dat erop neer kwam dat de Amerikaan Frede- rik Lek een scheidingszaak had aangespannen tegen zijn vrouw Helena, omdat die tot twee keer toe overspel had gepleegd van Van den Bergh, die op dat mo ment weduwnaar wap. In het be richt stonden datum en plaats: het Beverley Hilton Hotel in Be verley Hills, Californië in januari 1958, en hotel De Witte Brug in Den Haag op 18 februari 1959. Frederik Lek, zo luidde het be richt, wilde scheiden en eiste de twee kinderen op. Na de kamerzitting ging Van den Bergh, zoals hij in zijn door de journalist Jouke Mulder opge schreven levensverhaal ver meldt, direct in vergadering met fractievoorzitter Oud en collega- WD-minister Korthals. Twee dagen later kwam hot bericht van de Rijksvoorlichtingsdienst: Sidney van den Bergh had de Koningin zijn ontslag gevraagd „om voor een particuliere aan gelegenheid volkomen vrijheid van bewegen te hebben". Van den Bergh in zijn mémoires: „Oud vond het onzedelijk dat ik als weduwnaar soms in het gezel schap verkeerde van een nog niet gescheiden vrouw met wie ik wilde huwen. Hij kon mijn ge drag niet accepteren, wat ver band hield met zijn ouderwetse opvattingen. Hij meende dat ie mand onder zulke omstandighe den geen minister kon blij ven". Oud nam het Van den Bergh vooral kwalijk dat hij over zijn verhou ding met een - dan nog - ge trouwde vrouw niets had gezegd tijdens de kabinetsformatie. In dat geval, zo schreef Oud later aan zijn verongelijkte partijge noot, zou hij Van den Bergh heb ben afgeraden minister te wor den. „En stellig zou ik het niet op mijn verantwoording hebben ge nomen De Quay van de dreigen de mogelijkheid onkundig te la ten". Het probleem voor Van den Bergh was vooral dat de echtgenoot van zijn vriendin hem chanteerde. Frederik Lek dreigde, zodra Van den Bergh minister was gewor den, wereldkundig te maken dat zijn vrouw met de minister op trok en dure cadeaus (juwelen, een sportwagen van 13.000 dollar, een kostbare mink-jas en een spaarbankboekje met 100.000 dollar) van hem kreeg. Het feit dat Lek zijn dreigementen (hij wilde dat Van den Bergh zich zou terugtrekken) uiteindelijk waarmaakte, kostte de Unilever- directeur zijn ministerspost. Aan morele steun geen gebrek. Jo sef Luns schreef dat hij zeer meeleefde en de zo ongelukkige gang van zaken betreurde. Marga Klompè, die als tegenstandster van hoge defensiebudgetten al tijd met Van den Bergh in de clinch was, schreef ook al een aardige brief. „Het doet ons allen leed dat een van de kameraden weg is uit de club". Van den Berg antwoordde dat hij niet had ver wacht dat de Nederlandse publieke opinie nog zo zou reage ren op de ontwikkelingen in zijn privè-leven. Hij had gehoopt door snel met zijn vriendin te trouwen iedereen te kunnen overtuigen van zijn „eerbare bedoelin gen". Vast staat wel dat Van den Bergh en Oud over deze zaak enige knette rende twistgesprekken hebben gehad. Mogelijk heeft daarbij een rol gespeeld dat Van den Berg in 1959 al drie huwelijken achter de rug had; kennelijk ging dat Ouds incasseringsvermogen te bo ven. De geruchtmakende affaire kwam nog even naar voren op Nieuw jaarsdag 1960, toen Thomasvaer en Pieternel deze strofe in hun nieuwjaarswens opgenomen hadden: „In ons keurig Nederlands ge zin Kreeg de bekrompenheid als altijd weer zijn zin: Voor achterklap en roddel is hier niemand veilig, En Van den Berg kon gaan - dat noem ik nou schijnheilig" 1966, dat was me een jaar. Zelfs uit het uiterst onaandoenlijke Keesings Historisch Archief rijst een beeld op van onrust en ver warring in Nederland. In dat jaar immers trouwde op 10 maart Beatrix met Claus, om wolkt door Amsterdamse Provo rookbommen en kwam bouw vakker J. Weggelaar op 14 juni tijdens rellen in dezelfde plaats om het leven, moest de hoofd commissaris van politie H. J. van der Molen van die plaats op 16 juli (eervol ontslagen) aftreden we gens gebleken fouten in zijn rel- bestrijding, en viel ten slotte het kabinet-Cals in de beroemde nacht van Schmclzer, 15 okto ber. Twee andere data nog: in de nacht van 15 op 16 juli rijdt de antire volutionaire minister van bin nenlandse zaken J. Smallen broek, zelf achter het stuur van zijn overheidslimousine, in de Haagse VAn Hoeylaan zo hard tegen een geparkeerde auto aan, dat deze 25 meter verderop op straat "terecht komt. Smallen broek gaat echter slapen en wil pas de volgende dag de zaak af handelen. Op 20 september ver oordeelt de Haagse kantonrech ter Smallenbroek tot f 200 OF 40 dagen hechtenis. Smallenbroek, zelf thuisgebleven, erkent alle schuld en betaalt. Maar niet als minister, want een maandje eerder is hij na veel tu mult afgetreden. „De ARP heeft hem de woestijn in gestuurd", schrijft een jaar later een woedende Henry Faas, toen tertijd gezaghebbend politiek kroniekschrijver van de Volks krant (bekend als Wandelgan- ger). En: „De onsmakelijkste vlek op de vlag van de antirevolutio nairen..." Dat is allemaal maar zeer de vraag. Het lijkt er meer op, dat de hek senketel van de politiek van die dagen Smallenbroek een beetje te veel was geworden. Hij stond bekend als een bonk van een man, die zei waar het wat hem betreft op stond. Maar tegelijk van een loslippigheid, gevoed door drank, die in die nadagen van politiek-met-gesloten-deu- ren zijn weerga niet vond. Smallenbroek weet zijn slordige afhandeling van het ongeluk aan „oververmoeidheid" en „door de klap van de kook zijn". Dat te kent de uitputtingsslag waar deze minister aan onderdoor was ge gaan. Nog voordat het vonnis afkwam, hield hij de eer aan zichzelf. Of dat anders was geweest als hij duidelijk door zijn partij zou zijn gesteund, valt te betwijfelen. „Ongeacht de uitkomsten van het justitieel onderzoek in verband met de door mij veroorzaakte aanrijding op 16 jl. ben ik op grond van zuiverheid in de ver houdingen van mening, dat het aanzien van het ambt van minis ter en van de politiek in het alge meen ermede gediend is dat ik mijn functie van minister van binnenlandse zaken neerleg" deelde hij op 29 augustus mee. Hij hield het voor gezien. Twee weken later viel het kabinet. In Amsterdam is het inmiddels ook weer doodrustig, en Schmclzer is zelf in de nacht verdwenen. GRONINGEN - „Ik heb menige fout begaan, al kon ik op nog zo'n bescheiden wijze dage lijks trachten iets te zijn voor hen, die om betere redenen dan ik daar verblijf moesten houden". Dit is een citaat uit een brief die Wim Aantjes op 28 september 1945 schreef aan de heer C. Benus die toen nog in De Krim woonde. Beiden zaten een half jaar daarvoor nog in het strafkamp Port Na- tal in Assen. Aantjes als Wa- che, Benus als dwangarbei der. Vlak voor Kerstmis 1945 kreeg Benus weereen brief van Wim Aantjes. Opnieuw laat Aan tjes doorschemeren het gevoel te hebben dat hij tijdens de oorlog fouten heeft gemaakt. In de brief staat hij stil bij de mensen die in de oorlog voor de goede zaak het leven lieten. Hij schrijft dan: ,fiij hadden hun taak goed verstaan en wij gedwaald. Zij hebben moedig voor de goede zaak hun leven ingezet en wij waren zo vaak lafhartig. Toch werd hun le ven afgenomen en wij leven nog". Onderduiker De heer Benus, nu in Schoon oord wonend, kwam op 6 ja nuari 1945 aan in het straf kamp Port Natal in Assen.Hij had een onderduiker gehol pen. In dezelfde maand werd dominee W. Baars uit het Friese Sint Annaparochie binnengevoerd. Staande op de kansel had hij jonge men sen afgeraden in Duitsland te gaan werken. Aantjes werkte op dat moment al in Port Na- tal. Hij had een administra tieve functie. Het zou nog eni ge tijd duren voordat Benus en Baars contact met hem kregen. Hij werd volgens do minee Baars Willy genoemd. Ook de Duitse commandanten hadden een roepnaam, meestal de voornaam. De leider van het kamp was ene Sepp Aicher, een SS'er die aan het Oostfront gewond was geraakt. Benus over Ai cher: ,JHj was een duivel. Hij schold ons altijd uit voor Ver- dammter Partizaner. Vaak probeerde hij nieuwsgierigen die naar ons werk op het land stonden te kijken af te ranse len met een stuk hout". Baars herinnert zich de man als een hystericus. ,Als hij het op zijn heupen kreeg beukte hij er met zijn blote vuisten op los en schoot Sepp met zijn revolver in de lucht. We waren bang voor die man". Onder deze Duitse top bevond zich een groep Nederlanders die zich met de bewaking en administratie bezighielden. Ze werden gerecruteerd uit de Nederlanders die zich bij de SS hadden aangemeld. Vol gens de heer Benus droegen deze Nederlanders een gele overal. Of Aantjes zo'n pak ook heeft gedragen weet hij nietDe heer Baars kan zich er weinig meer van herinne ren. fir waren er enkelen die provo cerend in een NSB-uniform rondliepen. Wim Aantjes droeg altijd een zwart over hemd. en een zwarte jas". Deze Nederlanders hielden zich voornamelijk bezig met het bewaken van de gevangenen. Tijdens het werk op het land letten zij erop dat niemand de benen nam. ,fir zaten fana tieke jongens tussen", zegt de heer Benus. Uitgeput Volgens de heer Baars moesten de gevangenen ook vaak kniebuigingen maken met een zware pikhouweel in hun hand. „Voor sommigen was het te zwaar. Ze vielen uitge put op de grond maar werden dan net zolang geschopt en ge slagen tot ze weer opstonden. Dan begon het allemaal weer opnieuw". Wim Aantjes heeft volgens beiden nimmer aan dat soort praktijken meege daan. Volgens Benus zat hij meestal op het kantoor om administratief werk te doen. Regelmatig werd Aantjes be trokken bij het ochtendappél om mensen te tellen. De heer Baars: „Wij als gevan genen rekenden Wim Aantjes niet tot de onzen. Hij stelde zich, tenminste dat is mijn in druk, geisoleerd op. Hij be moeide zich vrijwel niet met ons". Benus zegt Aantjes in het kamp ervaren te hebben als een onopvallende gewone en vriendelijke man. ,De goe de positie die hij in het kamp had heeft hij nooit uitgebuit. Nooit heeft hij zich misdra- gen". Benus heeft regelmatig met Aantjes gesproken. Tijdens een van die gesprekken hoor de hij dat Aantjes zich bij de SS had aangemeld en schrok hij van die mededeling. „In het kamp schrokken we ner gens meer van. In het begin hebben we wel gedacht: die moeten we op een afstand houden. Aantjes zei wel dat hij vooral toen hij in Duits land was veel over het nazis me heeft moeten aanhoren. Maar hij had er geen behoefte aan om er propaganda voor te maken. Hij constateerde het gewoon". Eigen kamer Volgens Benus en Baars hoefde Aantjes nimmer met de schop te werken, heeft hij goed te eten gehad en beschikte over een eigen kamer. De situatie voor een gevangene was to taal anders. Men sliep op de zolder van het paviljoen in het stro. Er waren veel luizen. De hygiënische toestand in het kamp was slecht. Benus: ,Als we in een kolonne door Assen liepen zag je vaak kerels waarbij de ontlasting uit de broekspijp naar beneden droop". Ook Benus kreeg dis- enlerie, in Leeuwarden waar hij half maart 1945 samen met 120 andere gevangenen uit Port Natal naartoe u>as ge bracht. Ook Aantjes behoorde tot die groep. In Leeuwarden moesten ze aarden bunkers maken om Duitse vliegtuigen in te verstoppen. Benus: Jk dacht dat ik dood zou gaan Ik werkte ook niet meer en bleef de hele dag in het stro liggen. Toen wij weer naar Assen teruggingen wilde ik in Leeuwarden blijven maar de jongens hebben me op een viertonner gegooid zodat ik toch mee terugging". Per schip Vanaf Assen werd de groep per schip overgebracht naar Eri- ka om daar een tweede front linie voor de Duitsers te bou wen. ,Jk wilde niet mee maar Aantjes kwam naar me toe en zei: blijf niet achter want het zal niet goed gaan. Er komen gevaarlijke dingen. Aantjes heeft me toen duidelijk willen beschermen en ik ben dan ook meegegaan", zegt Benus. Do minee Baars had enkele da gen daarvoor de benen geno men. Jn het begin heerste er in het kamp een strak regime. Tegen het einde van de oorlog was het gemakkelijk om te vluch ten", aldus de heer Baars die onderdook in Assen. Veel ge vangenen hebben geprobeerd uit Port Natal te vluchten. Er kleefde de nodige risico's aan Werd men gepakt dan wacht te de bunker. Een klein donker hok. Voordat men hierin be landde werd de gevangene eerst afgetuigd, daarna ver dween hij voor drie dagen in de bunker. Als een vluchtpo ging slaagde dan moesten de achterblijvers langer werken, kregen ze minder te eten, ging de knoet er nog steviger over. Dominee Baars hield een keer per week een kerkdienst op de zolder. Dit werd hem talloze malen na geslaagde vlucht pogingen verboden. Aantjes bezocht de kerkdiensten ove rigens nooit.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1978 | | pagina 15