Jan Cremer: „Hier
gebeurt alles
op ULO-niveau"
Schrijvers kijken door een brilletje
,D/'e linkse
jongens
zitten
achter
hun
bureau
in d e
te nauwe
kleren
van hun
zoontjes.'.
AMSTERDAM - Een jong advo
caatje - veel verder dan wat
simpele pro-deozaakjes zal hij
nog niet zijn - loopt behoed
zaam in de richting van ons ta
feltje. Hij kijkt, en kijkt nog
eens. Zachtjes vraagt hij aan de
kok die naast ons zijn werk
staat te doen: „Is dat Jan Cre-
mer?". De kok bevestigt dat.
Wat schutterig loopt hij een
stapje dichter naar ons tafeltje
toe. Kozak, trouwste van alle
makkers van Jan, komt over
eind. „Is die hond gevaarlijk?"
„Erg gevaarlijk", zegt Jan en
kauwt door - wèg advocaatje.
Kozak, raszuivere poolhond
met blauwe ogen, alweer tien
jaar oud, vlijt zich neer onder
tafel en likt m'n tenen.
„Ik heb eens een keer een soort
cruise gemaakt naar Istanboel,
vier weken lang. Ik had geen
zin om herkend te worden,
daarom liet ik mijn baard staan.
Ik ben nog geen twee minuten
aan land of twee zeelui zeggen:
Hé, daar heb je Jan Cremer met
een baard. Je raakt eraan ge
wend, maar soms irriteert het je
wel"
Jan: weer eens terug van wegge
weest. Een tikkie rustiger en
een tikkie ouder - maar dat
worden we allemaal, als het
tenminste goed gaat. Nog
steeds die opvallende ogen in
die slechtgeschoren kop boven
het eêuwige blue-jeanspakkie
Nog steeds die slordige manier
van praten en nog steeds druk.
Net terug uit Antwerpen, waar
een tentoonstelling van hem
hangt, al weer bijna op weg
naar Amerika. Rond de jaar
wisseling hoopt hij in Australië
te zitten, daarna komt hij via
het verre oosten in februari of
maart weer terug in Amster
dam.
„Ik heb het enorm druk. Ik heb
veel gereisd in het afgelopen
jaar en dan moetje een heleboel
werk inhalen; dat is nou een
maal het nadeel van reizen. Ik
moet nou weer gewoon achter
mijn typemachine gaan zitten
hameren"
Nog nauwelijks is zijn laatste
boek „Jan Cremer's Logboek"
uitgekomen - de verkoop
schiet de pan uit - of hij is al
weer bezig met iets anders. In
november komt bij Peter Loeb
„Het Zwijgzame Korps" uit,
een reportage over de Royal
Canadian Mounted Police
kortweg de Möunties ge
noemd. „Ik heb een aantal
maanden bij ze gezeten. Het
boek wordt een Harde, inside-
reportage over de meest geslo
ten politiemacht ter wereld.
Een soort jongensdroom van
me. Ik ben geboren in 1940, ik
ben door Canadezen bevrijd,
als kind heb ik boeken over de
Mounties, de Indianen en de
Eskimo's verslonden. Het
wordt zeer interessant, al zeg ik
het zelf. De enige Mounties die
ik tot voor kort kende zijn die
twee komieken hier in Neder
land. Al hebben ze dan ook met
de echte Mounties niks te ma
ken: dat zijn prima jongens
lekkere platte lol, gewoon
rechttoe rechtaan - de rest van
de Nederlandse komieken is
rommel en tijdverlies"
In november komt er nóg efen
boek van hem uit - dat wil zeg
gen: het is een boek van zijn
vader. Het gaat heten „Op de
fiets de wereld in". „Senior was
smid én schrijver. Als-ie vol
doende centen had verdiend,
pakte hij de fiets en trok erop
uit. Dat was vóór de oorlog
Hij schreef zijn belevenissen op
in afleveringen voor provin-
ciale kranten. Ik heb een aantal
weer bij elkaar weten te krijgen
en ze met foto's in boekvorm
gebracht. De Bezige Bij geeft
dat uit"
Is alles dan goed met die uitgeve
rij?. „Ik ben onafhankelijk,wat
betreft mijn uitgevers. Doet
een uitgever een redelijk voor
stel, dan ben ik geinteresseerd.
Hollanders willen meteen
stempeltjes zetten. Daar houd
ik niet van. Over een paar we
ken komt er trouwens weer een
nieuwe Jan Cremer-krant.
Daarin zit onder andere een
collage van de reacties op mijn
- Logboek. Leuk om te lezen. De
linkse pers, met name Vrij Ne
derland, bedrijft ineens ten op
zichte van mij riooljournalis-
tiek, de rechtse pers, De Tele
graaf, symbool van de meer
derheid, en Elsevier, laten zich
zeer lovend over mij uit. O, ik
kan bést tegen kritiek, maar
dan moet-ie wel eerlijk zijn.
Allemaal kinnesinne van die
linkse jongens. Of zoals Van t
Reve het zegt: „Die linkse jon
gens zijn jaloers, die zitten
thuis met wijven met open be
nen en bulten; die zitten achter
hun bureau zware shag te rol
len in de te nauwe kleren van
hun zoontjes. Ja, en dan komt
er ineens zo'n globetrotter als
Jan Cremer, die met zijn laatste
boek al maanden aan de top
staat en dat zet dan kwaad
bloed"
,Hier gebeurt alles op ULO-ni
veau - een ons kont in een pond
broek. Ze denken hier dat ze op
de top van de wereld staan,
maar wat is Nederland nou
nóg?. Een platgeslagen mug-
gevlek. Hier zijn ze meer be
gaan met het lot van de muskie
ten in Ratjepoerknor dan met
het lot van de zigeuners en
gastarbeiders in eigen land.
Want ten opzichte van die men
sen hanteren ze hier middelen
die in de oorlog niet zouden
hebben misstaan"
.Iedereen moet hier ook zo nodig
een boek schrijven. Papierver
vuiling, anders niks. Van de
duizend hebben er 999 niks te
vertellen. Toen ik in 1964 mijn
eerste boek schreef, kwam er
ineens een hele stroom nieuwe
Jan Cremers. Nooit heb je meer
iets van ze gehoord. Wat ge
beurt er nou nóg in de Neder
landse literatuur?. Weinig, la
ten we wél zijn. Het is hier een
ingeslapen zootje, óók in de
schilderkunst. Een weiland
omspitten is kunst - allemaal
„de nieuwe kleren van de kei
zer". En de museumdirecteu
ren zitten hun houten konten
uit".
Jan Cremer tijdens een bezoek aan de Mongoolse hoofdstad Oelan Bator
,Er gebeurt hier niets - niks ne
gatiefs, niks positiefs. Het is
hier een gezapig wereldje. Nee,
je wordt als schrijver geboren
en dat is al erg genoeg. Maar
hier leven we in het land der
blinden en daar is éénoog nog
steeds koning. Bij Wuustwezel
zijn ze al onbekend - daarom
stappen ze de grens niet over.
Maar wél een grote bek heb-
ben".Hij kijkt verstoord.
Toverbal
Wat Jan wel eens kwalijk wordt
genomen, is dat hij geen poli
tieke kleur bekent, zoals men
dat zo graag noemt. „Ik?. Ik ben
een soort toverbal. Ik kijk wel
naar de kleur van het uniform
voor de deur en dan zie ik wel
weer. Ik maak me niet druk
over de atoombom, niet over de
neutronenbom, niet ovei
nieuwe oorlogen: het heeft tóch
geen zin. Politiek is bovendien
Doooekast voor het volk. Ik zet
me wél in voor de bescherming
van dieren; die kunnen dat zelf
niet. De mens wel; nou, dan
moet-ie het ook maar zelf we
ten".
„Jammer genoeg ben ik geen ve
getariër. Vegetarisch eten is
wel lekker, maar ik mis m'n ge
haktballetje en de lekkere jus.
Bovendien: die mensen die ve
getarisch zijn. Geiteharen-sok
ken-typetjes, met ingewikkel
de theorieën die van mij niet
hoeven. Rare mensen, pokdali
ge pukkelige jongens in groene
loden jassen die vol bewonde
ring naar een spitskool kijken
alsof-ie op de schoorsteen
moet. Stel je overigens voor dat
Hitler die doorbraak in Europa
gelukt was; dan was iedereen
vegetarisch geweest, net zoals
Hitier zelf, met zijn hele officie
renkorps".
Wat valt em nou het meeste op als
hij na een lange tijd weer terug
is in Nederland?. „Iedereen
houdt zich hier alleen met futi
liteiten bezig. De politie bij
voorbeeld. Die houden zich in
1978 nog steeds bezig met ach
terlichtjes van fietsen die niet
branden of met Pietje die zijn
hand niet uitsteekt. Dat is te
gek voor woorden. De crimina
liteit neemt hand over hand toe,
wordt ook steeds harder, maar
de politie wordt steeds liever en
houdt zich met kruimeldin
getjes bezig. Als ik dan weer te
rug ben - en ik vind het fijn om
hier te zijn, al is het dan een
soort haat-liefde verhouding -
dan denk ik wel eens: jongens,
zien jullie niet wat hier ge
beurt?. Nederland wordt
steeds gevaarlijker. En wat
doet de politie? Die zit uren
achter elkaar rapportjes te tik
ken, in plaats dat ze zoiets uit
besteden aan burgerpersoneel
dat nu allemaal in de WW loopt.
Aan de echte zaken komen ze
zo nooit toe".
,Wat me hier ook steeds weer op
valt is de ongastvrijheid. In ie
der land, ook in de Oostblok
landen, zeggen ze nog: welkom,
prettig verblijf. Behalve hier.
Als je het land uit gaat, kijken
ze je aan met een gezicht van:
wat moet die gozer in een ander
land, en als je er in komt: wat
zal die in het buitenland geflikt
hebben"
Een paar anekdotes: „Op een
prille ochtend, ergens in India,
sta ik voor een Boeddhistisch
klooster. Prachtig; ik was he
lemaal in de sfeer. Ik voelde me
gedragen, bijna heilig. Ik
zweefde. Een monnik, in zacht
oranje, komt naar me toe en
probeert uit te vissen waar ik
vandaan kom. Als ik hem zeg
dat ik uit Nederland kom, zegt-
ie: „Lekker neuken niks beta
len. Goelden, please".
Aan de Noordpool zat ik eens op
een Amerikaanse basis. Lekker
wodka te drinken. Er zitten wat
eskimo's bij. Eén is de grote
boy, want hij beweert Engels te
spreken. Het enige dat hij weet
is: „I am a cop from Chicago"
en daarachter komt iets van
piefpafpoef. We lachen, en je
ziet de andere Eskimo's den
ken: verrek, hij spreekt écht
Engels. Naast me zit een andere
Eskimo. Half lam van de drank
lurkend aan een krom pijpje.
Hij wil toch óók wat zeggen in
het Engels en ja, na veel naden
ken komt er het volgende uit in
mijn richting: „I love you". De
kok moet ineens een Tunesisch
recept proberen. We worden
het niet eens over het soort
deeg dat gebruikt moet wor
den. Het probeersel is aardig,
maar niet je dat.
We komen weer bij de literatuur
uit - allicht. „Buiten Hermans
en Van 't Reve - én Jan Cremer,
uiteraard - bestaat er de ko
mende honderd jaar geen lite
ratuur meer in Nederland. Eén
van de beste boeken die ik ooit
heb gelezen is de trilogie van
dr. Vlimmen. Wolkers?. Aardi
ge man. Allemaal best aardige
mensen, die zogenaamde Ne
derlandse schrijvers, maar de
wereld is vól van aardige men
sen. Je zal ze allemaal zondag
ochtend op de koffie krijgen...
Vroeger telde ik niet mee in de
Nederlandse literatuur - trou
wens: ik word nog steeds
doodgezwegen. Maar ik ben
gewoon een vakman. Mijn
werk is schrijven en schilderen.
En verder geen flauwekul of
rompslomp. Ik reis veel en ik
kan m'n brood verdienen. Als
ik iets anders beter zou kun
nen, zou ik dat doen. Ik hoef
niet per se een artistiek vak te
hebben. Alleen: ik ben wél zo
geboren. Ik had best zeeman of
boer willen zijn, maar dat ben
ik niet en daarom blijf ik maar
actief op kunstgebied. Ik kan
dan wel dromen over burchten
en kastelen en verre einders,
maar mijn werk doe ik óf op een
atelier, óf op een muf kamertje
achter een typemachine. Mij
hoor je niet klagen: ik voel me
er prima bij".
We zitten in een jaargetij vol
met wetenswaardigheden
verzonnen door uitgevers die
vast van plan zijn ons geeste
lijk eens en voor altijd vol te
pompen. In dit stukje moet ik
hen daarbijals middelaar
een eindje op weg helpen om
hun kolossaleondoenlijke
streven te steunen. Belache
lijk, eigenlijk. Als het nu ging
om nuttige kennis als De His
torie van de Verenigde Staten
of een heldere uiteenzetting
omtrent de Stelling van Py
thagoras, dan ware het zin
vol.
Maar wat aan te vangen met
een bespreking van "Het
nieuwe proza. Interviews met
jonge Nederlandse schrijvers
door Johan Diepstraten
Sjoerd Kuyper met tekenin
gen van Siegfried Woldhek
AthenaeumILoeb paperback,
Amsterdam 1978, 319 pp.)?
Daar zaten we toch eigenlijk
niet op te wachten, vermoed
ik, maar de pil ligt er, vooruit
In hun verantwoording bewe
ren de twee ondervragers, en
dat is wel hoogst interessant
dat zij aanvankelijk beoog
den "deze verzameling inter
views te laten voorafgaan
door een inleiding, waarin
wij onze bedenkingen uiteen
zouden zetten over de volgens
ons van buitenaf opgelegde
'groepsvorming' die het
nieuwe proza de afgelopen
jaren geteisterd heeft."
En daaronder: Heel bewust
hebben we gepoogd ons in de
interviews verre te houden
van nauwelijks relevante
'human interest'. Men inter
viewt een schrijver uiteinde
lijk om wat hij geschreven
heeft en niets ligt meer voor de
hand dan het daarover te
hebben."
Inderdaaddit laatste hebben
onze inquisitoren consequent
geprobeerd: dwaze vragen
stellen over inhoud en perso
nages der schriftstellers. Is het
een wonder dat de ongelukki
ge auteurs een gebrekkige
geestdrift vertoonden? Men
deed zijn best beleefd te ant
woorden op vragen als:
"Hoeveel schrijf je per dag?
Schrijf je op lijntjespapier? of
Wat staat er in Uw paspoort?
Boeiende kwesties inderdaad,
het volk popelt van verlangen
naar antwoord. Maar er wor
Nu
den ook andere, gerichte vra
gen gesteld, academische
vragen die het slachtoffer, het
zweet van het voorhoofd wis
send, moest zien te beant
woorden zoals - in het wilde
weg geprikt - de vraag aan
Maarten t Hart: "Het enige
wat Ammer Stol in 'ik had een
wapenbroeder wil is zich on
kwetsbaar maken. Hij doodt
Arthur, al dan niet per onge
luk. Is dat een soort symboli
sche wraak?" (p.14).
u weer Maarten zich, als een
der weinigen, er uitstekend en
onbevangen uit te redden,
zelfs bij die onvermijdelijke
eeuwige, misselijke, zeldzaam
stompzinnige opmerking
jij schrijft een verhaal over
Biesheuvel, Biesheuvel een
verhaal over jou..
Genoeg over het koppel inter
viewers. Ze hebben in deze
uitgave verschrikkelijk veel
kansen gemist om juist wél de
'human interest' met beide
handen aan te pakken om een
leesbaar boek uit te doen ge
ven. Hoewel Diepstraten
Kuyper zich tegen dit soort
kritiek ingedekt hebben in
hun voorwoord, beseften ze
niet dat het boek ook gelezen
moet worden!
Beider aanpak is hoofdzakelijk
geschikt om kundig bestu
deerd te worden door eerste
jaars Neerlandici, die daar
dan weer een werkgroep
scriptie over kunnen vervaar
digen niet voor gewone lezers
die zich in de verste verte niet
kunnen voorstellenlaat
staan herinneren,of van
Doeschka Meijsing de verha
len "de hanenen "De kat
achterna" qua structuur ver
gelijkbaar zijn (p. 164.)
Wat het boek dan toch leesbaar
maakt, is de soms spontane
eigengereidheid der onder
vraagde schrijvers die lustig
aan het leuteren gaan over ei
gen leven en lijden (Hans
Plomp, Michel Astère Dhondt,
Borgart, KarsLuijters). Van
de geïnterviewden zijn 't
Hart, Plomp en Borgart mij
het sympathieks Theo Kars is
een braller die nogal eens ge
lijk heeft helaas. Een zinvolle
paperback? Ach. misschien
mooi voor in de boekenkast
En ais men dan toch onze litera-
tuurbedrijvers door een loep
wil bestuderenis er altijd nog
het Lexicon van de moderne
Nederlandse Literatuur (Bio
grafische en bibliografische
gegevens van bijna 500 au
teurs uit België. Friesland en
Nederland: Meulenhoff Jubi
leumeditie 500. Amsterdam
1978. 10,-: grondig samenge
steld door J. van Geelen, F.P.
Huygens. HA. Huygens-
Wijma en B.W.E. Veurman).
Een hoop letterkundige infor
matie voor iveinig geld, zeer
ter zake kundig, al kan men
zich geen buil vallen aan een
droge opsomming van wat er
zoal aan onbelangrijks in Ne
derland, Friesland en België
geschreven is, en door wie.
Ach, laat grootvaders loep
maar in de fluwelen cassette.
Een brilletje is genoeg.
ROB VOOREN