Er waren
dingen die
ik wel
wist
NIXONS
memoires
MAANDAG 1 MEI 1978
EXTRA -
PAGINA 9
Een stralende zon en een
lichte wind maakten van
de maandag een mooie
dag. Ik nam niet de moeite
de ochtendbladen in te
kijken en ging direct naar
mijn studeerkamer om op
te bellen. Aan niets dacht
ik nog zo weinig als aan de
Watergate-inbraak.
Na een drukke ochtend ging ik s
middags uit varen en voor het
eten maakte ik nog een lange
wandeling. Om twaalf voor acht
's avonds stapte ik aan boord van
de Air Force One voor de vlucht
naar Washington.
Laat in de avond werkte ik mijn
dagboek bij. Verstopt tussen al
lerlei opmerkingen over het weer
van dat weekeinde en de zege
ningen van vrije tijd verscheen
daar mijn eerste aantekening die
met Watergate te makën had.
Dagboek
Op de terugweg kreeg ik van Bob
Haldeman, de chef van mijn staf,
de verontrustende mededeling
dat bij de inbraak bij de Democ
raten iemand was betrokken die
op de loonlijst staat van de
Commissie voor de herkiezing
van de President (CHP) John
Mitchell (voorzitter van de CHP
en vroeger minister van Justi
tie) had Bob door de telefoon
raadselachtig gezegd dat hij er
niet bij betrokken moest raken,
en ik zei tegen Bob dat ik om
twee redenen hoopte dat
niemand van ons er iets mee te
maken had - ten eerste omdat
het zo stom was behandeld en
ten tweede omdat ik geen reden
kon bedenken om te proberen
het Nationale Comité af te
luisteren.
De CHP-man die bij Watergate was
gearresteerd, was James
McCord. Als ex-veiligheids
ambtenaar van de CIA was
McCord zowel door de Commis
sie voor herkiezing van de Presi
dent als het Nationale Comité van
de Republikeinen in dienst ge
nomen als adviseur voor veilig
heidskwesties. Haldeman had
ook gehoord dat het geld dat de
gearresteerde man bij zich bleek
te hebben - meer dan duizend
dollar - kennelijk afkomstig was
van de CHP.
Gezien McCords band met de CHP
had zijn arrestatie Watergate tot
belangrijk nieuws gemaakt.
Zondagochtend had het idee van
Cubanen met rubberhandschoe
nen in het kantoor van de De
mocraten nog belachelijk gele
ken. Maandagavond was het een
kwestie geworden die een rol zou
kunnen gaan spelen in de presi
dentsverkiezing.
Op dinsdagochtend, 20 juni, be
richtte de Washington Post dat de
naam Howard Hunt was gevon
den in de agenda's van twee
mannen die in het Democrati
sche hoofdkwartier waren ge
pakt. Het blad beweerde dat
Hunt, een vroegere agent van de
CIA, tot 29 maart 1972 in het Witte
Huis had gewerkt als adviseur
van Chuck Colson. Colson be
hoorde tot mijn naaste medewer
kers en adviseurs, en als hij erbij
betrokken was ontstond er een
geheel nieuwe situatie.
Ik zei tegen Colson dat we naar
mijn smaak de Watergate-affaire
moesten zien als een Cubaanse
zaak.
Colson kwam terug op Hunt. Hij zei
dat het volstrekt logisch was dat
Hunts naam in de adresboekjes
van de gearresteerden stond. Het
ochtendblad had erop gewezen
dat Hunt meer dan twintig jaar
voor de CIA had gewerkt en dat
alle gearresteerde mannen bin
dingen met de CIA hadden. Maar
Colson vertelde me dat de band
zelfs nog sterker was: Hunt had
Cubaanse ballingen opgeleid
voor de operatie in de Var
kensbaai. Deze inlichting scheen
de hele Cubaanse kant aan de
zaak nog te vei sterken.
Twee keer ontmoette ik Bob Hal
deman op 20 juni: van 11.26 's
morgens tot 12.45 en nog eens van
4.35 tot 5.25 's middags. Wat er die
ochtend is besproken zal nooit
helemaal bekend worden, omdat
de bandopname van dat gesprek
het gat van I8V2 minuut bevat.
Een paar dingen die we toen heb
ben besproken kunnen echter
worden achterhaald aan de hand
van notities die Haldeman toen
heeft gemaakt. Volgens die aan
tekeningen was één van mijn
eerste reacties op de inbraak in
Watergate dat ik instructies gaf
om regelmatig te controleren of
mijn kantoren niet werden afge
luisterd door wie dan ook.
De beste aanwijzing over wat we
verder wellicht hebben gezegd
over de Watergate-inbraak is ons
gesprek, enkele uren later op die
middag, over hetzelfde onder
werp, of iemand van onze eigen
mensen, op welk niveau dan ook,
ons in deze vervelende situatie
had gemanoeuvreerd en of het
onderzoek en de verklaringen, als
zij te diep zouden ingaan' op alle
mogelijke kanten aan de zaak, de
Democraten een belangrijke
troef voor hun verkiezingscam
pagne in handen zouden spelen.
Ik zag dat de Cubaanse uitleg voor
de inbraak ons twee voordelen
bood, het zou ons sparen voor de
politieke gevolgen van de rol die
de CHP erbij had gespeeld en het
zou de Democraten de pas af
snijden, omdat de aandacht zou
worden gevestigd op het feit dat
de Cubaanse gemeenschap in de
Verenigde Staten bang was voor
de naïeve politiek van de Democ
ratische presidentskandidaat,
senator George McGovern, ten
aanzien van Castro.
De 20ste juni was een drukke dag.
Wat Watergate betreft voelde ik
me vol vertrouwen toen ik 's
avonds naar de Residentie terug
liep. Mijn eerste zorg was geweest
of er iemand van het Witte Huis
met die inbraak te maken had, en
Haldeman en Colson hadden mij
op dat punt gerustgesteld. Hal
deman was al even gerustgestel-
lend geweest met zijn medede
ling dat John Mitchell er geen rol
in had gespeeld. Ik stond dan ook
klaar om in de aanval te gaan
(Noot van de bewerken Nixon ont
dekte al snel dat de Watergate-af
faire niet zo eenvoudig was. Van
Haldeman hoorde hij bijvoor
beeld dat de hele operatie was
geleid door Gordon Liddy, een
ex-medewerker van het Witte
Huis die juridisch adviseur bij de
Commissie voor herkiezing van
de President was geworden. Het
zag ernaar uit dat de FBI de her
komst van het geld dat de man
nen bij zich hadden wel zou kun
nen achterhalen en dat het spoor
naar de CHP zou leiden. John
Mitchell en. John Dean, de jonge
jurist van het Witte Huis, stelden
voor om de FBI af te houden van
een onderzoek naar het geld).
Zoals Haldeman het uitlegde,
moest generaal Vernon Walters,
onder-directeur van de CIA, de
waarnemend directeur van de
FBI, Pat Gray, opbellen om hem
te zeggen dat hij zich "voor de
donder niet met deze hele zaak
moest bemoeien. We willen niet
dat je hiermee doorgaat"
De FBI en de CIA hadden al heel
lang de afspraak dat zij zich niet
met eikaars geheime operaties
bemoeiden. Volgens Haldeman
zou dit telefoongesprek niets on
gewoons zijn. Hij zei dat Pat Gray
het onderzoek wel wilde beper
ken, maar niet wist op grond
waarvan. Dit zou hem een reden
geven. Haldeman zei dat dit wel
zou lukken, omdat de agenten
van de FBI toch al tot de con
clusie waren gekomen dat de CIA
op één of andere manier er iets
mee te maken had.
John Dean
Ik gaf Haldeman opdracht te zeg
gen dat het naar onze overtuiging
heel schadelijk zou zijn als er bij
een verder onderzoek nog meer.
toespelingen zouden worden
gemaakt op de Cubanen, op Hunt
en op "een hoop geknoei waar wij
zelf niets mee te maken hebben"
Verder gaf ik Haldeman opdracht
te vertellen dat ik geloofde dat
een onderzoek de hele zaak van
de Varkensbaai weer zou ophalen
- en zij moesten de FBI maar
duidelijk maken dat die in het
belang van het land niet verder
moest ingaan op deze zaak.
Toen Haldeman terugkwam van"
zijn gesprek met Helms en Wal
ters, zei hij dat Helms het begre
pen had en blij was te kunnen
helpen. Wat mij betreft waren
onze zorgen over Watergate
hiermee voorbij.
Later merkte ik dat er nog een wolk
van achterdocht rond het Witte
Huis hing. Toch was ik er vast van
overtuigd dat het slechts een
kwestie was van public relations,
die alleen een passende pr-oplos-
sing verdiende.
In de laatste week van december
1972 en het begin van januari ver
anderde het beeld geleidelijk,
hoe subtiel ook. Het Watergate-
proces stond op het punt te be
ginnen en de druk op de verdach
ten nam toe. De spanningen wer
den tot in het Witte Huis gevoeld,
zeker in het geval van Howard
Hunt, wiens wanhoop na de dood
van zijn vrouw bij een vliegon
geluk Chuck Colson ter ore was
gekomen.
Tegen februari maakte ik me nog
steeds zorgen over de wijd ver
spreide indruk dat de zaak werd
gesust, maar we konden er niet
veel tegen doen. Wat voor ver
denkingen we ook koesterden,
we wisten niet precies wie er voor
verantwoordelijk was, en ik was
niet van plan iemand te dwingen
zijn getuigenis te veranderen al
leen maar om voor mij een pr-
probleem op te lossen. Toch,
mniü
Topberaad in het Ovale Kantoor met staande John Erlichman en Henry Kis
singer op de voorgrond Bob Haldeman.
zoals ik tegen Colson zei, "moe
ten de verliezen voor de Presi
dent bij de doofpot-deal worden
beperkt", omdat "we geen pest in
de doofpot stoppen". Met nadruk
stemde Colson daarmee in.
Een dagboeknotitie die ik op 14
februari dicteerde beschrijft de
situatie zoals ik die zag tijdens de
eerste weken van het nieuwe jaar
Dagboek
Waar Colson zich echt zorgen over
maakt is de mogelijkheid dat
Hunt gaat doorslaan. Hij schijnt
bezeten te zijn van de gedachte
dat hij zijn vrouw heeft gedood
door haar naar Chicago te stu
ren met het geld of wat ze ook
deed op dat tijdstip. Hij wil het
kwart miljoen verzekeringsgeld
niet aannemen omdat hij de
schuld voor de dood van zijn
vrouw op zich neemt. Onder
deze omstandigheden kan ik mij
voorstellen dat hij best wel eens
in ruil voor immuniteit over al
les wat hij weet, zou kunnen ver
tellen als de rechter hem op
roept en bedreigt met vijfen
dertig jaar in de gevangenis.
Ik besloot Pat Gray voor te dragen
als permanent directeur van de
FBI. Ik verzekerde hem dat ik me
er geen zorgen over maakte dat er
iets over Watergate naar buiten
zou komen bij de hoorzittingen
over zijn benoeming.
Gray wist zeker dat hij zelfs de
mensen die ons niet geloofden
ervan zou kunnen overtuigen dat
de FBI zonder vooroordelen had
geopereerd bij het onderzoek
naar Watergate. Hij geloofde daar
zelf heilig in.
En toen, net zo naïef als koppig, liet
Gray zijn hoorzittingen voor de
juridische commissie van de Se
naat tot een ramp worden. Hij
droeg zomaar hele FBI-dossiers
sier van Ellsberg te pakken te
krijgen in verband met de Pen
tagon Papers. Maar hij scheen
niet te weten waarom.
Ellsberg had toegegeven dat hij de
Pentagon Papers, een geheime
beschrijving van de Vietnam-
oorlog, aan verscheidene kranten
had gegeven, en stond terecht
wegens het misbruik maken van
deze documenten.
(Noot van de bewerken Die verkla
ring van John Dean werd gevolgd
door een gedetailleerd verslag
over de rol die vooraanstaande
lieden uit het Witte Huis en de
Commissie voor de herkiezing
van de President bij de Water
gate-inbraak en de latere ver-
doezelpogingen speelden. Hij
onthulde dat Herbert Kalmbach,
de advocaat van de president
persoonlijk, was aangetrokken
om geld voor de Watergate-in-
brekers in te zamelen, en daarna
sloeg hij toe met de mededeling
dat Bob Haldeman, chef van de
staf van het Witte Huis, John
Ehrlichman, adviseur van de pre
sident voor Binnenlandse Zaken,
John Mitchell, voorzitter van de
CHP, en hij zelf erbij betrokken
waren. "En dat is tegenwerking
En dan was er ook nog het pro
bleem dat Hunt clementie ver
wachtte: geld zou hem niet tevre
den stellen als hij de indruk had
kunnen krijgen dat hij zijn vrij
heid zou behouden. "Ik ben er
niet zeker van dat u het ooit zult
redden met die clementie. Dat is
misschien net te gevaarlijk", zei
Dean.
^Nee, dat zit fout, beslist", zei ik.
'Maar ben je het er niet mee eens
dat je voorlopig maar het beste
die zaak met Hunt kunt regelen"
vroeg ik. 'Tk bedoel, dat is het
toch wel waard, op dit ogenblik"
'Dat is het waard om tijd te rekken
inderdaad", antwoordde Dean.
Die avond dicteerde ik een lange
aantekening voor mijn dagboek
over een dag die later beschouwd
zou worden als een rampzalig
keerpunt in mijn presidentschap
Achteraf gezien is het duidelijk dat
op 21 maart John Dean me erop
trachtte te wijzen dat wat ik ne
gen maanden lang als het ernstig
ste probleem van Watergate had
beschouwd - de vraag wie op
dracht had gegeven voor de in
braak - in belangrijkheid was
overschaduwd door het nieuwe
en veel ernstiger probleem van de
verdoezeling.
1 de
r pu-
blikatie. Bij elke zitting betrok hij
John Dean dieper in de con
troverse. Democratische leden
van de juridische commissie be
gonnen erop te staan dat Dean
moest getuigen voor dat Gray's
benoeming kon worden goedge
keurd.
Op mijn persconferentie van 156
maart 1973 ging 15 eerste vraag
over Watergate en de rol van John
Dean bij het onderzoek.
Ik verdedigde Dean en zei dat het
ondenkbaar en zonder precedent
was dat de juridisch adviseur van
de President een oproep om voor
een Congrescommissie te getui
gen zou aanvaarden. Dean werd
beschermd niet alleen op grond
van het voorrecht van de uitvoer
ende macht (the executive privi
lege), maar ook door het ver
trouwelijke karakter van de rela
tie advocaat-cliënt, een ver
schoningsrecht dat in de loop der
tijd is gegroeid.
Het was net na tien uur op
woensdagochtend, 21 maart, toen
John Dean naar het Ovale kan
toor kwam.
'Tk geloof.dat er geen twijfel be
staat over de ernst van het pro
bleem waarmee we zitten"
begon hij. "We hebben een kan
kergezwel - binnenin - dichtbij
het presidentschap, dat groeit.
Het groeit elke dag".
De dingen leken met de dag inge-
- wikkelder te worden.
Dean vertelde me dat Howard Hunt
en Gordon Liddy, volgestopt met
uitrusting van de CIA, ingebro
ken hadden in het kantoor van de
psychiater van Daniel Ellsberg.
"Wel allemachtig", zei ik.
Dean vertelde me dat zij het hadden
gedaan om te proberen het dos-
van de justitie", verklaarde Dean.
Daarna kwam hij tot de kern van
de zaak: Een advocaat van de
CHP had een boodschap van
Howard Hunt, de ex-CIA-agent,
gekregen waarin hij vroeg om
122.000 dollar voor persoonlijke
uitgaven en de kosten van ad
vocaten. Zijn verzoek ging verge
zeld van dreigementen aan het
adres van Ehrlichman en Egil
Krogh, van Ehrlichmans staf.
Hunts ultimatum, zei Dean, liep
af "bij het sluiten van de kantoren
gisteren").
Hunts dreigement was nou net het
meest dringende en dramatische
voorbeeld van de mogelijkheden
die de verdachten hadden en
hielden om te chanteren. Ik vroeg
hoeveel geld hij nodig zou heb
ben. Dean schatte dat er de ko
mende twee jaar een miljoen
dollar nodig zou zijn om alle ver
dachten te betalen.
Ik zei dat het niet makkelijk zou
zijn, maar dat ik wel wist hoe we
aan geld konden komen.
•'Moet je, gezien dit onmiddellijke
probleem, niet verrekt snel wat
doen aan Hunts financiële posi
tie", vroeg ik. "Je moet de kurk
toch zo goed op de fles houden
dat we nog vrijheid van handelen
houden - öf dat, öf we moeten de
hele boel nu maar. laten ploffen".
"Zo is dat", zei Dean.
Op 23 maart belegde rechter John
Sirica van het federale hof van
Washington een openbare zitting
om de straffen inzake Watergate
uit te spreken. Vlak voor de zit
ting begon, had hij een brief ge
kregen van James McCord.
Daarin zei McCord dat er poli
tieke druk op hem was uit
geoefend om te zwijgen; dat er in
het proces meineed was gepleegd
en dat er strafkwijtschelding was
beloofd in ruil voor zwijgen. Si
rica las de brief-in de zitting voor.
Sirica liet McCord op borg vrij. Hij
gaf Hunt een voorwaardelijke
straf van 35 jaar en elk van de vier
anderen veertig jaar. Liddy, die
had geweigerd te praten en
daarom ook werd berecht we
gens minachting van het hof,
kreeg een onvoorwaardelijke
straf van zes jaar en acht maan
den tot maximaal twintig jaar en
een boete van 40.000 dollar. Die
straffen waren absurd. Moorde
naars kregen in Washington nog
lichtere straffen. Sirica gaf toe
streng te zijn en rechtvaardigde
dat als een taktiek om de ver
dachten aan het praten te krijgen.
Op 30 maart, voor we naar mijn huis
in San Clemente, het westelijke
Witte Huis, vertrokken, kondigde
mijn woordvoerder Ron Ziegler
aan dat leden van de staf van het
Witte Huis ten volle zouden
meewerken als zij voor het jury-
onderzoek naar Watergate zou
den worden opgeroepen. Hij ont
hulde voorts dat er onderhandeld
werd met de commissie-Ervin (de
senaatscommissie die een onder
zoek naar Watergate instelde)
over een versoepeling van ons
standpunt over het voorrecht van
de uitvoerende macht.
(Noot van de bewerker Het Witte
Huis had aangevoerd dat op
grond van geschreven en onge
schreven regels de uitvoerende
macht niet kon worden gedwon
gen voor de commissie te getui
gen).
Op zondagmiddag 15 april, na de
kerkdienst in het Witte Huis,
kwam minister van Justitie Dick
Kleindienst naar mijn kantoor en
vertelde me dat Bob Haldeman
en John Ehrlichman steeds meer
betrokken raakten bij de crimi
nele kanten van Watergate. Hij
zei dat John Dean de belang
rijkste aanklager tegen hen was.
Later die middag kwam hij terug
met Henry Petersen, hoofd van
de afdeling misdaad van het mi
nisterie van Justitie. Kleindienst
had Petersen aangetroffen terwijl
hij zijn boot aan het schoonma
ken was en hem zo naar het Witte
Huis meegebracht, met een be
smeurd T-shirt, gymschoenen en
een spijkerbroek.
Petersen vertelde me dat naar zijn
mening Haldeman en Ehr
lichman hun ontslag moesten
nemen. Hij gaf toe dat de be
wijzen tegen hen niet erg sloten.
Maar hij voegde eraan toe: "Ze
hebben u en het presidentschap
al in verlegenheid gebracht en ze
zullen dat in de toekomst ook
doen".
Later bracht ik Haldeman en Ehr
lichman verslag uit van mijn be
sprekingen met Kleindienst en
Petersen. Ze waren verbijsterd.
Instinctief wist ik dat Petersen ge
lijk had en dat Haldeman en Ehr
lichman het Witte Huis zouden
moeten verlaten.
Ik hield mezelf voor dat ik niets te
maken had met de dingen die hen
kwetsbaar maakten. Ik wist zeker
dat ik van te voren niets had ge
hoord over de inbraak, ik had
geen enkel rapport gezien dat
was gebaseerd op afgeluisterde
telefoongesprekken, ik had niets
geweten van de opdracht die
Ehrlichman aan Dean zou heb
ben gegeven om het materiaal uit
Howard Hunts kluis te laten ver
dwijnen, en ik wist zeker dat
niemand me had gevraagd Her
Kalmbach te laten helpen om
geld bij elkaar te krijgen, of over
de besteding van een fonds van
350.000 dollar om de verdachten
te betalen, op 21 maart had ik er
zelfs over gedacht voor chantage
te betalen.
Maar er waren dingen die ik wel
had geweten. Ik had met Colson
over strafvermindering gepraat,
ik had Jeb Magruder (een func
tionaris van de CHP) ervan ver
dacht dat hij niet de waarheid
vertelde, maar ik had niets ge
daan met die achterdocht. En ik
was me ervan bewust dat de ver
dachten geld kregen voor hun
advocaten en hun gezinnen. Het
verschil tussen ons was dat Hal
deman en Ehrlichman verstrikt
waren geraakt in hun bemoei
enissen met de zaak, ik niet, tot
dusver.
Ik stond voor de opgave dat ik mijn
vrienden moest ontslaan voor
dingen waar ik zelf deel van uit
maakte. Ik was zelfzuchtig ge
noeg ten aanzien van mijn eigen
overlevings kansen om te willen
dat ze opstapten, maar ik was niet
hardvochtig genoeg om me mak
kelijk neer te leggen bij het idee
dat ik mensen zou kwetsen om
wie ik zoveel gaf. Ik vroeg me af
wat het voor hen zou betekenen
als ze gedwongen werden te ver
trekken, maar ik vroeg me nog
meer af wat het voor mij zou be
tekenen als ze dat niet deden.
Dit bracht me in een steeds moei
lijker situatie tegenover John
Dean. Aangezien het voor de ver
dediging van Haldeman en Ehr
lichman het beste was Dean in
discrediet te brengen, zou ik de
indruk wekken zijn beschuldi
gingen tegen hen geloofwaardi
ger te maken door hem in de staf
te houden.
Er was nog een persoonlijke over
weging die ik niet kon ontken
nen. Ik had Dean al van mij ver
vreemd door akkoord te gaan met
het idee zijn onkwetsbaarheid op
te heffen. Nu wist ik, dat hij zich
bijna zeker tegen mij zou keren
als ik me tegen hem leek te keren
John Mitchell
Ik wilde John Dean zeer be
hoedzaam aanpakken.
Vroeg in de ochtend op zondag 29
april belde ik Haldeman en vroeg
of hij naar Camp David wilde
komen. Hij zei dat hij dat zou
doen en Ehrlichman ook - maar
ze wilden me liever elk apart
ontmoeten. Ik wist toen dat hij
zich realiseerde wat ik zou gaan
zeggen, dat hij wist dat we tot het
eind waren gekomen.
Zij waren mijn naaste medewer
kers geweest. Zij waren m'n
vrienden. Ik probeerde het de
volgende avond nog goed te ma
ken met hen door te zeggen wat ik
echt meende: "Vandaag heb ik,
als één van de moeilijkste beslis
singen in mijn presidentschap,
het ontslag aanvaard van twee
van mijn naaste partners in het
Witte Huis - Bob Haldeman en
John Ehrlichman - twee van de
beste dienaren van het volk van
wie ik het voorrecht heb gehad
hen te kennen".
(Noot van de bewerken In zijn
speech van 30 april beweerde
Nixon dat hij tot zijn gesprek van
21 maart met John Dean niets
had geweten van de verdoezeling
van Watergate. Dat was niet waar,
en de toespraak stond bol van de
excuses voor zijn gedrag, zoals
Nixon toegaf. "Het waren geen
verklaringen hoe een President
van de Verenigde Staten zich zo
onbeholpen in zo'n situatie kon
werken", zegt hij. "Dat was wat
het volk echt wilde weten, en dat
was wat ik in mijn toespraak van
30 april en in alle andere verkla
ringen die ik als President over
Watergate aflegde, verzuimd heb
te vertellen").