Harry Prick over Lodewijk van Deijssel De Kus: Vader Doorsnee in Tarzanbroek Overzichtelijke wereldatlas Meneer Van Dale wacht op antwoord Een vlekkeloze prestatie Rosa ligt gebed in 'fondant' VRIJDAG 3 FEBRUARI 1978 PAGINA 21 Als er met terugwerkende kracht een 'boek van het jaar 1977' zou moeten worden aangewezen, werd dat onge twijfeld de dissertatie waarmee Harry Prick een zo verbluffend helder licht heeft geworpen op de figuur van Lo dewijk van Deijssel en zijn beroemde of beruchte bundel schetsen uit het le ven van een klein jongetje, bekend als De Adriaantjes. Van zijn zestiende tot zijn achtentach tigste jaar heeft Karei Joan Lodewyk Alberdingk Thym de pen gevoerd: aanvankelijk in het kielzog van zijn be roemde vader, (de Amsterdamse hoogleraar en voorvechter van de ka tholieke emancipatie), daarna als op zienbarende en opzichtige dandy, als gevreesd en nagebootst criticus en als schrijver van naturalistische en im pressionistische schetsen romans en memoires om tenslotte zijn levens avond te slijten in Haarlem, waar hij, niet zichtbaar gehinderd door het feit dat hij voor het overgrote deel van het letterlievend publiek vergeten was, als een ontzagwekkende oude monarch in ballingschap troonde als laatste Tach tiger. Excentriek genie De hedendaagse lezer heeft hooguit op school zijn tirade 'ik hou van het proza dat als een man op mij afkomt' etc. ge lezen; reeds in de jaren dertig deed Ter Braak hem af met "de sneer van de welingelichte man die de klok heeft horen luiden", maar Harry Prick, erf genaam van het enorme Van Deyssel- archief is sedert zijn eerste kennisma king met dit excentriek genie zijn trouwe adept, die vrijwel alleen tegen de stroom van onbegrip en gebrek aan interesse oproeiend, verschillende van zijn boeken heeft heruitgegeven, en via een stroom van artikelen, Van Deijssel in de belangstelling heeft terugge bracht. Dat is een enorme prestatie; maar het is hem niet in de laatste plaats gelukt door zijn glasheldere stijl van schrijven, zijn lucide gevoel voor hy- mor en door het feit dat zijn liefde voor Van Deyssel en diens oeuvre steeds gepaard gaat met een bijna bovenmen selijke objectiviteit. Van Deyssel heeft, afgezien van zijn boe ken en artikelen, levenslang zijn eigen gemoedsbewegingen, invallen, ang sten en vrezen genoteerd, hij heeft de eigen ziel in kaart gebracht met aan dacht voor ook het kleinste detail: zijn nagelaten geschriften, (zestig kisten vol!) bevatten niet alleen zijn scheppend proza, maar ook lijsten van kleding, inhoudsopgaves van zijn schrijftafel, telefoonbriefjes, instruc ties om zichzelf in het gareel te houden, werkplannen, herinneringen, analyses van alle mogelijke stemmingen waar aan hij onderhevig was, etc. etc. een oceaan van papier. Topje van ijsberg Wat hij publiceerde is, om eens een cliché te gebruiken, het topje van de ijsberg, en Prick geeft in zijn boek een ongelo felijk gedetailleerd en vermakelijk beeld van alles wat, tijdens het schrijven van De Adriaantjes, onder water aanwezig was. Wanneer een letterkundige zich met een schrijver gaat bezighouden ontstaat meestal een boek dat of stomvervelend is vanwege de wetenschappelijke angst om ook maar één woord voor ei gen rekening neer te schrijven, óf een soort heiligenleven. De wens om aan deze Scylla en Charyb- dis te ontsnappen drijft de letterkun- dige-biograaf dan meestal in het moeras van het vie romancée, meestal niet meer dan een oppervlakkig naver tellen vol privéspeculaties. Men moet al uit zeer bijzonder hout gesneden zijn om niet in deze drievoudige val te lo-* pen: van Harry Prick kan dit zonder neergezegd worden. Sleutelmandje De Adriaantjes (populairder titel dan het oorspronkelijke Kind-Leven) is een verzameling extreem-gedetailleerde schetsen en schetsjes die tezamen een beeld geven van het leven van een kleine jongen, waarin Van Deyssels ei gen jeugdjaren, gecombineerd met diens observaties van zijn zoontje, het ideale kind samenvallen. Ik zal een tweetal citaten geven: eerst een frag ment uit de Adriaantjes, daarna Pricks annotatie. Het fragment uit de Adriaantjes maakt deel uit van een beschrijving van Ad riaans moeden "Zij ging in de kamer, ziende of alles goed was, zonder eigen lijk te kijken, ernstig, met van binnen uit door een stillen schijn gesloten blik. Zij droeg in haar eene hand een sleutelmandje met een deksel en heng sel, van bleeke rietstrookjes gevloch ten, met zwarte randen. Hier binnen in was hare zakdoek, klein en wit, de blinkende en aan de binnenkantjes zwarte sleutels, een kleinere flacon met iets vloeiends er in als water en heel lekker ruikend, een opschrijfboekje, fijn en glas van effen blaauw leer en heel, licht goud rondom de blaadjes samen, en, dieper in, andere innige dingen". Na te hebben vastgesteld dat de hand waarin Adriaans moeder haar sleutel mandje draagt de linkerhand was, merkt Prick over het sleutelmandje het volgende op: "Aan dat sleutel mandje moet Thijm (zoals hij Van Deyssel noemt) bijzonder gehecht zijn geweest. Toen zijn moeder was overleden stelde hij er prijs op dit verder onaanzienlijke mandje in zijn bezit te krijgen. Daar door bleef het tot op de dag van van daag bewaard met een groot gedeelte van zijn oorspronkelijke inhoud". Hoewel van Deyssel niet de gehele in houd beschrijft maar samenvat als 'an dere innige dingen' weet Prick precies wat die dingen dan wel zijn geweest 'moeders beursje, een persoonlijk door de Paus gewijde ivoren rozenkrans en een zwart ebbehouten doosje met suikerpepermuntjes en een zilveren sterretje als deksel-middelpunt". Exacte maten Ook de wandeling die Adriaan met zijn vader maakt is dankzij het com mentaar van Prick nog steeds te volgen in het hedendaagse Amsterdam; een ander curieus trekje is de beschrijving die Prick geeft van de woonkamer van Adriaan: dit was de woonkamer in Van Deyssels ouderlijk huis, en zelfs de exacte maten worden ons niet onthou den. Maar deze uiterste gedetailleerdheid is niet Pricks grootste prestatie: dat is volgens mij het hoofdstuk waarin hij op de achtergronden van De Adriaan tjes ingaat en waarin hij er in slaagt om duidelijk te maken wat achter de de taillistische schetsjes schuilt, van Deyssel komt in deze ronduit briljante studie tot leven, niet alleen als de cu rieuze letterkundige die een halve bladzij wijdde aan de beschrijving van een gedekte tafel, maar als een mys ticus, een onvermoeibare ngjager van het Goddelijke Kind, niet alleen een verbluffend stilist, maar ook een man die het leven heeft liefgehad en aan deze liefde vorm heeft gegeven op een manier die uniek is in de Nederlandse, of in de Europese literatuur. Ik zou nu eigenlijk nog moeten schrijven over het volmaakte en uitgebreide re gister, het van enorme eruditie ge tuigend notenapparaat, en de talloze humoristische passages, maar dat zou te veel worden. Laat ik volstaan met ten overvloede op te merken dat Harry Prick (die later in de hemel naast o.a. Boswell, Quentin Bell en Eckermann komt te zitten) het zicht op Van Deys sel en zijn werk op onovertroffen wijze opent. Een van de vele anecdotes die er over Van Deyssel in omloop zijn vertelt hoe hij, op hoge leeftijd, eens zat te eten in het roemruchte Haarlemse restaurant Brinkmann. Een tweetal studenten kreeg hem in de gaten: het reusachtige kale hoofd, die loense blikzou het de legendarische Van Deyssel zijn? Aangezien hij een veel te indruk wekkend man was om brutaalweg aan te spreken stuurden zij de kelner met een briefje: "Mogen wij misschien vra gen of gij soms Lodewijk van Deyssel zijt?" De oude heer nam het aan, schreef er iets bij en liet het terugbezorgen Met klop pend hart vouwden zij het open lazen onder hun vraag het antwoord. Het luidde: "Neen. Dat moogt gij niet vra gen". Dit verhaal typeert voor mij de ontoegankelijkheid van man en werk. Gelukkig is Harry Prick er nog: hij weet alle antwoorden. PAUL MARIJNIS Harry G. M. Prick: De Adriaantjes. Uitg. Athenaeum/Polak Van Gennep, ƒ60.- Over de laatste roman van Jan Wolkers kan ik niet erg enthousiast worden: de vele voorpubliciteit die De Kus heeft gekregen zal ongetwijfeld voor bevredigende ver koopcijfers zorgen, en voor mensen die geneigd zijn de omzet als maat van alle dingen te zien volstaat dat: de auteur schijnt trouwens een van hen. Niet alleen het naïeve citeren van buitenlandse recensies over zijn werk, (in de trant van "kijk mij eens beroemd zijn") maar ook het onbevangen gesnoef waarmee Wolkers in een interview in de HP zijn mede-literatoren te lijf ging doet mij denken dat 'le style, c'est l'homme' hier in ieder geval ten volle opgaat. Voor slechte verstaanders: ik ver wijt Wolkers niet dat hij hoog van de toren blaast (wat mij betreft snoeft'hij de stenen uit de grond) maar dat hij een oppervlakkig, li- teratuurderig boek heeft ge schreven, waarin de 'literaire' trekjes zeer onhandig zijn aange bracht, dat de pretentie van meer te zijn dan een opgekrikte be schrijving van een reisje door In donesië in geen enkel opzicht waarmaakt. De inhoud is zeer snel verteld: de ik-figuur en zijn maat Bob, een ex-koloniaal soldaat, reizen met een gezelschap enge oudere toe risten door Indonesië, tijdens deze reis wordt de ik-figuur zich gaandeweg bewust van een stille, maar edele liefde voor zijn vriend die hem eens lang geleden, op de mond heeft gekust. Bob echter blijkt een aftakelende .Lebemann te zijn die steeds on beweeglijker wordt ten gevolge van toenemende jicht. Dit laatste gegeven, het onbeweeglijk wor den van een blanke die zich in de tropen niet al te best tegen de in heemse bevolking heeft gedra gen, is letterlijk hetzelfde als in Harry Mulisch meesterlijke 'Wat gebeurde er met sergeant Mas- Alleen blijft Jan Wolkers dichter bij de werkelijkheid: sergeant Mas- suro verandert in graniet, Bob wordt veilig het vliegtuig inge dragen. Bob moet een van de gedesillusio neerde condottieri verbeelden die indertijd een man als Wes terling volgden, en ik moet toe geven dat déze figuur Wolkers is gelukt, tenminste in de gedeeltes waarin hij handelend optreedt. Dat zijn dan ook de beste stukken van het boek: de Flashbacks en de monotone beschrijvingen van de tropische natuur zijn zeer plomp neergeschreven, en het is irritant om te zien hoe weinig di mensie de onmogelijke Hol landse reisgenoten hebben: ook de inlanders verschrompelen onder Wolkers pen tot malle ninda-lekka-mannetjes of giechelende snolletjes op olijke oh-lala-basis. Ik noemde al even de naïviteit van de talrijke literaire trekjes: de emotionele onderstroom tussen de twee mannen wordt bv. aan gegeven als Bob zijn makker wa ter in het gezicht gooit, of scheer schuim over hem heen spuit, een soort Freud-voor-beginners; wanneer de jichtaanvallen toe nemen helpt de ik-figuur als een verpleegster zijn kompaan op het privaat en wanneer de ik-figuur na met een Indonesische homo naar bed te zijn geweest hem een polshorloge geeft doet de jongen dat niet om zijn pols, maar om zijn enkel, een hooglijk zouteloos trekje dat dient om het omge keerde van de situatie aan te ge ven, etc. eet. Wolkers heeft zijn hand zwaar overspeeld: hij is op zijn best als hij zich bepaalt tot beschrijven van mensen en situaties; zodra hij gaat toevoegen, interpreteren, schilderen etc. ontstaat een ir ritant beeld van Hemingway- achtige maar net niet over tuigende flinkheid, een Vader Doorsnee in Tarzanbroek, staande voor een bordpapieren toneeldecor-met-palmen. De enige mogelijke reden waarom De Kus in Indië speelt en niet op Rottumeroog is het goena-goena-motief: de stille kracht neemt wraak op de voor malige koloniale soldaat. Maar dat heeft, zoals gezegd, Mulisch al eerder gedaan. De lach-of-ik-schiet-scènes, de nei ging om literair te doen, hebben dit boek gereduceerd tot een ma tige draak. Jammer. Als Wolkers wat pretentielozer had geschre ven was er misschien iets aan- trekkelijkers uit de bus gekomen. Paul Marijnis Jan Wolkers:. De Kus. Uitg. Meulenhoff, 20- "Rosa" geschreven door Catherine Marchant. Verschenen bij de Zuid-Hollandsche Uitgeversmij in Baarn (f 23,90). Onder het pseudoniem Catherine Marchant heeft de schrijfster Catherine Cookson met verhalen als "Aan de oever van de rivier" en "Kirsten" zich ook in Neder land een zekere aanhang1 ven. Er zijn nog altijd zich graag verdiepen in het ro mantische verhaal dat niet al te gecompliceerd moeiteloos voortkabbelt. In dat genre moet men ook het nieuwe produkt "Rosa" plaatsen. De "blanke lelie" Rosa die het toch al zo moeilijk heeft met haar drinkende vader en haar vlinder achtige zusje wordt tot overmaat van ellende verliefd op een man met een ongelukkig kind. Alles komt na de gebruikelijke ke ten v rgev begrijpelijke misverstanden ech ter best voor elkaar. Iedereen wordt gelukkig. Voor zover dat onder de gegeven omstandighe den mogelijk is. Maar men moet wel een literaire zoetekauw zijn om van deze fondantschrijverij te kunnen genieten. KOOS POST "Nieuwe grote wereldatlas", ge bonden, 248 blz. (uitgeverij El sevier, Amsterdam, prijs 65,-) grote wereldatlas van Elsevier blijkt een voor de kran tenlezer heel goed hanteerbaar hulpmiddel. Hij is overzichtelijk, geeft veel geografische informa tie en wordt niet overwoekerd door een uit de handen lopend perfectionisme dat in menig-an der product tot een; ware plaatsnamen-jungle werd. Wat de aardrijkskundeles betreft is deze nieuwe uitgave zondermeer een geduchte concurrent-van de Bosatlas. Er zijn meer dan honderd satelliet foto's opgenomen, verspreid over verschillende kaarten en dus over de wereld verspreid. De ca mera van de kunstmaan bespiedt en registreert en wij met ons allen wemelen op de aardbol voor zijn lens. Misschien dat aanschou wing van deze foto's ons doen en laten relativeert, dan wordt deze a'tlas van Elsevier de eerste met een filosofische boodschap. Voor direct aardrijkskundig ge bruik heeft men iets minder aan de satellietfoto's, omdat zij uit verschillende perioden van de ruimtevaart dateren, met ver schillende technieken zijn ver vaardigd en soms een stuk ter grootte van twee Nederlandse provincies in kaart brengen en soms vrijwel het hele subcon tinent India. Onderling verge lijken op bijv. de vertrouwde ve getatie, is dus moeilijk. Zoals gezegd, de kaarten zijn duidelijk en smaakvol. Re liëfkaarten zijn in de meerder heid; bij de Beneluxlanden wor den ook kaarten met de grond stoffen geleverd. Er is per land nogal wat statistisch materiaal verwerkt dat inzicht geeft in de specifieke problematiek. Risico's voor samensteller en gebruiker heeft dat natuurlijk wel, want sta tistische gegevens plegen zeer snel te verouderen. Over verouderen (of slordigheid?) gesproken: Ho Tsji Minh-stad heet in de nieuwe grote werel datlas nog steeds Saigon. En om dichter bij huis te blijven: het in getekende 'wegennet' tussen Leiden en Zoetermeer stemt in genen dele overeen met de erva ren werkelijkheid. HAN MULDER Enige tijd geleden paste ik een kleine steekproef toe op de Dikke van Dale, met geen an der doel dan de verwijten van Age Bijkaart eens te toetsen. De uitslag van deze kleine test was niet gunstig voor het sac rosancte woordenboek: het Bijkaartse verwijt van lang dradigheid bleef overeind. Dat zich echter bij dit woorden boek een staf van vastbeslo ten linguïsten alle mogelijke moeite geeft om aan de vraag om beknoptheid te voldoen, bleek uit een briefje dat het Leidsch/Alphens Dagblad ra zendsnel werd toegezonden M. H. Ten behoeve van Uw me dewerker Paul Marijnis doe ik u hierbij toekomen een ex. van Van Dales Zakwoor denboekje. De "dikke" Van Dale is nog te moeilijk voor hem; er staan te veel woorden in en hij kan die nog niet zo goed uit elkaar houden. Het Zakwoordenboekje is be doeld voor leerlingen van de lagere school in de hogere klassen die niet al te dom zijn. Als Paul M. nu dit Zakwoor denboekje maar vlijtig bestu deert, bereikt hy misschien ooit nog wel eens dat peil. Succes ermee! Deze olifanteske ironie, verhin derde mij niet het Zakwoor denboekje nauwgezet te be kijken: het telt 228 bladzijden, en aangezien ik de Dikke Van Dale te omslachtig vond, is dit al een hele verbetertng-3002 bladzijden minder. Deze gun stige ontwikkeling strekt zich echter niet uit tot de inhoud. Aangezien het boekje 'is be doeld voor leerlingen van de lagere school in de hogere klassen die niet al te dom zijn' heb ik het door een aantal hunner laten keuren. Helaas: het is alweer niet goed. Het eerste wat leerlingen in die leeftijdscategorie blijken te doen (als ze niet al te dom zijn') is het opzoeken van zo geheten 'vieze woorden'. Gelukkig waakt van Dale ook in zakformaat nog over de knapenziel: woorden als 'lui', 'klootzak' eet. eet. ontbreken volkomen. Selfs een over het algemeen geaccepteerd woord als 'kruis' brengt het niet verder dan de volgende omschrij ving: kruis, o.(-en,..zen), rechte stijl met een dwars hout; zinnebeeld der chr. inz. Kerk; grafteken; ver hogingsteken (in de muziek); ramp, onheil, hoger deel in de rug van paard of ezel aan het einde van de ruggegraat'. Deze lompe amputatie doet vrezen dat het Zakwoor denboekje niet zozeer be stemd is voor 'leerlingen van de lagere school' maar eerder voor hun met een Vic toriaanse mentaliteit behepte opvoeders Als die nu maar "niet al te dom zijn" zullen ze dit boekje niet gebruiken, be halve om eens te laten zien hoe vreemd de vaklui doen als ze spreektaal gaan kuisen volgens de beste tradities van de negentiende eeuw. Voor de 'dunne' Van Dale eindigt het menselijk lichaam vijf centimeter beneden de navel, net als de zwembroek jes in Franco's Spartje. Het feit dat in het boekje ook een lijst met Bijbelse namen is op genomen weegt voor de jeugdige gebruikers (en voor mij) niet op tegen dit door burgermansfatsoen veroor zaakte gemis. PAUL MARIJNIS Van Dalo's Zakwoordenboekje der Nederlandse Taal: I7e herziene druk, Uitg, Martinus Nijhoff.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1978 | | pagina 21