„Waarom ik
vluchtte uit
Zuid-Afrika"
Mijn
rnensen
willen
niets
liever
dan je
te
grazen
nemen.'.
,ONS BLANKE GEZIN
ONTROEREND ONTHAALD
DOOR ZWARTE STATEN'
ZATERDAG 14 JANUARI 1978
EXTRA
PAGINA 23
Begin december vluchtte de in
zijn eigen land "verbannen"
hoofdredacteur van de Daily
Dispatch, Donald Woods, met
zijn gezin naar Engeland, via de
in Zuid-Afrika gelegen enclave
Lesotho.
Hieronder verklaart Woods in
acht punten het "waarom" van
zijn vlucht. Van de ontsnapping
zelf doet hij uitgebreid verslag
in het daaronder staande ar
tikel.
1. De verbanning maakte het me onmogelijk te functioneren als journalist
en criticus van de apartheid.
2. Een week na mijn verbanning begon ik aan een boek over Steve Biko.
Twee maanden later was het manuscript gereed en ik kon niet veilig in
Zuid-Afrika blijven als het gepubliceerd zou worden.
3. Er is niet langer een vrije pers van enige betekenis in Zuid-Afrika. De
gebeurtenissen van 19 oktober veranderden alle oude regels.
4. Aanvallen tegen mijn gezin door mensen van de veiligheidspolitie (scho
ten op mijn huis, met chemicaliën behandelde T-shirts voor mijn kin-
ren) werden niet serieus onderzocht ondanks de aanwijzingen over de-
schuldigen.
5. Ik heb veel vrienden die verbannen of gearresteerd zijn, en wenste
zoveel mogelijk druk op de Nationalistische regering te laten uitoefenen
om hen vrij te krijgen, en ik kon dit alleen in een internationaal verband
doen.
6. De uitslag van de recente algemene verkiezingen maakt duidelijk dat de
meeste blanken liever vechten dan onderhandelen en aangezien de toe
nemende woede van de zwarten het waarschijnlijk maakt dat de nader
ende confrontatie op een burgeroorlog tussen de rassen uitloopt, kan
een Zuidafrikaanse liberaal die in het buitenland enige invloed kan doen
gelden slechts proberen internationale pressie te laten ontstaan.
7. Het onderzoek in de zaak-Biko was niet bevredigend en het blijft nood
zakelijk gerechtigheid te eisen en een beroep te doen op minister Kruger
om verantwoording af te leggen.
8. Ik geloof dat de Zuidafrikaanse rassenkwestie niet langer een zuiver
binnenlandse aangelegenheid is, dat het de hele mensheid aangaat, en
dat ik een rol moet spelen om de mensen overal te wijzen op het gevaar
dat de apartheid is voor de landen van de hele wereld.
Aankomst van
de „verbannen
en vervolgens uit
Zuid-Afrika
gevluchte
journalist
Donald Woods
met zijn gezin op
het Engelse
vliegveld
Gatwick. Woods,
die een goede
vriend was van
de zwarte leider
Steile Biko'
schrijft diens
biografie. Het
boek zal
omstreeks april
uitkomen in
Engeland.
LONDEN - Drie dagen ge
leden ben ik met mijn ge
zin in Engeland aangeko
men na een bizarre reis
van tienduizend kilometer
waarop we liepen, liftten,
waadden, zwommen, ons
verstopten en vlogen in
vliegtuigen van elk formaat.
De reis begon donderdag 29 de
cember om zes uur 's avonds.
Omdat de Zuidafrikaanse veilig
heidspolitie mijn huis onder
voortdurende controle hield,
hadden mijn vrouw en ik ons op
de tocht voorbereid achter de
dichte deuren van de garage.
Ik kroop heel laag onder in de auto
met een deken over me heen.
Toen deed ze de garage open en
reed naar buiten langs het uit
kijkpunt van de politieman aan
de overkant van de straat.
Buiten de stadsgrens liet ze me aan
de kant van de weg achter en ging
zelf terug naar huis. Ik had m'n
haar zwart gemaakt en droeg een
snorretje dat ik had gekregen van
een vriend die aan amateuitoneel
doet.
Door
Donald Woods
Twee dingen zijn heel gewoon op
die autoweg van East London aan
de kust naar het noorden: - lifters
en wegversperringen. Het kostte
me dan ook geen moeite drie lif
ten te krijgen naar een punt dicht
bij mijn eerste doel: de grens met
Lesotho.
Die wegversperringen zijn er niet
alleen maar voor politieke
doeleinden. Gewoonlijk zijn het
controlepunten waar de politie
het vervoer van marihuana on
derschept, of waar de verkeers
politie remmen en verlichting
van auto's controleert. Maar ik
had alle reden bang te zijn voor
die versperringen. Nadat ik twee
maanden eerder door de poli
tieminister James Kruger was
„verbannen"' had ik van het
hoofd van de veiligheidspolitie in
mijn woonplaats East London de
waarschuwing gekregen dat ze
me de heletijd in de gaten zouden
houden.
Steve Biko, de in Zuidafrikaans gevangenschap omgekomen zwarte
leider, over wie de gevluchte hoofdredacteur Donald Woods een boek
heeft samengesteld. Dat was één van de redenen van Woods om met zijn
gezin uit Zuid-Afrika weg te trekken.
Te grazen
Die politiechef, kolonel Van der
Merwe, was duidelijk geweest.
„Wij weten wat er in je huis ge
beurt", zei hij, „We zullen erach
ter komen als je de voorschriften
van je verbanning overtreedt en
mijn mannen kunnen als dat no
dig is op elk ogenblik zonder
waarschuwing binnenkomen.
Mijn mensen willen niets liever
dan je te grazen nemen omdat je
de voorschriften hebt overtre
den."
Deze duidelijke hint dat mijn huis
werd afgeluisterd was geen bluf.
We hadden sterke aanwijzingen
dat in mijn huis, mijn kantoor en
misschien zelfs in mijn auto af
luisterapparatuur was aange
bracht. Een vriend die door de
veiligheidspolitie was aange
houden en ondervraagd had dit
bevestigd. De ondervragers van
de veiligheidspolitie hadden voor
hem met veel plezier privege-
sprekken uit mijn kantoor op
geluidsbandjes afgedraaid.
Toen ik daar stond te liften was ik
bang dat de veiligheidspolitie
van ons plan op de hoogte was, al
hadden mijn vrouw en ik slechts
twee dagen van te voren fluiste
rend in de tuin over een ontvluch
ting gesproken. Twee dagen voor
de ontsnapping bleek de poli-
tiesurveillance langs ons huis te
zijn toegenomen. Politiebusjes
reden aan een stuk door lang
zaam voorbij en de dag tevoren
had een vriend een vrachtauto
met een walkie-talkie-apparatuur
geparkeerd zien staan op de hoek
van onze straat.
Aan de andere kant - zo probeerde
ik mezelf steeds weer te verzeke
ren - was het onwaarschijnlijk
dat ze iets van ons plan zouden
weten omdat mijn vrouw Wendy
alleen onze twee oudste kinderen
van onze bedoeling op de hoogte
hadden gebracht. Zelfs onze be
ste vrienden hadden we er niets
van verteld omdat we bang waren
dat zij er bij zouden worden be
trokken.
Stilzwijgen
Met twee liften kwam ik in James
town, een goed eind noordelijk
van Queenstown. De eerste au
tomobilist was een blanke, En
gelssprekende Zuidafrikaan met
wie ik Afrikaans sprak. Uit zijn
antwoorden bleek dat hij niet zo
best overweg kon met die taal (er
zijn eigenlijk maar weinig En-
gelstalige-Zuidafrikanen die
goed Afrikaans spreken) en
daarom sprak ik heel aarzelend
„Afrikaans-Engels" met hem. De
conversatie bleef tot een mini
mum beperkt en het grootste deel
van de rit verliep in stilzwijgen.
De tweede chauffeur was een Afri
kanerdie heel slecht in z'n Engels
was (en in die taal sprak ik hem
aan met een Australisch accent)
Het enige dat hij me vroeg was
wat ik voor de kost deed en ik
antwoordde dat ik gedichten en
reisverhalen schreef. Daarmee
hield het gesprek vrijwel op, be
halve dat we elkaar wederzijds zo
nu en dan een sigaret aanboden
tot we in Jamestown waren.
Daar, in het geboortedorp van pre
mier Vorster, moest ik verder in
noordoostelijke richting. Het
duurde een half uur voordat ik
een lift kreeg, want de weg naar
Sterkspruit wordt niet zoveel ge
bruikt als die van James
town naar het noorden.
„Bakkie"
Toen kwam er toch een „bakkie"
voorbij - een kleine boerenwagen
- en de chauffeur nam me mee tot
dicht bij Sterkspruit. Hij was een
zeldzaam praatzieke Afrikaner.
Tenminste, hij begon honderduit
te vragen in een poging om een
conversatie op gang te brengen.
Maar toen ik antwoordde met een
Duits accent a la Peter Sellers -
„weisz no English, nicht verste-
hen, verzeihen Sie bitte" -
hield hij op.
Vanaf het gebied rond Sterkspruit
was ik afhankelijk van hulp van
zwarten. Dat heb ik tot nu toe
verzwegen en zelfs nu geef ik
daar geen bijzonderheden over.
Dat zou mijn helpers in ge
vaar brengen.
Nu vond ik het veilig om mijn bril
weer op te zetten. De valse snor
had ik allang weggedaan, die
prikte te irritant. Ik ging meteen
naar huizen van zwarten en drie
maal achter elkaar kreeg ik hulp.
Twee van mijn helpers herken
den me onmiddellijk zodra ik
mijn naam zei. Zonder aarzeling.
De een zorgde ervoor dat ik een
eind verder bij de ander terecht
kwaiïi. De laatste bracht me naai
de beste plek om de Telle-rivier
aan de grens met Lesotho over-
te steken.
Toen wachtte nog een behoorlijk
lange wandeling, eerst langs een
modderpad en vervolgens door
onherbergzaam gebied naar de
vallei van de Telle. Hevige regen
val had de zandgrond zacht ge
maakt. Voortdurend schoot de
uitspraak door me heen van Nel
son Mandela, de gevangen leider
van het verboden Afrikaans Na
tionaal Congres: „Er bestaat geen
gemakkelijke weg naar de vrij
heid".
Zoeklicht
Terwijl mijn zwarte gids en ik de
grens naderden moesten we drie
keer snel plat gaan liggen. Het
leek erop of de sterke straal van
een zoeklicht de grond naar ons
aftastte. Het verblindende licht
leek rechtstreeks op ons gericht
telkens wanneer het aanfloepte.
Alsof dat verdomde ding wist
waar we waren. De eerste maal
smeet mijn vriend me letterlijk
tegen de grond. Minuten later
had ik nog pijn in mijn rug.
Binnen een kwartier moesten we
nog tweemaal wegduiken. Maar
nu had ik geen duw meer nodig.
Zoals we daar lagen in het felle
licht op het dunne, harde gras
leek die vervloekte straal dwars
door de begroeiing te snijden.
Ik weet nog niet waar dat licht van
daan kwam. Het kan een pa
trouillezoeklicht van een gren
spost zijn geweest of de koplamp
van een auto die door de bochten
van de weg langs de rivier reed.
Maar op dat ogenblik leek dat
licht ontzettend fel, net alsof het
heel goed wist dat we daar wa-
Angst
Eigenlijk had die hele reis langs de
weg iets angstaanjagends. Gedu
rende die hele tocht van bijna
vijfhonderd kilometer was ik
bang. Elk ogenblik kon er een
wegversperring opdoemen, let
terlijk in elke bocht van de weg.
Op een gegeven ogenblik stopte
de chauffeur van de eerste auto
plotseling. Zijn wagen deed het
niet meer en hij had moeilijk
heden met zijn accu. Er stopte
een grote vrachtwagen (in mijn
toestand van angst zag ik er
prompt een politiewagen in) en
de chauffeur vroeg of hij kon hel
pen. Maar het was haast niet te
geloven: mijn chauffeur had een
reserve-accu en al gauw waren
we weer op weg.
Toen we in Jamestown stonden bij
een stoplicht kwam er tot mijn
afgrijzen een echte politiewagen
naast ons staan. De politieman
die het dichtst bij mij was - nog
geen twee meter van me af - leek
met belangstelling mijn gezicht
te bestuderen. In het gevoel van
een vluchteling worden dergelij
ke waarnemingen blijkbaar altijd
overdreven.
Een ander benauwd ogenblik
kwam toen ons „bakkie" een
lekke band kreeg en het verwis
selen van een wiel eeuwen leek te
duren. Tijdens die operatie kwa
men er twee keer koplampen op
ons af en ik was als de dood dat
het politie-auto's zouden zijn.
Tegen die tijd zouden ze hebben
kunnen ontdekken dat ik niet
meer thuis was, door bijvoor
beeld alleen maar de telefoonge
sprekken naar mijn huis in de ga
ten te houden. We hadden afge
sproken dat als er voor me zou
worden opgebeld Wendy zou
zeggen dat ik was gaan schaken
bij een vriend, wie wist ze niet.
En zo werd dat „zoeklichtincident"
bij de grenspost van de Telle-
brug een climax in bijna tien uur
ingehouden angst.
Rivier
Het volgende struikelblok was dat
toen we de oversteekplaats be
reikten waar je normaal via ste
nen kan overstappen, de rivier
gezwollen was door de hevige
regenval.
Maar gelukkig kon ik tot hal
verwege waden en hoefde ik
maar een meter of veertig te
zwemmen naar de andere oever.
Ik liet mijn jasje achter bij mijn
weldoener, gooide mijn schoe
nen met de sokken erin weg-
gestouwd naar de overkant,
stopte mijn bril in mijn opge
knoopte overhemd en kwam vrij
gemakkelijk aan de andere kant.
Toen het bijna daglicht werd kon ik
mijn schoenen gemakkelijk te
rugvinden en mijn shirt en broek
droogden al gauw op tijdens de
wandeling naar de weg tussen de
Telle-brug en Maseroe.
Ik voelde me helemaal niet moe
toen ik aan de kant van Lesotho
liep om de weg te bereiken. Mijn
gevoel van triomf overheerste.
En toen ik bij die weg was, hoefde
ik niet langer dan vijf minuten te
wachten of er kwam een Landro
ver aan. Er zat een ambtenaar van
de regering van Lesotho in met
z'n hond en die vriendelijke man
gaf me direct een lift. Hij was op
weg naar Maseroe.
Ik was toen echter zo bang dat ik
het gevoel had dat mij dit onge
luk wel eens kon overkomen.
Onverstoorbaar
In Maseroe werd ik naar het Britse
Hoge Commissariaat gebracht.
Jim MofTatt, de Britse ambassa
deur, begroette me met die heer
lijke typisch Britse onverstoor
baarheid. Kalm zocht hij de re
gels op voor politiek asiel en han
delde alle protocolaire zaken af
met betrekking tot de regering-
van Lesotho.
Tegen die tijd hadden Wendy en de
kinderen ons huis in East Lon
don verlaten en waren ze aange
komen in Oemtata, de hoofdstad
van de bantoestam Transkei.
Daar zaten ze in het huis van mijn
schoonvader en ik kon ze vanuit
het kantoor van Jim Moffatt op
bellen. Toen ze hoorden dat ik
veilig en wel in Maseroe zat, re
den Wendy en de kinderen naar
Lesotho. Daar kregen ze een es
corte van de politie tot Maseroe.
Geweldig was het om weer samen
te zijn met mijn gezin. We konden
in het huis blijven van Jim Mof
fatt en zijn vrouw Pam. Daar
vierden we een geweldig
nieuwjaarsfeest en later kwamen
er tal van bestuurders van Les
otho en ambtenaren van het
Britse Hoge Commissariaat over
de vloer. Wat was het geweldig
om weer hardop in huis te kun
nen praten en met meer mensen
tegelijk in een kamer te kunnen
zijn zonder steeds op te schrik
ken als er buiten iemand
langsliep of aanklopte.
Ik kon amper met hem praten. Van
binnen zong ik het laatste couplet
van het Afrikaanse volkslied
„Nkosi sikelele Afrika". Dat
laatste couplet van het volkslied
van de Xhosa wordt traditioneel
in Sotho gezongen: „Morena bo-
loka sichaba sa heso".
Het is melodieus, harmonieus en
van tekst het meest ontroerende
volkslied ter wereld. De woorden
betekenen Zegene, zegen Afrika,
houde zijn geest hoog, wake over
zijn kinderen en zegene hen".
Ik dacht aan de zwarten die me
hadden geholpen, die midden in
de nacht uit bed waren gekomen
om me verder te helpen. Een van
hen had zijn armen om me heen
geslagen en gezegd: „God heeft je
naar me toegestuurd om voor je
te zorgen, om je terug te betalen
voor wat je voor ons volk hebt-
gedaan".
Een ander zei in Xhosa: „Kind van
de Wouden (mijn naam Woods is
het Engelse woord voor wouden),
je bent veilig bij ons, je bent een
Mijn laatste gids, die me naar de
rivier had gebracht en me tegen
de grond had gegooid om het
zoeklicht te ontwijken, was
steeds uitgebroken in verrukt
gegiechel. Daarbij mompelde hij
een soort klaaglied in Xhosa, on
geveer zo:
„Vorster zal het in zijn broek
doen" „Kruger zal het in zijn
broek doen" „Botha zal het in-
zijn broek doen"
Bizar
Verbannen te zijn is een bizar ge
voel, je gaat er bijna door aan
claustrofobie lijden. Ik mocht
niet met meer dan één persoon
tesamen zijn op hetzelfde tijdstip,
afgezien van mijn gezin.
Als een van m'n kinderen een
vriendje van school meebracht,
moest ik eruit, of het kind, of het
schoolvriendje. Ik kon geen fab
riek binnengaan, geen school,
geen uitgeverij. Ik kon niet
schrijven en niemand mocht iets
van mij citeren. Eens per week
moest ik me melden bij de politie.
Eerst zeiden ze dat ik golf mocht
spelen, of een enkelspel tennis.
Maar later mocht ik toch niet gol
fen, omdat de caddie (de man die
de sticks draagt) een derde per
soon zou zijn, zodat er dan sprake
was van een verboden bijeen
komst.
Ik kon naar cricket kijken, als ik
tenminste alleen bleef. Maar
rugby was taboe omdat ik dan
met anderen op de tribune zou
zitten. Ik kon naar m'n schaak
club, waarvan ik de aanvoerder
was, mits ik in een aparte kamer
zou schaken en niet met de an
deren ging theedrinken.
Wendy en de kinderen moesten ook
aan deze merkwaardige regels
wennen. Ook al hielden we ons er
vaak niet aan, toch moesten we
steeds op onze hoede zijn. Zodra
er geklopt werd, moeien we - als
er vrienden waren - m aparte ka
mers gaan zitten.
Ik kon de kinderen wel naar de
bioscoop brengen met de auto,
maar niet als er nog iemand
bij was.
Badkamer
Eerlijk gezegd beging ik de eerste
inbreuk op de voorschriften al
vijf minuten nadat de veiligheid
spolitie mij thuis van mijn huis
arrest op de hoogte had gesteld.
Samen met mijn vrienden en
mijn gezinsleden gingen we ge
woon naar boven - ervan uit
gaande dat ik, als de politie zou
komen, snel naar de badkamer
zou gaan. Voor ze boven zouden
zijn, zou ik daar al in alle on
schuld zitten.
Binnen een week overtrad ik ook al
de bepaling dat ik niet mocht
schrijven, toen ik begon aan een
boek over Steve Biko. Aanvan
kelijk wilde ik het in het buiten
land onder een andere naam pu
bliceren, maar al snel werd het
me duidelijk dat dit niet kon. Het
moest een persoonlijk boek wor
den met alles erin, en ik zou het
land verlaten moeten hebben
voor het zou verschijnen. Anders
zou ik voor jaren gevangen zijn
gezet.
Dat ik me daarvan bewust was ge
worden, was ook een van de re
denen waarom ik besloot hele
maal te breken met het district,
de provincie, het land en in feite
met heel Afrika tot de dag dat
Zuid-Afrika niet meer gebukt
gaat onder een nationalistisch
regime. En dit droeg er weer toe
bij dat ik me nog meer verplicht
voel bij te dragen tot die geluk
kige verlossing, door te trachten
de druk van buitenaf op de na
tionalistische regering te laten
toenemen.
Een van mijn meest ontroerende
herinneringen op vnjdagmorgen,
toen ons vliegtuig de kust van
Afrika achter zich liet, was hoe
wij als blank Afrikaans gezin wa
ren onthaald door de regering en
de volkeren van Lesotho, Bot
swana en Zambia.
Chief Jonathan van Lesotho liet
ons steeds door veiligheidsagen
ten bewaken tegen mogelijke
overvallen van de Zuidafrikaanse
veiligheidspolitie, en in Zambia
was het net zo. President Ken
neth Kaoenda stond erop, dat we
zijn gast zouden zijn tijdens ons
verblijf daar, en ik zal niet gauw
vergeten hoe mijn kinderen in
het zwembad van ons hotel in
Loesaka speelden terwijl Zam-
biaanse agenten over hen waak
ten.
Op donderdagavond gaf president
Kaoenda een diner voor ons.
Terwijl hij de koffie voor ons in
schonk, en een vruchtensap voor
mijn dochtertje van zes, bedacht
ik me hoe ironisch het was dat ik,
geboren in een raciale blanke
staat, zag dat zwarte veiligheid
sagenten waakten over de veilig
heid van mijn kinderen, die in
mijn eigen land door blanke
veiligheidsagenten waren be
dreigd.
Als blanke Afrikaan voelde ik me
meer welkom en meer op mijn
gemak in zwarte staten en zwarte
gebieden van Zuid-Afrika dan in
welk gebied van het tragische
land van de apartheid ook dat ge
reserveerd is voor mijn eigen „et
nische groep".
Als dat zo is, hoe kan dan een Afri
kaanse blanke of zwarte ooit zijn
taak verzaken om die vervloekte
apartheid te bestrijden? Ik zeker
niet. En aangezien mijn pogingen
binnen Zuid-Afrika verboden
zijn, moet ik die nu in een grotere
arena hervatten. Zoals wij in het
Afrikaans zeggen: „Die stryd
duur voort".