(Voor Klaus Staeck, die weet dat het verhaal van begin tot eind verzonnen i is en toch klopt) - '•"O t. ■«.- - v. 'v - Vraag de gemiddelde Nederlander naar de bekendste drie naoorlogse Duitsers en tien tegen één dat daarbij de naam van HeinrichBöll valt. Met de staatsman Willy Brandt en enkele anderen heeft de schrijver Böll na 1945 sterk bijgedragen tot het geloof in een ander Duitsland. Böll is een kritisch nonconformist die weliswaar enkele malen voor de sociaal-democratische partij op verkiezingspad ging maar van die SPD geen lid is of wil zijn:"Ik ben geen sociaal-democraat, ik ben democraat" Zijn maatschappelijk engagement heeft hem dikwijls in moeilijkheden gebracht in een land waar overheidsdenken en autoriteitenvrees noa aeenzins zijn uitaestorven. Hij waagt het aan te treden voor enkelingen ook als deze zich aan misdaden hebben schuldig gemaakt, maar door massahysterie van hun rechten dreigen te worden beroofd. Hoewel zijn integriteit buiten twijfel staat hebben behoudende kringen hem nooit kunnen vergeven dat hij in een zich restaurerend Duitsland telkens weer pijnlijke vragen stelde. Gemakshalve geldt hij in die hoek dan ook als een van de geestelijke vaders van het terrorisme. Als Willy Brandt wordt hij in het buitenland meer geëerd dan in de Bondsrepubliek zelf. Willy Brandt ontving in 1971 de Nobelprijs voor de vrede, Heinrich Böll een jaar laten de Nobelprijs voor let terkunde. Deze week op 21 december werd Heinrich Böll zestig jaar. Hij zegt verheugd na de plichtplegingen van die dag „een tijdlang van de aardbodem te zullen verdwijnen". Zelfs de afweertechniek van een secretaresse en een geheim telefoonnummer waarborgen hem in Keulen vaak niet de rust, nodig voor het schrijven van een bundel korte verhalen en een roman. Van Bölls hand is onderstaand verhaal "Je rijdt te vaak naar Heidelberg'. PAGINA 's-Avonds, toen hij in pyama op de rand van zijn bed zat, op het nieuws van twaalf uur wachtte en nog een sigaret rookte, probeerde hij in een terugblik het moment te vin den, waarop hem deze mooie zondag ontglipt was. De och- ten was zonnig geweest, fris, de koelte van mei nog in juni en toch was de warmte, die tegen de middag zou komen, al merkbaar; licht en tem peratuur herinnerden aan vroegere trainingsdagen, waarop hij tussen zes en acht, vóór het werk, geoefend liad. Anderhalf uur lang had hij 's-morgens gefietst, op B-we gen tussen de voorsteden, tussen volkstuinen en indu strieterreinen, langs groene velden, prielen, tuinen, de grote begraafplaats, tot aan de randen van het bos, al ver voorbij de stadsgrens; op stukken asfalt had hij vaart gemaakt, versnelling en tem po getest, sprintjes getrokken en geconstateerd dat hij nog steeds goed in vorm was en misschien toch weer een start bij de amateurs kon wagen; in de benen de vreugde over het geslaagde examen en het voornemen weer regelmatig te gaan trainen. Beroep, avondgymnasium, geld verdienen, studie- hij had er weinig aan kunnen doen, de afgelopen drie jaar; hij zou alleen een nieuwe ra cefiets nodig hebben; geen probleem, als het morgen met Kronsorgeler voor elkaar kwam, en er was geen twijfel dat het met Kronsorgeler voor elkaar zou komen. Na de training gymnastiek op het vloerkleed in zijn huurkamer, een douche, schoon ondergoed en toen was hij met de auto naar het ontbijt bij zijn ouders gere den: koffie en toast, boter, verse eieren en honing op het terras, dat zijn vader bij het huisje had aangelegd; die leuke jaloezieën- een cadeau van Karl en in de warmer wordende morgen het gerust stellende, stereotype gezegde van zijn ouders: "Nu heb je 't toch haast voor elkaar; nu heb je het gauw voor elkaar; Moeder had "gauw", vader "haast" gezegd, en steeds weer dat behaaglijke terug grijpen naar de angst van voorbije jaren, die ze elkaar niet verweten hadden, die ze met elkaar hadden gedeeld: voor de amateurstreekkam- pioen en de elektricien op weg naar het gisteren ge haalde examen; doorstane angst, die tot veteranentrots begon te worden; en steeds weer wilden ze van hem we ten hoe dit of dat in het Spaans heette: worteltjes, en auto, hemelkoningin, bijen en vlees, ontbijt, avondbrood en avondrood en hoe gelukkig ze waren als hij ook voor het eten zou blijven en ze voor het examenfeestje dinsdag op zijn kamer uitnodigde: vader ging weg om als toetje ijs te halen, en hy dronk ook nog koffie. Hoewel hy een uur la ter by Carola's ouders weer koffie zou moeten drinken; hij nam zelfs een Kirsch en babbelde met ze over zyn broer Karl. schoonzusje Hilda, Elke en Klaus, de twee kinderen, waarvan ze eensge zind vonden dat ze verwend werden met al die broeken en franje en recorderrotzooi, en steeds tussendoor weer met een zucht van welbehagen: "Nu heb je 't toch gauw, nu heb je 't toch haast voor el kaar". Dat "haast, en dat "gauw" had hem onrustig gemaakt. Hij had 't voor elkaar! Bleef nog het onderhoud met Kron sorgeler, die hem van het be gin af aan vriendelijk gezind was geweest. Hij had toch op de volkshogeschool met zijn cursus Spaans succes gehad; net zoals op het "Spaanse" avondgymnasium met zijn cursus Duits. Later hielp hij vader met het wassen van de auto en moeder bij het onkruid wie den, en toen hij afscheid nam, pakte ze nog in zakjes ver pakte worteltjes spinazie en kersen uit de diepvries, deed ze voor hem in een koeltas en dwong hem te wachten tot ze voor Carola's moeder tulpen uit de tuin gehaald had; on dertussen controleerde vader de banden, liet hem de motor starten, luisterde er wan trouwig naar, kwam toen dichter bij het omlaag ge draaide raampje en vroeg: "Ga je nog steeds zo vaak naar Heidelberg- en over de auto baan?" Het moest zo klinken alsof de vraag de capaciteit van zijn oude, nogal ram melige auto betrof, die twee, soms drie keer per week deze in totaal tachtig kilometer moest afleggen. "Heidelberg? Ja, daar ga ik nog twee, drie maal in de week naar toe, het zal nog wel een poosje duren, voor ik me een Mercedes kan veroorloven". "Ach ja, Mercedes", zei vader, "je hebt toch die man van de regering, cultuur geloof ik, die heeft me gisteren zijn Mercedes weer laten na kijken. Wil alleen door mij geholpen worden. Hoe heet hij ook weer?" "Kronsorgeler?" "Ja, die. Een erg aardig per soon. Ik zou hem zelfs zonder ironie voornaam noemen". Toen kwam moeder met de bos bloemen en zei: "Groet Carc*a van ons en de familie natuu\ lijk. We zien elkaar dinsdag' Vader kwam, vlak voor hij startte, nog eens dichterbij en zei: "Ga niet te vaak naar Heidelberg - met deze brik". Carola was er nog niet, toen hy bij Schulte-Brebungs kwam. Ze had opgebeld en liet weten dat ze met haar boeltje nog niet klaar was, maar ze zou zich haasten; ze moesten maar alvast aan de koffie be ginnen. Het terras was groter, de ja loezieën, ook al waren ze ver bleekt, royaler, het geheel eleganter en zelfs in het nauwelijks merkbare verval van de tuinmeubels, het gras dat tussen de rode tegels groeide, was iets dat hem net zo prikkelde als sommig ge klets bij studentendemon straties; dit en kleren waren punten van ergenis tussen Carola en hem, die hem steeds verweet te netjes, te burgerlijk gekleed te zijn. Hij praatte met Carola's moeder over groentetuinen, met haar vader over de wielersport, vond de koffie slechter dan thuis en probeerde zijn zenu wachtigheid niet tot geprik keldheid te laten worden. Het waren toch echt aardige, progressieve mensen, die hem volstrekt onbevoordeeld zelfs officiéél, door een verlo vingsadvertentie, hadden aanvaard; ondertussen mocht hij hen graag, ook Carola's moeder, wier herhaalde "ver rukkelijk" hem in het begin op zijn zenuwen had gewerkt. Tenslotte vroeg dr. Schulte-Be- brung hem - een beetje verle gen naar het hem leek - mee naar de garage en liet hem zijn pas verworven fiets zien, waarmee hij 's-morgens re gelmatig een "paar rondjes" draaide, om het park en het oude kerkhof; een slee van een fiets; hij prees hem ver rukt, helemaal zonder af gunst, stapte er op voor een proefritje om de tuin, legde Schulte-Brebung de werking van de beenspieren uit (hij herinnerde zich dat de oudere heren in de club altijd kramp gekregen hadden) en toen hij weer afgestapt was en de fiets in de garage tegen de muur zette, vroeg Schulte-Brebung hem: "Wat denk je, hoe lang zou ik er met deze prachtslee, zoals jij hem noemt, over doen om van hier naar, laten we zeggen Heidelberg te rijden?" Het klonk toevallig, on schuldig, vooral toen Schulte-Brebung doorging: "Ik heb namelijk in Heidel- berg gestudeerd, heb toen ook een fiets gehad en van daar naar hier heb ik toen - nog in de kracht van mijn jeugd - tweeënhalf uur nodig gehad". Hij glimlachte echt zonder bijbedoelingen, sprak over verkeerslichten, files, het autoverkeer datje toen zó nog niet had; met de auto, dat had hij al geprobeerd, had hij om op kantoor te komen vij fendertig, met de fiets maar dertig minuten nodig. "En hoe lang doe jij er over met de auto naar Heidelberg?" "Een half uur". Dat hij over de auto sprak haalde het noemen van Heidelberg wat uit de toeval ligheid, maar toen kwam Ca rola er net aan, en ze was aar dig als altijd, knap als altijd, een beetje verward en het was haar aan te zien, dat ze inder daad doodmoe was, en hij wist zelfs niet, nu hij op de rand van het bed zat, de tweede sigaret nog onaange stoken in zijn hand, hij wist zelfs niet of zijn zenuwach tigheid al geprikkeldheid was geweest en van hem op haar was overgesprongen, of dat zij nerveus en geprikkeld was geweest, en het van haar op hém was overgesprongen. Ze kuste hem natuurlijk, maar fluisterde hem toe dat ze van daag niet met hem mee zou gaan. Toen spraken ze over Kronsorgeler, die hem zo ge prezen had, spraken over vaste betrekkingen, over de grenzen van het regerings centrum, de provincie, over fietsen, tennis, Spaans en of hij een tien of een negen zou halen. Zelf had ze maar een krappe acht gekregen. Toen hij uitgenodigd werd om voor het avondeten te blijven wendde hij moeheid en werk voor, en niemand had in het bijzonder aangedrongen te blijven; snel werd het op het terras alweer koel; hy hielp stoelen en serviesgoed, naar binnen te dragen, en toen Ca rola hem naar de auto bracht, had ze hem verrassend heftig gekust, hem omarmd, zich te gen hem aangedrukt en ge zegd: "Je weet dat ik je heel, heel graag mag, en ik weet dat je een goeie jongen bent, je hebt maar één foutje; je gaat te vaak naar Heidelberg". Ze was snel naar binnen gelo pen, had gezwaaid en ge glimlacht, kushandjes ge worpen, en hij kon nog in de achteruitkijkspiegel zien, hoe ze daar nog steeds stond en hevig zwaaide. Het kon toch geen jaloersheid zijn. Ze wist toch dat hy daar naar Diego en Teressa ging, hen bij het vertalen van rekes ten hielp, bij het invullen van formulieren en vragenlijsten dat hij verzoekschriften op stelde, in het net typte; voor de vreemdelingenpolitie, so ciale zaken, de vakbond, de universiteit, het arbeids bureau; dat het om plaatsen op lagere- en kleuterscholen ging, stipendia toelagen, kle ding, herstellingsoorden; ze wist toch wat hij in Heidel- berg deed, was een paar keer meegegaan, had ijverig ge typt en een verbazing wekkende kennis van amb telijk Duits bewezen; een paar keer had ze zelfs Teressa meegenomen naar de bioscoop en het café en van haar vader geld voor een fonds voor Chilenen los gekregen. Inplaats van naar huis was hij naar Heidelberg gereden, had Diego en Teressa niet thuis getroffen, ook Raoul niet, Diego's vriend; was op de te rugweg in een file terecht gekomen, tegen negen uur bij zijn broer Karl langsgegaan, die bier voor hem uit de ijs kast haalde, terwijl Hilda spiegeleieren voor hem bak te; ze zagen samen op de tele visie 'n reportage van de ron de van Zwitserland, waarin Merckx niet goed op dreef was en toen hij wegging had Hilda hem een papieren zak vol afgedragen kinderkleren gegeven voor "die aardige magere Chileen en zyn vrouw". Nu kwamen eindelijk de nieuwsberichten, die hij maar met een half oor hoorde: hij dacht aan de worteltjes, de spinazie en de kersen, die hij nog in het vriesvak rpoest doen; hij stak zijn tweede si garet toch aan: ergens - was het Ierland? - waren verkie zingen geweest aardver schuiving; iemand - was het echt de Bondspresident? - had iets zeer positiefs over stropdassen gezegd; iemand liet iets dementeren; de koer- sen stegen; Idi Amin bleef zoek. Hij rookte de tweede sigaret niet helemaal op; drukte hem uit in een half leegegeten yoghurtbeker; hij was echt doodmoe en sliep gauw in, hoewel het woord Heidelberg in zijn hoofd bleef rondspo ken. Hij ontbeet sober; alleen brood en melk, ruimde op, nam een douche en kleedde zich zorg vuldig aan; toen hij zijn stropdas omdeed, dacht hij aan de Bondspresident, of was het de Bondskanselier geweest? Een kwartier voor tyd zat hy op de bank in Kronsorgelers wachtkamer; naast hem zat .een dikkerd, die modieus en nonchalant gekleed was, hij kende hem van de pedagogiecolleges, zijn naam wist hij niet. De dikke fluisterde hem toe: "Ik ben communist, jij ook?" "Nee," zei hy, "nee, echt niet neem me niet kwalijk". De dikkerd bleef niet lang by Kronsorgeler, maakte, toen hij naar buiten kwam een gebaar, dat wel "afgelo pen" moest betekenen. Toen werd hij door de secretaresse naar binnen gevraagd; ze was aardig, niet meer zo erg jong, had hem altiid vriendelijk behandeld; het verraste hem dat ze hem een bemoedigend zetje gaf, hij had haar voor te preuts aangezien voor zoiets. Kronsorgeler ontving hem vriendelijk; hy was aardig, conservatief, maar aardig; objectief; niet oud, hoogstens begin veertig, aanhanger van de wielersport, had daar veel voor gedaan en ze spraken eerst over de ronde van Zwit serland; of Merckx gebluft ZATERDAG 24 DECEMBER 1977 Een verhaal van Heinrich Böll copyright: Kippenheuer en Witsch, Keulen Illustratie: Pat Andrea zou hébben om bij de Tour de France onderschat te worden, of dat hij werkelijk afgezakt was. Kronsorgeler meende dat Merckx gebluft had; hij niet, hij meende dat Merckx echt wel haast aan zijn eind was, bepaalde uitput tingsverschijnselen kon je niet veinzen. Dan over het examen; dat ze lang overlegd hadden of ze hem toch een tien konden geven; met de filosofie was het misgegaan, maar verder het voortref felijke werk in de volkshoge school, het avondgym nasium; geen enkele deelne ming aan demonstraties, er was slechts - Kronsorgeler glimlachte werkelijk bemin nelijk-één enkel klein foutje. "Ja, ik weet 't," zei hij, "ik ga te vaak naar Heidelberg". Kronsorgeler werd bijna rood, in ieder geval was zijn verle genheid duidelijk; hij was een fijngevoelig, terughoudend mens, haast schuchter, "op de man af', lag hem niet. "Hoe weet u dat?" "Ik hoor het van alle kanten, Waar ik ook kom, wie ik ook spreek. Mijn vader, Carola, haar vader; ik hoor alleen maar; Heidelberg. Ik hoor het duidelijk en ik vraag me af, als ik de tijd bel of inlichtingen van de spoorwegen, of ik niet zal horen; Heidelberg." Een ogenblik leek het er op of Kronsorgeler zou opstaan en hem kalmerend de handen op de schouders zou leggen; hij had ze al geheven, liet de han den weer zakken, legde ze plat op zijn bureau en zei: "Ik kan u niet zeggen hoe pijnlijk ik dat vind. Ik heb uw weg, uw zware weg met sym pathie gevolgd, maar er ligt nu eenmaal dat rapport over die Chilenen dat niet erg gun stig is. Ik mag dit rapport niet negeren, dat mag ik niet. Ik heb niet alleen voorschriften, ook opdrachten, ik heb niet alleen richtlijnen, ik krijg ook telefonische adviezen. Uw vriend, ik neem aan, hij is uw vriend?" "Ja". "U heeft nu een paar weken veel vrije tijd. Wat gaat u doen?" "Ik ga veel trainen, weer fietsen en ik zal vaak naar Heidelberg rijden". "Met de fiets?" "Nee, met de auto". Kronsorgeler zuchtte. Het was duidelijk dat hij leed, echt leed. Toen hij hem de hand gaf, fluisterde hij: "Rijd niet naar Heidelberg, meer kan ik niet zeggen". Toen glimlachte hij en zei: "Denk aan Eddy Merckx." Al toen hij de deur achter zich sloot en door de wachtkamer ging, dacht hij aan alternatie ven: vertaler, tolk, reisleider, correspondent Spaans bij een makelaarsfirma. Om wieler- prof te worden, was hij al te oud, en electriciens waren er ondertussen genoeg. Hy had vergeten afscheid te nemen van de secretaresse, ging te rug en zwaaide naar haar.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1977 | | pagina 38