ZATERDAG 24 DECEMBER 1977
Interieur door Alexander Hugo Bakker Korff, 1878.
1852 door Cornet (Pren-
Door
Ingrid Moerman
en
Rudi Ekkart
Teken ing van een lezend meisje door Humbert de Superville (Pren
tenkabinet, Leiden)
Zelfportret door Floris Verster, 1921 (Lakenhal, Leiden)
Gedurende een groot deel van
de 19de eeuw heeft de Leidse
schilderkunst geen rol van
betekenis gespeeld in het N<
derlandse kunstleven. Pas ii
de laatste decennia van de
eeuw treffen we in de Sleutel
stad een kunstenaar aan,
wiens naam een nationale be
kendheid gekregen en die in
vrijwel geen handboek over
de Nederlandse kunst on
vermeld gebleven is: Floris
Verster.
Toch vinden we ook onder de
voorgangers en tijdgenoten
van Verster diverse schilders
en tekenaars die onze aan
dacht alleszins verdienen en
die gezamenlijk het gezicht
van de Leidse kunst van de
19de eeuw bepalen. Een be
langrijk deel van het
schilderkunstig leven in Lei
den in de vorige eeuw con
centreerde zich rond de Te
ken- en Schilderakademie
Ars Aemula Naturae. Deze
thans nog bestaande akade-
mie was in 1799 opgericht als
opvolger van de ruim een
eeuw oudere Leidse Tekena-
kademie. Doel ervan was be
roeps- en amateur-kun
stenaars, liefhebbers en leer
lingen te verenigen voor een
gezamenlijke taak: de bevor
dering van de schilder- en te
kenkunst. Men trachtte dit
doel te bereiken door het
houden van kunstbeschou
wingen en het geven van les-
Betekenis
In de beginjaren van Ars vindt
men bij de tot de Akademie
toegetreden beroepskun
stenaars geen figuren van bij
zondere betekenis. Anders
werd dit in 1814 toen de
schilder en tekenaar Hum-
bert de Superville tot leraar
werd aangesteld. Deze in 1770
in Den Haag als zoon van een
schilder geboren David
Pierre Giottin Humbert de
Superville had zelf zijn oplei
ding genoten aan de Haagse
schildersakademie. Na vol
tooiingvan die opleiding ver
trok hij in 1789 naar Italië,
waar hij de werken van kun
stenaars uit de klassieke oud
heid, de middeleeuwen en de
renaissance bestudeerde en
bovendien in contact kwam
met een groot aantal daar
werkende jonge kunstenaars
uit diverse landen.
Daarnaast diende Humbert
enige tijd als vrijwilliger bij
de in Italië operende Franse
troepen, een episode die werd
afgesloten door zijn gevang
enneming. Na zijn vrijlating
reisde hij via Parijs terug naar
zijn vaderland, waar hij waar
schijnlijk in 1802 aankwam.
In de periode tot 1812 werkte
Humbert als particulier te
kenleraar in Amsterdam en
als leraar aan een op
leidingsinstituut voor mari
neofficieren. Na de opheffing
van dit instituut trok hij naar
Leiden, waar diverse vrien
den van hem woonden.
Lector
Waarschijnlijk dankzij deze
vrienden werd hij in 1814
aangesteld als leraar bij Ars
Aemula Naturae en werd hij
in hetzelfde jaar benoemd tot
lector in het Frans en in het
Italiaans aan de Universiteit.
Een jaar later kreeg hij bo
vendien het beheer over de
universitaire verzameling van
tenrijk, Duitsland, Frankrijk
en Italië en daar vele invloe
den van toen toonaangevende
kunstenaars op zich laten in
werken.
Gezamenlijk werkten Verstel
en Kamerlingh Onnes aan d€
ontwikkeling-van een eiger.
stijl, die wel wordt aangeduid
als het Leidse impressio
nisme. Onder hun werken uil
die tijd vindt men vooral stil-
levehs, maar ook diverse por
tretten.
De tekenklas van Ars Aemula Naturae omstreeks 1835 door Jacobus Ludovicus Cornet (Lakenhal,Leiden)
pleisterbeelden en weer en
kele jaren later dat over het
prentenkabinet.
Humberts tekenlessen waren
aanvankelijk een groot suc
ces, maar verliepen later
enigszins, mede ten gevolge
van de bezuinigingen die men
moest doorvoeren. Dit alles
leidde ertoe dat hij in 1823
ontslag nam als leraar en zich
vooral ging concentreren op
zyn universitaire werkzaam
heden, vooral die bij het Pren
tenkabinet, waarvan hij in
1825 directeur werd.
Veel van Humberts tekeningen,
die zich voor een groot deel
bevinden in de verzameling
van het Leidse Prentenkabi
net, zijn ontstaan tijdens zijn
reis door Italië en in de eerste
vijftien jaar na zijn terugkeer
in ons land.
Stroming
Men vindt daarbij, behalve
schetsen naar werken van
oudere kunstenaars, vele fi
guur- en natuurstudies, maar
ook religieuze voorstellingen
en tekeningen met een sym
bolische betekenis. Bij deze
laatste groepen is er vaak een
nauwe samenhang met
Humberts theoretische ver
handelingen over de kunst.
Met zijn getekende en geschre
ven werken sluit Humbert de
Superville zich nauw aan bij
een visionaire en romantische
stroming in de toenmalige
kunst, die internationaal vrij
wijd verbreid was, maar in
Nederland nauwelijks op de
voorgrond is getreden. Daar
door ook was deze kun
stenaar een wat geïsoleerde
figuur, wiens betekenis pas in
de laatste tijd in voldoende
mate wordt beseft.
Tot zijn overlijden in 1849 ver
deelde Humbert zijn aan
dacht tussen het onder zijn
beheer staande Prentenkabi
net en zijn activiteiten als te
kenaar en kunsttheoreticus.
Geschilderd heeft hij bij
zonder weinig: slechts een
enkel schilderij, het portret
van de hoogleraar Joan Mel-
chior Kemper van omstreeks
1815, is van zijn hand bekend.
Een geheel ander soort kun
stenaar was Jacobus Ludovi
cus Cornet, die in later jaren
twee van de door Humbert de
Superville beklede functies
eveneens zou vervullen. Ja
renlang immers combineerde
Cornet het directoraat
van het Prentenkabinet met
het leraarschap bij Ars
Aemula Naturae.
Cornet, die in 1815 in Leiden
geboren was, was zelf leerling
van de Leidse tekenakademie
in de tijd na Humberts ver
trek daar. Als vriend van
diens zoon kwam hij echter
later toch met hem in contact
en onderging hij zijn invloed,
al verschilt zijn eigen stijl
sterk van die van de oudere
kunstenaar.
Kleuren
Terwijl Humbert een uiterst
raak en scherp tekenaar was,
lagen Cornets verdienste n
meer in de kleuren van zijn
schilderijen en bij tekeningen
in een sterkere detaillering.
De onderwerpen van zijn be
langrijkste werken passen
geheel in de sfeer van de toen
heersende romantiek: voor
stellingen uit de levens van
beroemde vaderlanders uit
het verleden, zoals Hugo de
Groot, Michiel de Ruyter en
Johan van Oldenbarnevelt.
Door deze verheerlijking van de
vaderlandse helden sluit
Cornet zich ook aan bij de on
derwerpen die schrijvers als
Potgieter en Bosbook-Tous-
saint voor hun werken kozen.
Boeiender dan deze historische
voorstellingen zijn echter zijn
genrestukken, waarbij er en
kele afbeeldingen zijn, die hij
in zijn jeugdjaren maakte van
de tekenklas bij Ars Aemula
Naturae. Bekend is ook zijn
getekend interieur van de bi
bliotheek van de Leidse ver
zamelaar De Gijselaar, dat
men men geneigd is te verge
lijken met de tekeningen van
Anton Pieck.
Vrijgezel
Tientallen jaren lang heeft Cor
net, die vrijgezel was, vrijwel
al zijn tijd en aandacht gege
ven aan het Leidse kunstle
ven. Bij Ars bleef hij tot 1878
en bij het Prentenkabinet tot
zijn overlijden in 1882, terwijl
hij zich daarnaast verdienste
lijk maakte als een der oprich
ters van het Museum de La
kenhal. Met zijn vertrek bij
Ars begon, zoals we in het ge
denkboek dat deze academie
in 1974 over haar geschiede
nis uitgaf kunnen lezen, een
langdurige malaise van deze
instelling.
Een bekend tijdgenoot van
Cornet was Alexander Hugo
Bakker Korff (1824-1882), die
wel een tijdje directeur van
Ars Aemula Naturae i§ ge
weest, maar zich nooit inten
sief met de academie heeft
bezig gehouden. Bakker
Korff heeft zich een zekere
roem verworven met zijn tal
loze uiterst sfeervolle schilde
rijtjes van woonkamers met
oudere dames. Deze tafereel
tjes, waarvoor vermoedelijk
in de meeste gevallen zijn on
gehuwde zusters poseerden,,
geven een alleraardigst en
ongecompliceerd beeld van
het dagelijks leven in de 19de
Impressionisten
Na het vertrek van Cornet bij
Ars was daar gedurende
enige tijd de bekende schilder
George Hendrik Breitner,
toen ongeveer 20 jaar oud, als
leraar werkzaam. Zijn eisen
waren blijkbaar echter te
hoog gesteld om het meren
deel van zijn leerlingen te
kunnen inspireren.
Met hem deed de invloed van de
impressionisten zijn intrede
in de Leidse akademie, maar
één van de weinige leerlingen
die volledig profijt kon trek
ken van de lessen van de
jonge leermeester was de ze-
ventiepjarige Floris Verster.
Floris Verster, in 1861 geboren
als zoon van de rentmeester
van Rijnland, ging na de les
sen van Breitner naar de aka-
demies van Den Haag en van
Sint Josse ten Noore bij Brus
sel. Teruggekeerd in Leiden
maakte hij in of kort voor 1884
kennis met de één jaar oudere
schilder Menso Kamerlingh
Onnes, met wie hij spoedig
een gezamenlijke atelier be
trok.
Deze Kamerlingh Onnes, een
broer van de bekende na
tuurkundige Heike Kamer
lingh Onnes, had voor die tijd
al enige jaren vertoefd in Oos-
In 1892 werden de twee kun
stenaars zwagers doordat
Floris in het huwelijk trad
met Menso's zuster Jenny.
Vanaf dat ogenblik betrok
ken beiden een eigen atelier
en gingen zij meer dan daar
voor ieder hun eigen weg.
Menso's oeuvre is vrij klein
gebleven en omvat ge
schilderde en geaquarel
leerde stillevens en portret
ten; bij Verster treft men
naast veel stillevens ook
landschappen en portretten,
uitgevoerd als schilderij of
tekening aan Verster, die ja
renlang het inmiddels afge
broken landhuis Groenoord
bewoonde, overleed in 1927,
twee jaar na de dood van zijn
zwager Kamerlingh Onnes.
Verster en Kamerlingh Onnes
hebben geen bijzondere be
trekkingen gehad met de te
kenakademie Ars 'Aemulas
Naturae. Deze maakte in hun
tijd trouwens moeilijke jaren
door, vooral nadat in 1896 een
groep jongere kunstenaars
een vereniging op moderne
grondslag, "De Kunst om de
Kunst", had opgericht.
Jit de kring van deze nieuwe
organisatie komen de meeste
schilders voort, die met Ver
ster en Kamerlingh Onnes
een bijdrage hebben geleverd
aan de ontwikkeling van de
Leidse kunst in de vroege
20ste eeuw: Willem Hendrik
van der Nat, Chris van der
Windt, Arend Jan van Dries-
ten en anderen. Bij Ars vin
den we in die jaren nog
vrijwel uitsluitend de welge
stelde kunstliefhebbers en
nauwelijks meer jongere
kunstenaars van enige bete
kenis; pas tientallen jaren la
ter zou de oude tekenakade
mie weer enigszins tot bloei
komen.
Naast de hier genoemde kun
stenaars heeft Leiden in
de loop van de 19e eeuw
nog vele kunstenaars voort
gebracht, wier namen nog een
bekende klank vormen, zoals,
om slechts een enkel voor
beeld te noemen, Jan Elias
Kikkert, wiens aardige teke
ningen van Leidse stadsge
zichten zo n belangrijke bij
drage leveren aan ons beeld
van het 19de eeuwse Leiden.
Van Humbert de Superville tot
en met Verster heeft Leiden
in de 19de eeuw steeds een
schare van schilders gehad,
die ieder naar eigen kunnen
en vermogen een bijdrage
hebben geleverd aan de cultu
rele geschiedenis van de stad.
Daardoor werkten zij mee aan
de uitvoering van de zin
spreuk, waaronder aan het
einde van de 17de eeuw de
oprichters van de eerste Leid
se tekenakademie hun werk
zaamheden begonnen: "tot
liefde van de const en tot nut
van het algemeen".