EEUW VAN SLOOP EN DEMPING
Veel iveg in
Leiden dat
Markante stadspoorten tegen vlaktegrachten dichtgegooid
Slachtoffers
van de
sloopwoede
ZATERDAG 5 NOVEMBER 1977
EXTRA
PAGINA 29
a*~ v-.m>
Een wandeling door Leiden
in 1874, zoals notaris J. M. E.
Dercksen die met deze
woorden "voor vreemdeling
en stadgenoot" aanving, le
verde wel een heel ander
beeld op dan een dergelijke
wandeling nu zou geven.
Ook vóór 1874 was er echter
al veel aan de stad veran
derd en wanneer men aan de
hand van de toen bijna 50-ja-
rige notaris door de stad
wandelt, ziet men telkens
weer dat het Leiden van
toen niet meer dezelfde stad
was die hij uit zijn jeugdja
ren kende.
Er is dan ook in de 19de eeuw in
Leiden veel veranderd aan het
stadsbeeld. Vooral het verkeer,
de noodzaak tot het treffen van
maatregelen tot verbetering van
de hygiënische toestanden en de
herleving van handel en industrie
hebben ingrijpende wijzigingen
veroorzaakt. Intussen steeg het
aantal inwoners van ongeveer
30.000 in 1800 tot ongeveer 54.000
in 1900. Een flinke stijging, die
echter ver achterbleef bij die van
andere Nederlandse steden.
Plat
Al in het begin van de eeuw had de
Leidse binnenstad een aanslag
ondergaan die zijn weerga in de
stedelijke geschiedenis niet kent:
de buskruitramp van 1807, die
met één klap een aanzienlijk deel
van de binnenstad plat legde.
Het grondgebied van Leiden was in
die tijd trouwens nog beperkt tot
die binnenstad, het gebied bin
nen de in de 17de eeuw aange
legde singels. Pas in 1896 werd de
stad uitgebreid met delen van de
gemeenten Oegstgeest, Leider
dorp en Zoeterwoude, waardoor
de ruimte ontstond voor de op
bouw van een Leiden buiten de
singels.
Tot dan toe was Leiden een
groenomrande stad en werd het
gebied,buiten de singels vooral in
beslag genomen door tuinen,
bloemisterijen, blekerijen en een
aantal buitenplaatsen, zoals Nip
pon buiten de Zijlpoort (afgebro
ken in 1893), Groenhoven aan de
Witte Singel (afgebroken 1896) en
Buitenrust bij de Koepoort (af
gebroken 1905).
De stad zelf werd tot het begin van
de 19de eeuw nog grotendeels
omgeven door de muren en wal
len. waarvan geleidelijk grote
stukken werden afgegraven.
Zo verdwenen de muren en wallen
tussen het Noordeinde en de
Cellebroedersgracht (tegen
woordige Kaiserstraat) ten be
hoeve van de uitbreidingen van
het Doelenterrein en de Hortus
Botanicus en werd in 1833 een
ander deel van de wallen afge
graven voor de aanleg van het
Plantsoen.
Slechts één restant van de stads
muur bleef bestaan, de waltoren
Oostenrijk, die nu nog steeds aan
de Jan van Houtkade prijkt. Een
nabij gelegen waltoren Bourgon-
dië viel in 1871 onder de slopers
hamer en lange tijd zag het er
naar uit dat ook Oostenrijk het
veld zou moeten ruimen. In 1894
besloot de gemeenteraad echter
dat dit ene restant van de oude
verdedigingswerken intact zou
worden gelaten.
Zeer ingrijpend voor het beeld van
de stad was wel de afbraak van de
meeste stadspoorten. Tot 1863
bezat Leiden acht stadspoorten,
merendeels fraaie zeventiende
eéuwse bouwwerken. Toen ze
géén functie meer vervulden als
afsluitingen van de stad en meer
en meer beschouwd werden als
obstakels voor het binnenko
mend en uitgaand verkeer, waren
de dagen van deze markante ge
bouwen geteld.
Als eerste sneuveldën in 1863 de
buitenpoort van de Witte Poort
en de Heerenpoort, resp. gelegen
aan het einde van het Noordeinde
en van de Oude Herengracht. Een
jaar later volgden de Koepoort
aan het einde van de tegenwoor
dige Doezastraat en de Marepoort
aan het einde van de Korte Mare.
Na het slopen van de buitenpoort
van de Witte Poort stond de bin
nenpoort nog overeind, maar al in
1865 verdween ook die, gevolgd
door de Rijnsburgerpoort aan het
einde van de Steenstraat en de
buitenpoort van de Hoog-
ewoerdspoort, die zich, zoals de
naam al zegt, bevond aan het
einde van de Hogewoerd. De
binnenpoort aldaar heeft haar
bestaan nog het langste kunnen
rekken, maar moest toch in 1876
ook het veld ruimen.
Men krijgt de indruk dat het alleen
stom geluk is dat de Morspoort en
de Zijlpoort deze strijd hebben
kunnen overleven en tot op de
dag van vadaag bewaard geble
ven zijn.
Grachten
Minstens even ingrijpend voor het
bééld van Leiden was de dem
ping van een aantal grachten.
Van oudsher was Leiden een stad
van grachten: een netwerk van
wateren beheerste de stad en
vervulde daarin een belangrijke
functie in verband met het ver
voer en als riolering.
De grote watervervuiling leverde
echter een voortdurend gevaar
op voor de volksgezondheid,
vooral in tijden van epidemieén.
Daarom waren er al in de jaren
omstreeks 1600 enkele smallere
grachten, zoals de Langebrug,
overwelfd. Op die manier kon het
ondergronds stromende water
zijn functie als riool blijven ver
vullen, zonder daarmee de ge
zondheid van de bevolking in ge
vaar te brengen
De Korte
Langegracht
vóór de demping
in 1876. Dat
dicht gooien
werd verhaast
door de zeer
ernstige
cholera-epidemie
van 1866, die
niet minder dan
881 menselevens
vergde. Rond die
tijd verzochten
bewoners van
het Rapenburg
ook keer op keer
om die gracht te
dempen
Pas in de 19de eeuw ging men-er
echter toe over demping op gro
tere schaal toe te passen.
Nadat eerdere.plannen van. stads
architect Salomon van cjer.Pauw
om te komen tol een betere ver
versing van hét water niet tot Uit
voering waren- ggjtomen, pakte
wethouder Hubreptjt de zaak
omstreeks 1-860 ophieuw aan1., in
de afgelopen jaren w$ren er 'di
verse chölera-epidemiepn gè-
weest, waarbij die van de jaren
1853-1855 3^9 dodelijkë slach
toffers had geoi'st en die van 1859
370.
Mede Onder irrvjoed vón deze om
standigheden- verdwenen .suc
cessievelijk de diverse bin-
nenvestgracht'en en een adntal
anderë hirmen^tadswatëfe'n',-
zoals de Marendörpse Achter
gracht (Van der Werffstraat,
18'61). de IJzej-engracht (Nieuwe
Beestenmarkt. 1963) er. de
Koepóortsgraeht (Doezastraat.
1864).
Dé zeer elnstige cholera-ppidemie
van 1866, die niet minder dan 881
doden vergde, vormde een aan
sporing om mét de verbetering
van dé riolering en met de dem
pingen' voort te gaan'. Paarom
werden in de'volgende jaren ook
de Cellebroedersgracht (Kaïs.er-
stFaat. 1874), de Korte Lap-
gegracht (Lammermarkt, r876)*
en de Zijlgracht (Korèvaarstraat,
1886)'gedëmp.tr.
De eerste trottoirs werden in Lei
den in 1881 aangelegd op de Ho
gewoerd. De aanleg van de rails
voor de paardetram had
trouwens enkele jaren eerder ook
de verwijdering vari enkele
kleine monumenten in de Breë-
straat, namelijk de blauwe steen
en het mozaïek voor het Stad
huis, veroorzaakt.
Dat niet alle vernieuwingen in de
stad door iedereen zonder slag of
stoot werden 'aanvaard, wordt
wel duidelijk uit eën spotversje,
dat in 1865 in de krant verscheen
naar aanleiding van de hfbraak
van de stadspoorten dat eindigt
mét de regels:
't Is wonder, dat den Raad die al
zijn poorten sloopt,
In 't eind zich zeiven niet voor af
braak nog verkoopt".
In de jaren negentig leidde het be
sef. dat er voor moest worden
gewaakt dat niet alle historische
delen van onze oude binnenste
den zouden verdwijnen, in di
verse steden tot.de oprichting
van historische verenigingen.
Vereniging
In Leiden duurde dat tot na de
eeuwwisseling, toen de ener
gieke mr. dr. J. C. Overvoorde,
die in Dordrecht al een dergelijke
vereniging óp poten had gezet, in
Leiden gemeente-archivaris ge
worden was.
Op 5 novemberl902, vandaag pre
cies 75 jaar geleden, riepen hij en
prof. dr. P. J. Blok, bekend als de
geschiedschrijver van Leiden,
belangstellenden bijeen om te
komen tot de oprichting van de
Vereniging Oud-Leiden.
Inderdaad heeft de vereniging in de
volgende jaren diverse keren
gunstig- kunnen bemiddelen
wanneer het er om ging oude
monumenten té redden of te her
stellen. Men dehke slechts aan de
hernieuwde plannen tot demping
van het Rapenburg in 1908, aan
de dreigende afbraak van de La
tijnse school in de Lokhorststraat
omstreeks dezelfde tijd, aan de.
voortdurende actie tot herstel
van het Gravensteen (uiteindelijk
pas 20 jaar geleden definitief ge
realiseerd) en aan vele andere za
ken.
Naast dergelijke directe acties had
de vereniging Oud-Leiden nog
een ander, zo mogelijk nog be
langrijker effect, doordat zij bij
velen de belangstelling.voor en
kennis van de historische waarde
van Leiden tot leven bracht.
Mentaliteit
Lezingen, artikelen in de Leidse
Jaarboekjes en de publicatie
Oude Gebouwen in Leiden, die
een eerste inventarisatie van het
Leidse monumentenbestand
vormde, droegen op die manier
indirect by tot behoud en verbe
tering van de binnenstad.
Helaas is ook in onze eeuw in Lei
den veel verdwenen dat zeer goec"
behouden had kunnen worden,
maar zeker is wel dat zonder de
veranderde mentaliteit, waarvan
de oprichting van Oud-Leiden
een duidelijk symptoom was. er
van de toch nog steeds monu
mentale Leidse binnenstad maar
weinig bewaard zou zijn geble-
„Wat ik wil? Het is niet anders dan u, gelijk men een
vriend doet, afhalen aan het station van den Hollandsche
spoorweg, u daar verwelkomen en met u, in den geest, het
Leiden der negentiende eeuw doorwandelen, om u op het
vele goede en schoone, dat daarin gevonden wordt, op
merkzaam te maken, nu en dan den indruk van het heden
afwisselende door herdenken aan het verleden, waartoe
zoo menig gedeelte der stad on onwederstaanbaar uit
lokt.
Ik neem dus aan dat een "felle salamander" u langs de
"tweelingslijn" van de zooeven genoemden spoorweg
naar of liever bij Leiden heeft overgebracht en ik haast
mij, na mijn beleefdste buiging voor u gemaakt te hebben,
met u een blik te slaan op het niet weelderige maar toch
nog voldoende stationsgebouw."
De buitenpoort van de Moge-
woerdpoortf linksen de bin
nenpoort (rechts) die res
pectievelijk in 1865 en in 1876
het veld moesten ruimen, om
dat ook deze poorten steeds
meer als.obstakels voor het ver
keer werden beschouwd.
Het lijkt alleen stom geluk dat de
Morspoort en de Zijlpoort de
sloopwoedevan dietijdhebben
weten te overleven
Gezicht op de
Breestraat
omstreeks 1870
met in het
midden het in
1874 afgebroken
huis uit de 16de
vroeger het
Hofje van
Cornelis
Sprongh was-
gehuisvest.
Rechts de oude
Sociëteit
Minerva, in
1874-1875
vervangen door
het nieuwe
gebouw dat in
1959 zou
afbranden.
Een door beWqners ïngediepd ver
zoek om 'ook «het Rapenburg
dicht te gooien .werd in 1876 af-
gewezën, maar kwam -in..de-vol
gende j^rep weer hèrhaaldelijkin
de discussies naar vöreh.
Afgewezen Wérden ook.plannën fot
derripingvan .de Mare en het Lé-'
venraai die echten later, iri qn2e
eeuw, toch zoudéri verdwijnen'.
Slechts wateren die npg eën func
tie. in het scheepvaartverkeer
vervulden', zoals'de.NieuWe Jïij'n
er> de Vliet,- konden, buitén-de
discussies blijVèn.
Harte bfU'gkerk
Tot jn de 19e eeuw werd.het Leidse
straatbeeld hooj-'d-zakelijk be
heerst door eén aaneenschake
lingvan woonhuizen,- {lieren dda'r
afgewisseld door enkele grotere
gebouwen, zoals, de Jcerken,-het
stadhuis enz {n de eersté helft
van de 19e eeuw waren daar en-,
kele fabriekspanden bijge
komen: in I82Ö dat yan.Krantz
aan de Langegracht. -in 1835 dat
van De Heyder aan hét Wqar-
dkerksplein en; in 1840 dat van Lp
Poolè aan de Garénmarki.
Belangrijke -voorbeelden vën
nieuwbouw uit* die' tijd ^ij'n -oerk
de nieuwe katholieke, kerkëtr.
waarvan alléén dein 1836 dooj-öc
bekende architectMolkenbó^r
ontworpen Hartebrugkerk th&nS
nog grotendeels in haar oor
spronkelijke toestand verkeert
Voor de bouw vah deze kerk
moesten een kapitaal huis en eén
•tuin, dié gold als "de schoonste
van de gehèle stad" het veld rui-
In de naaste omgeving van dé Har
tebrugkerk vyas trouwens een
aantal jaren eerder een nog ve^l
belangrijker monument yerdwe-
nen: de. middeleeuwse
Vrouwenkerk,.die ui 1820 Wegens
bouwvalLighbid wprd gesloopt.
Bouwvalligheid 'én behoefte aan
nieuwe bóuw.grond leidden ook
in de v'efderp 19e eeuw tot 'vele
slopingen..' Vooral voor ondgr-
wijsdoeleindfen- waren nogal wat
nieutve gebouwen,nodig, waar
onder Sommige va"n' aanzienlijkë
omvang. D.e universiteit kon voor
haar. nieuwbouw vooral gebruik
maken.van de-Grote en de Kleine
R-ui'np en. van de afgegraven
Stadswallen, fn'aar voor het lager
en middelbaar onderwijs kon
men unet deze mogelijkheden
niet volstaan.
Wel kon het nieuwe gymnasium
nog pen plaMs krijgen op de
Grote Ruïne, maar voor de'HBS
en de Gyrrmastiekscjiopl aan de
Pieterskerkgracht en-de lagere
scholen, zoajs die op het Pieters
kerkhof en aan de Boommarkt.
moest eenvoudig ruimte worden
gemaakt. Dje architect van de
meeste van .deze schoolgebou
wen .waS-J. W. Schaap.
Hoe ernstig het-Verlies van dp-oor
spronkelijke bebouwing geweest
is, kunnen, we in,vele gevallëh
niet meer nagaan, dóórdat we te
weinig gegevens over de afge
broken panden bezitten.
Een ernstig verlies was zeker wel
het verdwijnen vah één van de
mooiste, nog uit de 16e eeuw da
terende, gevels van de Breestraat,
die plaats moest makën voor de
bouw van de nieuwe Sociëteit
Minerva in 1874. Op die manipr
verdwenen er niet alleen oude
panden uit de binnenstad, maar
vond er op vele plaatsen ock een
aanzienlijke schaalvergroting
plaats. In plaats van een reeks
woonhuizen kwam er immers
dan één pand van gtote afmetin
gen. dat het beeld van een straat
ging beheersen en de gehele ver
dere bébouwing domineerde.
Soortgelijke schaalvergrotingen
zien we ook op andere terreinen.
Terwille van het drukker wor-
dende verkeer moesten vele op
haalbruggetjes worden vervan
gen door bredere en zwaardere
bruggen en terwille van ditzelfde
verkeer moesten geleidelijk aan
vele stoepjes van huizen het veld
ruimen om plaats te maken voor
doorlopende trottoirs; waarop de
voetgangers beschermd zouden
zijn tegen langsrijdende paarde-
trams en'koetsen.
Door
Ingrid Moerman
en Rudi Ekkart
- v.> f