Eenmalig of steeds weerkerend verschijnsel Computer laat sterren exploderen ZATERDAG 6 AUGUSTUS 1977 EXTRA PAGINA J3 Uit de "metingen buiten handbereik" waarover wij onlangs in deze rubriek schreven (23-7-77) bleek, dat de aarde als nietig stofje deel uitmaakt van een uitdijend heelal. Naarmate objecten zich verder van de aarde be vinden, vlieden zij met gro ter snelheid van ons van daan. Betekent dit, dat we weer te rug moeten naar het we reldbeeld van Ptolemeus, die de aarde in het middel punt van het heelal plaatste? Of kunnen we toch het we reldbeeld van Copernicus handhaven, waarin aan de aarde geen enkele bijzon dere plaats is toegekend af gezien van het feit dat wij er toevallig op leven? Het verschijnsel van de grotere vluchtsnelheden ten opzichte van de aarde bij grotere afstanden be hoeft in het geheel niet te beteke nen, dat de aarde een centrale plaats inneemt. Indien wij tenmin ste aannemen, dat de driedimens ionale ruimte waarin wij leven ge kromd is in een vierde dimensie. Ons voorstellingsvermogen schiet tekort om zo'n vierde dimensie te begrijpen, maar er zijn talloze aan wijzingen, dat wij inderdaad in zo'n gekromde ruimte leven. Om een en ander begrijpelijk te .maken kunnen we ons "terug schroeven" tot tweedimensionale wezens, die leven op een bol waarin de tweedimensionale wereld is ge bogen in een derde dimensie, wij als tweedimensionale geen direct voorstellings vermogen hebben. Blaast men die bol of ballon op, dan vergroot de afstand tussen alle vlekjes op het oppervlak. Vanuit elk vlekje gezien zal de snelheid van verder verwij derde vlekjes groter worden. Van uit elk punt op die ballon geldt dan hetzelfde: de verwijderende snel heid van elk ander vlekje schijnt groter te zijn naarmate de afstand groter is. Dat is precies wat wij waarnemen in het heelal, waarbij wij slechts ogenschijnlijk een bijzondere posi tie innemen, maar in wezen niets verschillen van al die andere objec ten in de ruimte, die in een vierde dimensie is gekromd. We hebben inmiddels een indruk gekregen van de snelheden, waar mee de hemelobjecten zich van el- 'kaar verwijderen, afhankelijk van hun afstand. Die bedraagt ongeveer 30 km per seconde voor elk miljoen lichtjaar afstand. Een object op 100 miljoen lichtjaar afstand (dat is on geveer 1.000.000.000.000.000.000.000 kilo meter) verwijdert zich dan met een snelheid van 3000 km per seconde. J(9 të)(3tfÏÏ<a Die snelheden kunnen, zoals uit ons vorig artikel bleek, bepaald worden aan de hand van de "ïood- verschuiving" van het licht van die objecten, het doppler-effect van het licht in het heelal. Gaat men nu terugrekenen, dwz. de uitdijende verschijnselen van het heelal omzetten in een inkrimpend heelal in de omgekeerde tijd, dan kan men vaststellen, hoe lang gele den die uitzetting van het heelal is begonnen. Dat zou ongeveer twin tig miljard jaar geleden geweest zijn. Dit tijdstip is de laatste jaren nogal eens verschoven. Omstreeks 1970 schatte men dit nog op vijfmil jard, later op tien, nu op twintig mil jard. Nu is een factor van 4 in een wetenschappelijke berekening geen doodzonde. Er zit namelijk meer aan vast dan alleen wat snel heden in een computer stoppen. Er zijn vrij veel nog onbekende fac toren in het spel, die niettemin een belangrijke invloed hebben op de processen die zich in het uitdijende heelal afspelen. Zo bestaat er onzekerheid over de hoeveelheid interstellair stof. dus materie in de oneindige ruimte tus sen de sterren en de sterrenstelsels. Deze materie, die veelal zeer moei lijk is waar te nemen, kan in de ontwikkeling van de huidige be wegingen in het heelal en vooral tijdens de eerste miljarden jaren van de uitdijing een belangrijke rol hebben gespeeld, zo belangrijk dat een factor van 4 in de vaststelling van de ouderdom van het heelal geen uitzonderlijke afwijking vormt. Begin Laten we nu maar even uitgaan van een begin van de uitdijing twintig miljard jaar geleden. Wat moet er toen gebeurd zijn? Deze "big bang" of "oer-explosie" ging uit van de kleinst mogelijke samenballing van alle materie en energie, name lijk een bol met een betrekkelijk kleine diameter (ongeveer over eenkomend met de diameter van de baan van de planeet Neptunus om de zon) van ongeveer 9 miljoen ki lometer. De materie in die bol be stond vrijwel uitsluitend uit neu tronen, ongeladen elementaire kerndeeltjes die elkaar niet afstoot ten of aantrokken en daardoor di rect tegen elkaar gelegen waren. In welke vorm de oer-energie in die bal voorkwam is niet geheel duide lijk. Op een gegeven moment is die bal door een of andere oorzaak, bv de interne pressie als gevolg van de zwaartekracht, uiteengespat. Över de daadwerkelijke effecten in het eerste halve uur na deze explosie zijn alleen theoretische oordelen mogelijk. ;Vermoedelijk zijn in dat stadium de meeste zware chemische elemen ten ontstaan. Uit de zwaarste ele menten kwamen weer lichtere voort door radioactief verval. Van uranium bv, is bekend, dat het in een bepaald (zeer langzaam) tempo vervalt tot andere elementen onder afgifte van radioactieve straling. Gaat men na hoeveel uranium pro centueel in lichtere elementen is omgezet, dan komt men op een leeftijd van ongeveer vijfmiljard jaar. Dat zou derhalve de ouderdom van de aarde kunnen zijn, maar dan moet men wel de leeftijdskloof tus sen aarde en heelal weten te over bruggen, dwz een afstand van vijf tot twintig miljard jaar. In 1970 meende men nog, dat die afstand niet overbrugd behoefde te wor den. Overbrugging Zo'n overbrugging is zeer wel mo gelijk. Volgens de nieuwste inzich ten ontstaan de zwaarste elementen ook bij gigantische ster-explosies, die wij novae en vooral super-novae noemen. Tegenwoordig worden de ongelooflijk gecompliceerde pro cessen, die zich bij een ster explosie voordoen nagebootst in computers, zonder welker hulp men deze processen niet kan vol gen. In de wolken materie, die zcfn ontploffende stei' uitwerpt, bevin den zich ook de zwaarste elemen ten, gevormd door de onvoorstel baar grote druk in de materie van de stervende ster. Men kan der halve stellen, dat de zon en de pla neten gevormd zijn uit de ijle wolk van een super-nova ruim vijfmil jard jaar geleden, dus ongeveer op driekwart van de leeftijd van het heelal na de big bang. Overigens bestaat er een vrij sterke overeenkomst tussen die big bang en de super-nova. Die ster explo deert door inwendige druk. De oor spronkelijke kernreactie (met wa terstof als brandstof voor de kern fusie) heeft geleidelijk zoveel in de ster aanwezige brandstof opge bruikt, waarbij zwaardere elemen ten zijn ontstaan, dat nieuwe kem- fusiereacties ontstaan en weer zwaardere atoomkernen enzo voorts. Uiteindelijk leidt dit er toe, dat de zwaartekrachten de stra lingskrachten van de kernreacties gaan overtreffen. Er volgt een "col laps" of ineenstorting, die er korte tijd later toe leidt, dat de ster explo deert in een wolk van uitgestoten Een fraai voorbeeld van inters tellair stof, de Lagunennevel M8 in het sterrenbeeld Boogschutter. Het is een open sterrennevel die omge-< ven wordt door een wolk van gas, dat onder invloed van de sterren op licht. De zwarte donkere vlekken zijn materiewolken die niet oplich ten en het licht van de achterligge nde sterren en nevels onderschep pen. De hoeveelheid interstellair gas in het heelal is onbekendToch is dit een belangrijk gegeven voor een antwoord op de vraag, of de big bang waaruit het heelal is ontstaan een eenmalig verschijnsel is geweest of een telkensomde miljarden jaren terugkerende gebeurtenis. materie en een zeer kleine reste rende kern. hetzij een neutronens ter hetzij een "zwart gat" resteert op de plaats waar zich de oorspronke lijke ster bevond. Misschien en tot op zekere hoogte. Bij de big bang begon de hele ont-l wikkeling met een gigantisché neutronen-ster, maar bij de super nova is zo'n ster het einde of althans een stadium nabij het einde. Het einde zelf wordt dan gevormd door een "zwart gat" waarin de materie zo is samengeperst onder druk van de zwaartekracht, dat een speldek- nop ervan zoveel kan wegen als de gehele aarde. De naam "zwart gat" is in wezen dus fout. maar ontleend aan het feit, dat zelfs licht niet meer kan ontsnappen aan de zwaartekracht-effecten van deze geconcentreerde materie. Eer zwart gat is dan ook nooit direct waarneembaar. Men weet boven dien niet welke natuurkundige processen zich afspelen in zo'n massaconcentratie, die volgens be rekeningen steeds dichter moei worden. Tot uiteindelijk door eer of andere oorzaak alle materie er energie in het niets verdwijnt, wel licht naar een "ander" heelal. Zoiets kan ook ten grondslag liggen aan het ontstaan van ons heelal als geheel. De big bang is niet verder teruggerekend dan een bol van sa mengeperste neutronen, niet tot een nog zwaardere concentratie als in een zwart gat waarover wij (nog) niets weten met betrekking tot de materiële samenstelling. Wellicht is ons heelal ontstaan dooreen gigan tisch zwart gat in een ander heelal. Maar er zijn andere heelal- modellen. Een belangrijke rol daarin speelt de interstellaire mate- Zonder De Engelse astronoom Fred Hovle ontwikkelde in 1948 een expander end heelal zonder big bang, name lijk een heelal waarin geleidelijk aan materie werd geschapen uit het niets om de "leegloop" als gevolg van de expansie te compenseren. Dit leek een erg gezochte construc tie, maar was dat in wezen niet. Ja renlang heeft dan ook de wetens chappelijke strijd gewoed tussen de aanhangers van de big bang, waarvan de astronoom Gamow de geestelijke vader was, en de astro de continue schepping, de theorie van Hoyle. De wereld ruimte is zo onvoorstelbaar groot, dat er slechts het verschijnen uit het niets van twee of drie atomen per kubieke kilometer nodig was' om de materie in het heelal aan te vullen. Dat ontstaan uit het niets zou een gevolg kunnen zijn van het instorten van materie tot een zwart gat in een ander heelal. Hoe men zich dit zou moeten voorstellen bleef een raadsel, maar in ons eigen heelal is aangetoond, dat materie inderdaad verdwijnen kan, zelfs zonder de omzetting in energie vol gens de formule van Einstein M Ec2, namelijk via de steeds ineen schrompelende zwarte gaten. Schepping Deze continue schepping heeft echter tot gevolg, dat het heelal vroeger en nu een gelijke construc tie zou hebben. Door metingen van bepaald soort hemelobjecten, de quasars, bleek echter dat deze ob jecten op grote afstand van de aarde talrijker voorkomen dan in de na bijheid, dat zij dus vroeger (op grote afstand zien is ook het verleden waarnemen vanwege de eindige snelheid van het licht) meer voor kwamen dan tegenwoordig. Dat betekende de doodsteek voor de theorieen van Hoyle. die derhalve zijn inzichten in 1966 veranderde. Sindsdien is de theorie van de big bang favoriet. Maar ook in deze vi sie bestaan er verschillende heel- almodellen, die weer nauw verband houden met de spreiding en dicht heid van het interstellaire gas. Vraag De vraag is namelijk, of de uitzet ting van het heelal permanent is dan wel tijdelijk en later overgaat in contractie. Wanneer de totale massa materie in het heelal groot genoeg is, is de onderlinge aan trekkingskracht van deze materie ook groot genoeg om de expander ende werking van de big bang te niet te doen. Na miljarden jaren - wees gerust, op korte termijn is dat zeker niet het geval - zou het heelal dan weer gaan inkrimpen-tot de oorspronkelijke bal van onvoor stelbaar dichte materie. Deze zou dan weer kunnen exploderen tot een uitdijend heelal, dat ontelbare jaren later opnieuw zou inkrimpen. Er ontstaat dan een soort pulserend heelal, dat zich telkens vernieuwt. Is de totale hoeveelheid materie onvoldoende, dan was de kracht van de big bang groot genoeg om van die expansie een permanente affaire te maken. In dat geval wordt het steeds leger in de ruimte waarin wij leven en zal uiteindelijk een "leeg" waarneembaar heelal ont staan. Ondanks de nauwkeurigheid van de metingen van tegenwoordig is mén het nog niet eens over de aard van de uitdijing van het heelal. Bo vendien hebben we pas een halve eeuw metingen van deze aard kun nen verrichten, een tijd die veel te kort is om veranderingen in de ex pansiesnelheid met nauwkeurig heid te meten. Maar ter geruststelling: Uw kinds kinderen zullen er nog niets van merken, dat het heelal "leegloopt". Dat zijn processen waarmee mil jarden jaren gemoeid zijn en het staat wel vast, dat tegen die tijd de zon geëxplodeerd zal zijn of totaal opgebrand, waardoor de mensheid zijn levensbron verloren heeft. WETENSCHAP en TECHNOLOGIE door P. Bok Regelmatig wordt de aandacht van astronomen getrokken door exploderende sterren of superno va's: oplichtende puntjes in verre sterrenstelsels of ongewoon fel stralende sterren in ons eigen melkwegstelsel. Een supernova is aan het eind van haar leven en stookt in een plotseling verstoord thermonucleair evenwicht de nog resterende atomen op, waarna de ster instort tot een zwarte sintel. Over de natuurkundige verschijn selen, die zich onder dergelijke ex treme omstandigheden afspelen, hebben astronomen en natuur kundigen tal van theorieën ont wikkeld en sinds kort wordt ge tracht enig inzicht in het kosmi sche rampverschijnsel te krijgen met behulp van computers. Natuurkundigen en astronomen van Amerikaanse en Europese universiteiten hebben in samen werking met specialisten van IBM's Thomas J. Watson Re- searchlaboratorium in Yorktown Heights een wiskundig compu termodel ontwikkeld voor een "doorsnee ster" om na te gaan wat er gebeurt in de periode van onge veer veertig dagen, nadat de ster nova- of supernovasymptomen gaat vertonen. Het model is een complex van wiskundige verge lijkingen, dat de realiteit tot op zekere hoogte nabootst en dat door 'n snel rekende computer 'tot leven' wordt gebracht in een in gewikkeld spel van oorzaken en gevolgen. Wanneer de astronomen het stra- lingsevenwicht in de nagebootste computerster verstoren op de wij ze, zoals zij menen dat dit ook in werkelijkheid gebeurt, berekent het IBM Systeem 370 Model 168 stralingskarakteristieken, die na uwgezet overeenkomen met waarnemingen aan 38 supernova-uitbarstingen, gedaan door een groep Italiaanse sterren kundigen. De astronomen Alan Karp van de Universiteit van Maryland, Kwing Lam Chan van de Prince ton Universiteit en Charlotte Gordon van de Universiteit van Parijs beschouwen het compu termodel als een waardevol hulpmiddel bij het verkrijgen van inzicht in het gedrag van een ge middelde ster, aan het eind van zijn leven. Hoewel de computerberekenin gen nog niet laten zien wanneer precies een ster het explosieve stadium bereikt, kan wèl worden nagegaan hoe chemische elemen ten, zwaarder dan helium worden gevormd. Sommige astronomen menen dat de chemische elemen ten in het heelal, dus ook die op aarde en in het menselijk lichaam, in exploderende sterren zijn ge formeerd. En omdat supernova uitbarstingen in diverse catego rieën worden ondergebracht, zou kunnen worden nagegaan welke elementen in welk type exploder ende ster tot stand komen. Vol gens dr. Gordon Lasher van IBM is het juist de vorming van elemen ten, die een dermate ingewikkeld patroon van gebeurtenissen volgt, dat alleen een grote en snelle com puter er nog wijs uit kan worden. Uiteraard geven de berekeningen op basis van het computermodel nog lang geen antwoord op alle vragen, die natuurkundige en sterrekundige theoretici stellen. Zo gissen zij nog steeds naar de aard van de overblijvende ster na de supernova-uitbarsting. Som migen menen dat de onder zijn ei gen gewicht instortende ster een neutronenster of pulsar wordt of dat sterren met een zware kern, die driemaal de massa van de zon bedraagt, vervallen tot het abso lute eindstadium van de materie: het zwarte gat. Door het bestaande computermo del verder uit te breiden hoopt men in de toekomst ook deze theo rie aan de praktijk van de compu terberekeningen te kunnen toet- Op de foto dr. Kwing Lam Chan (links), dr. Gordon Lasher (mid den) en dr. Alan Karp bij de grafi sche computer-teLminal. Drie opnamen van hetzelfde hemelgebxed. Boven toen er nog n hand was. Midden het hoogtepunt van de nova-Pictoris, tenslotte enkele weken later na het hoogtepunt van de in haar stervensuur opvlammende ster.Op dat moment bevindt de uitgestoten wolk materie zich alver buiten de lichtende ster Die wolk is niet waar te nemen. Dergelijke verschijnselen worden thans in comouters onderzocht (opnamen van de Cape sterren wacht).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1977 | | pagina 23