ZATERDAG 6 AUGUSTUS 1377 EXTRA PAGINA 21 Het Fort de Douaumont: een gerafelde vlag die aan het verleden wil herinneren. Een bejaarde Franse veteraan bukt zich bij e erekerkhof bij het Knekelhuis dekken. i de 12.000 kruizen die de graven van de gesneuvelden op het De Ossuaire, het Knekelkruiseen wanstaltig monument t aan een verkeerd begrepen pattriotisme ten onder gingen. r de doden die - -=i Foto s: Karei Vereecken1 Verdun, dat is een beetje het Valkenburg van de dood. In de vier maanden van 21 februari tot 15 juni 1916 sneuvelden er 240.000 Duitse en 275.000 Franse soldaten. Die Ehre en l'Honneur waren gediend, en de wereld, tuk op zelfvernietiging, zou nooit meer normaal worden. De Fransen, opgevoed met en ondergedompeld in la Gloire en la Patrie, hebben van Verdun en omgeving een gedempte kermis gemaakt: men wordt verzocht in het oorlogsmuseum en het Knekelhuis ae hoed af te zetten en de stilte te bewaren, maar intussen stromen busladingen toeristen opgewekt koutend langs de pompeuze marmeren tomben; langs de erebegraafplaats waar 12.000 grauwe, eenvormige kruizen met elk hun eigen rozenstruik een de blik verlammend geometrisch patroon vormen; langs het nagebootste stukje slagveld dat kunstzinnig wordt verlicht door verdekt opgestelde spotlights. De dood, als handlanger van de roem. is in en rond Verdun sterk aanwezig, wordt tegelijk betreurd, bezongen en uitgebuit: terwijl marmeren plaquettes in gezwollen Frans de lof van de gesneuvelden zingen, worden een deur verderop souvenirs verkocht die wakker moeten houden wat, door latere verschrikkingen, eindelijk de slaap leek te hebben gevonden. Een aansteker in de vorm van een handgranaat (60 francs), een vier centimeter hoog beeldje van Petain (45 francs), een in weeë kleuren uitgevoerd wandbordje met een gehelmd soldatenhoofd (35 francs) - het zijn de bergstokken en gekke hoedjes van Valkenburg, de Mariabeeldjes en miniatuurgrotten i Lourdes: de commercie als bi idgenoot van onbenoembaar leed. Souvenirwinkel Ik logeer in Hotel de la Paix in de Rue Mazel in Verdun. Twee panden ernaast huist de souvenirwinkel „Visions de la Guerre", waar zestien stereoscopische kijkkastjes van gedegen makelij staan waarin men kiekjes kan zien in verzachtende sepiatinten: lachende soldaten in de modder want ze wisten nog niet beter. Een sterk op Jan Blaaser gelijkende officier die hanig terzijde van een groepje manschappen poseert; de verpersoonlijking van de blinde dapperheid waarop regeringen toen nog een beroep konden doen. In „Visions de la Guerre" ligt ook een stapeltje vergeelde prentbriefkaarten van de alom opgetrokken heldhaftige monumenten die nog nooit kans hebben gezien de essentie van de oorlog vast te leggen, die niet verder komen dan een versteend moment van twijfelachtige glorie. Je kunt er ook plattegronden van de slagvelden kopen die ontdekt moeten zijn in de kelder van een reeds lang gefailleerde drukkerij. Ze zijn uitgevoerd in de typografie van de jaren twintig, ook al weer een ontkenning van de Tweede Wereldoorlog die verwekt werd toen de Eerste nog bezig was. Monument Recht tegenover mijn hotel staat het Monument van Verdun: een brede trap van 83 treden voert naar een grijze obelisk met daarop een op zijn zwaard leunende Siegfriedachtige figuur, die, met over elkaar geslagen armen tuurt in de vergane verte waar overwinningen en nederlagen elkaar weinig ontliepen door het universele verlies dat het kenmerk van elke oorlog is. Maar uit dat onontkoombare debet heeft Verdun krediet gesmeed: Visions de la Guerre, Gezichten van de Oorlog, ter onderstreping van het verleden dat baas is over het heden. Want het is alsof Verdun is blijven leven in die lange maanden van de totale krijg die een provinciestadje tot wereldfaam hebben verheven. Veranderd lijkt er niet veel: de onherkenbare botten liggen rond Verdun nog steeds onder de grond; de gedenktekens bewijzen nog steeds machteloos eer; de klaprozen bloeien nog steeds als bloedspatten boven de aarde die, door de honderdduizenden lijken, vruchtbaarder is dan aarde het recht heeft te zijn. Nonchalant Op de begraafplaats voor de Ossuaire (Knekelhuis) heeft een tuinman zijn jasje nonchalant aan een van de kruizen gehangen terwijl hij met opgestroopte hemdsmouwen wat schoffelt in het gemillimeterde gras dat de 12.000 graven dekt. „Das sieht ja schön aus", zegt een dikke Zwitserse vrouw die zojuist met haar vriendin aan een reisbus is ontstegen. De vriendin knikt instemmend - zo'n rozentuintje zou ze ook wel achter haar huis willen hebben. Het Knekelhuis (een ontwerp van de architecten Azema, Hardy en Edrei) lijkt nog het meest op een grauw uitgevallen brood dat bekroond wordt door een 46 meter hoge, wanstaltige vuurtoren die 's avonds twee felle bundels over de voormalige slagvelden werpt. Binnen staan glimmend gepoetste graftomben van roodbruin marmer en in de natuurstenen blokken waaruit de muren zijn opgetrokken zijn de namen gegrift van de gesneuvelden, voornamelijk twintigers die een roep volgden zonder de woorden te hebben verstaan. Het is een in zijn weerzinwekkendheid welsprekend monument waarin over een lengte van 136 meter de menselijke vernietigingsdrang wordt gecelebreerd. Rondom glooien de velden, bedekt met ondoordringbare bossen in vele tinten weelderig groen. De oude foto's van die omgeving tonen uit elkaar gereten grond, versplinterde' boomstronken, in heksenkringen gewrongen prikkeldraad en een onaardse leegte waar het leven aan ont*vllen is. Glorieus Generaal Petain schreef in zijn dagorder van 10 april 1916: „De 9e april was een glorieuze dag voor onze legers, de furieuze aanvallen van de soldaten van de Kroonprins bleven alom steken. De infanterie, artillerie, sappeurs en vliegers van het 2e Leger wedijverden met elkaar in dapperheid". Het was een dapperheid die tot dat dode landschap leidde. De regering heeft, na de oorlog, de verschroeide aarde ingeplant met miljoenen bomen en struiken die de kwetsuren moesten verhullen: een floraal doekje voor het bloeden dat, bij ontstentenis van een snoeischaar, na enkele meters de toegang weigert aan wie wil doordringen tot het warnet van overwoekerde loopgraven. Je ziet ze nog wel, van de weg af, die loopgraven: onduidelijk geworden inkepingen in het terrein waar de Poilu's en de Boches maandenlang in modder en regen aanvielen of verdedigden zonder te weten waarom. De legers waren niet gemotoriseerd, een opmars over een strook land ter grootte van een schapenweitje kon maanden vergen. En het waren soldaten die er geen idee van hadden aan welk front ze lagen, welke vierkante meter modder ze verdedigden of veroverden, en als hun officieren sneuvelden bleven ze achter in een vacuum dat vaak tot zelfmoordaanvallen of krijgsgevangenschap leidde. Veld van eer ln 1957 maakte Stanley Kubrick zijn tweede speelfilm, „Paths of glory" (Het veld van eer) waarin een ambitieuze Franse generaal onschuldige frontsoldaten liet fusilleren om het moreel van de troepen op te vijzelen. Het lachen en zingen waarmee Marianne's militairen de Slag om Verdun nog 'tegemoet waren getrokken was hun inmiddels grondig vergaan en de scherpe schildering die Kubrick gaf van de futiliteit van de oorlog en het manipuleren van monddood kanonnenvlees voerde in Frankrijk tot een verbod van de film, want l'Honneur, la Gloire en la Patrie waren te grabbel gegooid door een Amerikaans regisseur die toen amper dertig jaar was. „Je moet erbij geweest zijn om er over te kunnen oordelen", luidt het cliché dat gemakshalve voorbijgaat aan een historisch perspectief dat veertig jaar later getekend kon worden, ondanks de verhullende geschiedschrijving die vooral de Fransen zelf met betrekking tot de Eerste Wereldoorlog hebben aangewend. De oorlog werd, met al de omringende superlatieven, nog altijd als een soort riddertoernooi beschouwd, waarbij de overwinnaar de overwonnene eer bewees (vooral de luchtslagen waren een zaak van chevaliers-onder-mekaar, een beeld dat menige oorlogsfilm krampachtig heeft verdedigd). De Rode Baron (von Richthofen) groette immers een zojuist neergeschoten vijandelijk vliegtuig met een zwenking van zijn vleugels. Overleden begrip Maar op de grond leerden de honderdduizenden al gauw dat ridderlijkheid een overleden begrip Was: de onophoudelijke granaatbombardementen op forten en loopgraven scheurden, met veronachtzaming van 'de opwindende toernooisfeer, lichamen uit elkaar, en het gesneuvelde vlees rotte in een zoete stank weg, verzonken in modder die zijn eigen kleur niet meer kende. En toch. 1914-1918; 1939-1945. Het had voldoende moeten zijn. Maar nu nog leven beroepsmilitairen met de frustratie dat ze zijn opgeleid voor een vak dat ze niet kunnen uitoefenen. Onlangs zei een Nederlands officier tegen me; „Waar ik mee zit is dat ik nooit heb kunnen vechten". Ik zal hem aanraden binnenkort eens naar Verdun te gaan. Hoewel. Het patriottisme heeft de Honderdduizenden van de slagvelden van Verdun overleefd. Op 13 september 1916 overhandigde president Poincare een aantal geallieerde onderscheidingen aan de burgemeester van Verdun en zei daarbij: „In de komende eeuwen zal in alle delen van de wereld de naam Verdun klinken als een overwinningskreet en een vreugdegeschal, geuit door een volk dat bevrijd is van de tirannie". Jawel, Maar voor wie er geweest is, zal Verdun meer de doffe kreet van de commercie blijven. Want een melkbeter met de ruïne van het Fort de Douaumont staat toch aardig op het dressoir? Fort de Vaux Ten noordoosten van Verdun ligt het in 1881 gebouwde Fort de Vaux. Het is, bovengronds, een ruwe, geschonden bult van beton waar Duitse en Franse granaten grote kraters in hebben geslagen en die nu overwoekerd zijn door wilde struiken en korstmossen. Bordjes vermelden koel dat het hier de explosie van een Franse 400 mm of een Duitse 420 mm granaat betrof. In de geteisterde muur is een tegeltje gemetseld. Er staat op: „Aan mijn zoon - Sinds jouw ogen zijn gesloten hebben de mijne niet opgehouden te huilen". Het is een tekst die de bombast van de monumenten en gedenktekens terugbrengt tot het niveau van onbegenadigde steenhouwers, en de brallende teksten in die monumenten en gedenktekens tot de voortbrengselen van gelegenheidsdichters maakt. In het fort ziet men de vochtige, tochtige gangen waar de manschappen de laatste granaatinslag afwachtten en kijkt men door een ruit in het sobere, met de Franse vlag getooide, commandovertrek van kolonel Raynal die van hieruit zijn laatste postduif zond met het bericht dat hij door gas en rookbommen werd aangevallen en dat hij ontzet moest worden. Naast de commandopost hangt de lege duivenkooi die. ondanks alles, een wat huiselijk tintje aan die oorlog-van-lang-geleden-en-toch-zo- nabij geeft. Gerafelde vlag Er recht tegenover liggen de restanten van het grotere Fort de Douaumont. Ook deze versterking is enkele malen van bezetter gewisseld tijdens belegeringen en beschietingen en ook hier gaat het om geteisterde muren die met moeite de plaquettes schijnen te torsen waarop het verlies van de beschaving is omgezet in een zege van het gebrek aan rede. Bovenop de ruine wappert een gerafelde, verstelde Franse vlag die zijn best doet op het originele dundoek ten tijde van het beleg te lijken. In het schemerige voorgeborchte de onvermijdelijke souvenirkraam waar verveelde meisjes de veelal fonkelende aandenkens verkopen die het bestaansrecht van 1914-1918 pogen te bewijzen. De forten, het museum, ae toren van het Knekelhuis verlangen alleen een entreebedrag - de totale vernietiging bedingt zijn eigen prijs van twee tot vijf francs. En het past in de instelling van Verdun: nou ja, door het lot is dit ons nou eenmaal in de onwillige schoot geworpen, maar nu het zo ver is moeten we er commercieel maar het beste van maken. De gids in het fort verstrekt een in het Nederlands getikte, in plastic verpakte, handleiding en kijkt gretig naar de francs in de hand die het papier na de rondgang teruggeeft; het zijn tenslotte niet alleen de wapenfabrikanten die aan oorlogen verdienen. Terug in Verdun laat de eigenaar van „Visions de la Guerre" een fraai in kleuren gedrukte reliëfkaart van de slagvelden zien. Ja, ze staan er allemaal op. Ook de weggevaagde dorpen als Fleury, Marre, Louvemont, Cumieres en Vaux die een schijnbestaan leiden en misschien, meer dan de geteisterde forten en het verwaten Knekelhuis, door hun negatieve aanwezigheid de, ontoereikend woord, onzin van de oorlog aanduiden. Vergelijking Verdun.- Anders dan honderden andere Franse provinciesteden. Een plaats van rond 25.000 inwoners die door een actueel gebeuren de niet aflatende historie is binnengevoerd. Een vergelijking. Hirosjima en Nagasaki zouden nu nog alleen maar lieflijke namen in een ver land zijn geweest als niet op 6 en 9 augustus 1945 kortgeknipte Amerikaanse vliegers boven die steden hun atoombommen hadden afgeworpen. Verdun zou een loom provinciestadje zijn gebleven als niet, ruim zestig jaar geleden, elkaar vijandig gezinde opperbevelhebbers hadden besloten dat daar, in die malse heuvels ter weerszijden van de Maas, het voorlopige lot van de wereld moest worden bepaald.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1977 | | pagina 21