Klein avontuur met de NS
4EéEQ!B
PAGINA 30
ZATERDAG 7 MEI 1977
In samenwerking met de Belgische en de Luxemburgse spoorwegen heeft de NS een
treinabonnement, ,J$enelux Tourrail", ingesteld, waarmee men tien dagen achte
reen onbeperkt door de Benelux kan sporen en in Luxemburg ook nog met de bus
kan reizen.
Voor de tweede klas kost dit toeristische abonnement f 125,-, voor de eerste klas
f 187,50; voor de goede spoorgek een slimme kans om kris-kras door drie landen te
jagen. Men kan deze abonnementen (geldig t/m 30 september a.sbij de meeste
stations en een groot aantal reisbureaus in Nederland krijgen.
Door
H. J. Oolbekkink
Op een schip vallen, eenmaal
buiten de territoriale wateren,
de alledaagse normen weg en
wordt van alles mogelijk: van
een onstuimige maar binnen
de reisduur afgewikkelde
romance tot het onheilspel
lende „man overboord.'' De
trein is een vastelandelijk ge
geven, een meer prozaïsch
vervoermiddel dat slechts in
zijn exotische hitnummers
zoals de Orient Expres of de
Transsiberie Expres aanlei
ding geeft tot een uit de voe
gen rakend driftleven. Maar
toch.
Zodra treinen meer wordt dan
forensen, ontstijg je aan het
gewone bestaan. Vooral in
een sneltrein schieten er sta
tions aan je voorbij waar je
misschien best had willen
aanleggen, maar de dienstre
geling voorziet er niet in;
trouwens, je hebt een doel,
een bestemming in spoortaal,
en je stuift door: van A naar B
en liefst volgens de kortst
mogelijke lijn.
Nu is het leuke van dit biljet dat
recht geeft op een Tiendaagse
Veldtocht, dat je, overal waar
de trein maar belieft te stop
pen, afscheid kunt nemen.
Straks, of morgen, of over
morgen, gaat er wel weer een
trein naar wie-weet-waar; het
is, in Beneluxverband, een
van de laatste mogelijkheden
tot een klein avontuur.
Hoogmoed
Ik besluit die eerste dag noorde-
lijk te gaan. Het wordt de stad
Groningen omdat het ook
door de NS bediende Rood-
eschool weliswaar nog hoger
ligt, maar de reiziger die zich
graag verwennen laat minder
te bieden lijkt te hebben. Mijn
luie hoogmoed wordt prompt
afgestraft, want op voor
spraak van de herinnering
kom ik terecht in een Grand
-Hotel dat inmiddels aan zijn
eigen verleden is doodgegaan
en kamers biedt met een, be
hoedzaam gezegd, spartaans
interieur en een spraakzaam
toilet aan de andere kant
van de gang.
Bovendien is het daar rond de
53ste breedtegraad een stuk
kouder dan in het westen, dus
de impuls om naar het zuiden
te vluchten (binnen de beper
kingen van het abonnement)
krijgt snel gestalte. Ik mag
aannemen dat vele noord
elijke parlementariërs fre
quent dezelfde route op het
oog hebben, want de inlich-
voor me op:
Groningen V 10.15 uurf
Utrecht A 12.11 uur
Utrecht V 12.32 uur
Sittard A 14.16 uur
Sittard V 14.19 uur
Maastricht A 14.39 uur
Maastricht V 15.07 uur
Luxemburg A 18.35 uur
Dat is toch een mooie, volle
werkdag van 8 uur en 20 mi
nuten tussen de rails en op
perrons: van de vlakke, neve
lige weilanden naar de door
een late zon bestreken grazige
heuvels. Het aardige is dat je
reeds halverwege Limburg
wordt voorbereid op het bui
tenland door de gruwelijke
bouwsels uit een tijd toen er
nog geen bouwvoorschriften
waren bedacht, en als bij Vise
een morsig conducteurtje in
gebelgd Frans om de kaartjes
vraagt, is er geen terug meer -
Groningen is veel verder weg
dan een dagreis komen te lig
gen.
In dit stuk Belgie is tweetalig
heid een vloekwoord, Vlaan
deren zou ook aan de over
kant van Het Kanaal kunnen
liggen, en als je het toch even
in het Nederlands probeert
krijg je geen wisselgeld. Ook
de verkiezingsaffiches doen
hier hun loze beloften in het
Frans, wat het hooguit poëti
scher maar niet geloofwaar
diger maakt. We stomen door
naar Luxemburg waar de
tweetaligheid tenminste nad
rukkelijk present is, al moe
ten ze het daar meer van hun
oosterburen hebben.
De ober in Hotel Walstein
tegenover het station vangt
maar aan met een vloeibaar
soort Frans en gaat even later,
zonder merkbaar te schake
len, over in een kelig Duits;
twee talen die elkaar qua
klankkleur gewoonlijk niet
verdragen maar hier versmol
ten zijn geraakt tot zangerige
varianten die bijna verwant
schap lijken te hebben. Onder
mekaar spreken de Luxem
burgers dan weer een Duit-
sachtig patois dat voor de
niet-gebruiker geheel onver
staanbaar is.
Luxemburg is mooi, de prent
briefkaarten hebben weer
niet gelogen. Ik was er vele
jaren niet geweest en soms
merk je, bij terugkeer na
lange tijd, dat een land, een
stad, een plein, een park
overhoop is gehaald zodat de
herkenning uitblijft. In
Luxemburg is dat niet zo; de
Luxemburg is mooi, de prentbriefkaarten hebben niet gelogen
affiches die de reisbureaus als
lokkertjes aan de muren heb
ben geprikt doen zich voort
durend als werkelijkheid aan
je voor en dat ze aan het diner
dezelfde malle aardappelkro-
ketjes opdienen als in Gro
ningen moet wel voortsprui
ten uit een diepgaande com
munale filosofie.
Vertederd zie ik vanachter mijn
maaltijd een autobus voorbij
rijden die, blijkens een sier
lijk gecalligrafeerd opschrift,
De Aardbei heet. Zo'n land
kan toch niet slecht zijn? En
wat me, de volgende ochtend,
eerder vertedert dan ontstemt
is het feit dat de machinist
van de trein die me naar Na
men in Belgie zal vervoeren
vrolijk koutend met zijn con
ducteur in de deuropening
geleund blijft staan tot he
aangegeven tijdstip van ver
trek veertien minuten is ver
streken, om vervolgens scha
terlachend op te trekken
wat vermoedelijk de vriende
s Avonds had een Amerikaan
om 21.10 uur aan de ober ge
vraagd of er nog een winkel
open was waar hij een be
rgstok zou kunnen kopen. De
ober had hem aangekeken
alsof hij met een oneerbaar
voorstel was benaderd en had
bekend dat het daarvoor te
vroeg in het seizoen was. En
jawel, om elf uur ging de ho
teldeur in het nachtslot en
vanuit mijn kamer kon ik zien
hoe het stationsplein er over
leden bij lag. Wie de zonde
mint trekt in Luxemburg aan
een erg kort eindje. Maar
overdag mag het er wezen,
hoor. Dat zie je alweer vanuit
de trein perfect. Omdat we
door de heuvels trekken gaat
het niet zo hard wat, zoals be
kend, de beste manier van
voortbewegen is. Plaatsen als
Petange, Echternach (van de
processie), Clervaux (van de
Gregoriaanse monniken, Les
Silencieux), Bertrange Stras
sen, Kleinbettingen en Ster-
penich liggen in malse heu-
velplooien gevlijd en beloven
de ongehaaste reiziger de
lome rust die voor een rand
stedeling zo onbereikbaar is
geworden. Het is hier, een dag
lang, stralende lente en uit
heemse koeien slaan met hun
achterpoten tegen indru
kwekkende bilpartijen: leuk
om te passeren, maar te be
knopt om er te willen wonen.
Toch, opeens, belooft het nog
spannend te worden.
Een bordje op een wat verzakt
perron vermeldt: „Stricte-
ment interdit de toucher les
fils, meme tombes sur le sol".
Ik vertaal het, prompt maar
ongelovig, als: „Streng ver
boden om de zonen aan te ra
ken, zelfs als ze op de grond
gevallen zijn". Pas thuis leert
het woordenboek me echter
dat het hier geen Sodom en
Gomorra-achtige toestanden
betreft, maar de spoordraden
die in dit kokette land blijk
baar de behoefte hebben af en
toe op de grond te tuimelen.
Kleine verrassingen langs de
baan, de reis is ervan ver
vuld:
een van de autoweg af onzicht
bare beek die zich schuimend
in allerlei bochten wringt;
een woud waar nog nooit een
snoeimes aan te pas is gekomen,
een voetbalveld dat terzijde van
de spoorbaan bij Poix St. Hu-
bert sterk afhelt, wat mer
kwaardige consequenties v
voor het spel moet hebben;
een cementfabriek in Jemelle
die de wijde omtrek grijs be
stoft heeft alsof een reus met
een dodelijke spuitbus in
de weer is geweest;
een spoorwegwerker die bij
Haversin op het talud een
vuurtje heeft gestookt en daar
een worstje boven braadt;
een glanzende fazant -in een
Paulus Potterlandschap bij
Natove.
De reiziger voelt zich innig te
vreden. Even uitstappen in
Namen/Namur, want de Ci
tadel wil gezien zijn. Het is,
tussen de Samber en de Maas,
een grimmig stukje weerwerk
dat weliswaar achterhaald
maar nog erg aanwezig is. Een
meisjesklas in onheus uni
forme jurkjes, vroom preve
lend onder de hoede van een
wasbleke non - jawel, we zijn
nog altijd in het buitenland.
In het restaurant bij het sta
tion draagt de serveerster nog
een wit schortje met een
kapje in het haar: ze zien je in
Nederland aankomen.
In Gent word je weer omringd
dooreen zoetgevooisd Neder
lands. maar de hotelier
spreekt wat voornamere gas
ten in het Frans toe, zoals het
bedienend personeel in Was
senaar een andere tongval
beheerst dan de kelner op Ka-
tendrecht; het hypocriete fa
cet van de taalstrijd. Maar
geen stad in Nederland heeft
een zo gave middeleeuwse
binnenstad, geen Nederlan
der kan achteloos aan zoveel
historie weerkaatsende ge
vels voorbijlopen, geen kleine
stad in Nederland doet zich zo
grootscheeps voor.
Maar genoeg stad en land.
De volgende dag spoor ik naar
Adinkerke, vanwaar me een
vier kilometer lange wande
ling naar het badplaatsje De
Panne wacht. Het strand is
leeg, er zijn optimistisch wat
zonnestoelen uitgestald,
maar er zijn slechts ver
kleumde dagjesmensen die
vanachter het glas van nog
maar net ontwaakte tearooms
turen naar een krullende,
door een fletse zon aange
schoten zee die zichzelf ver
liest aan een nevelige horizon
Na dagen van treinen en steden
en heuvels en hotels is het een
winderig rustpunt, die bui
telende baarmoeder van alle
leven. Over de Zeedijk jaagt
het opgezweepte stuifzand,
de radio in Tearoom Pacific
laat een landerige saxofoon
horen, een enkele meeuw
gooit zijn krijsende kop in de
wind - een badplaats buiten
r is niets
Antwerpen, ten slotte.
Op de Meir tikt een grijs da
metje me op de schouder.
„Menier, ge 'ebt nen spil aan uw
frak".
Ik kijk blank.
Ze wiist.
Aan mijn jasje hangt een was
knijper.
Noem dat maar eens geen Bui
tenland.
Dat we nog steeds een volk van on
verschrokken aardappeleters
zijn, is bekend. Maar dat we sinds
jaar en dag ook de grootste aar-
dappel„uitvinders" ter wereld
zijn, dat is iets, waar minder men
sen weet van hebben.
Aardappel-„uitvinders"? Ja, Ne
derlandse aardappelkwekers
zoeken voortdurend naarstig
naar nieuwe aardappelrassen.
Daar is grote behoefte aan. En het
kweken van nieuwe aardappel-
rassen is een langdurig, moei
zaam en ingewikkeld proces.
„Ik zou al blij zijn als ik in mijn
leven een succesras zou kwe
ken", zegt ir. J. Trip, directeur
van het kweekbedrijf Ropta in
het Friese Metslawier. Op zijn
bedrijf kweekt men per jaar zo'n
90.000 nieuwe, totaal verschil
lende aardappelrassen.
Na een langdurig selectieproces,
dat wel vijftien jaar in beslag
neemt, blijft er misschien eens in
de paar jaar een ras over dat vol
doende geschikte eigenschappen
heeft om op de consument losge
laten te kunnen worden. En dan
is het nog maar afwachten, hoe
deze aardappel aanslaat.
Ropta is een van de grootste aar-
dappelkweekbedrijven in ons
land. Samen zorgen deze kwe
kers ervoor dat Nederland ver
reweg de grootste leverancier is
in de wereld van nieuwe rassen
pootaardappelen. Ropta is een
kweekbedrijf van de Friese
Maatschappij van Landbouw. In
het 85-jarige bestaan van dit
kweekbedrijf heeft men al heel
wat beroemde aardappelrassen
voortgebracht. Verreweg het
meest bekende is het ook interna
tionaal onverslaanbare succes
nummer, de Bintje. Maar dat i-
s een verhaal apart.
De Friese Maatschappij van Land
bouw, die dit jaar haar 125-jarig
bestaan vierde, nam al in 1892 het
initiatief tot het kweken van
nieuwe aardappelrassen. Dat was
nodig omdat er als gevolg van de
degeneratie van de aardappel
plant in de loop van zijn bestaan,
steeds behoefte is aan nieuwe
aardappelrassen. Vroeger ging
men namelijk steeds met de
zelfde plant voortkweken. Maar
de opbrengst werd op die manier
steeds minder. Halverwege de
vorige eeuw ontdekte men dat
men verschillende aardappelva-
rieteiten kon kweken door te
kruisen via bestuiving.
Het eerste kweekveldje van de
Friese Maatschappij lag bij
Tzummarum in het noorden van
Friesland. In 1898 werd het veldje
verplaatst naar het Friese plaatsje
Suameer, waar de schoolmeester
K. L. de Vries het experiment
voortzette. In 1905 kweekte
meester De Vries daar een nieuw
ras, dat hij Bintje noemde. De
Vries gaf zijn nieuwe aardappel-
rassen steeds de naam, van een
van de kinderen uit zijn klas. Me
vrouw Bintje Pebesma is vorig
jaar overleden, maar de naam van
Aardappelkweker ir. J. Trip:
de aardappel, die naar haar ge
noemd werd, is nog steeds be
roemd.
Het heeft overigens geruime tijd
geduurd tot de Bintje zijn we
reldroem verkreeg. Aanvankelijk
was de belangstelling uiterst ge
ring. Jarenlang werd de Bintje
ondergewaardeerd. De Bintje
was namelijk een aardappel die
men niet bloemig genoeg vond in
i succesaardappel
Door Jan Kees Kokke
die dagen, veel te stijf in de kook.
Nee, het soort aardappelen zoals
de Eigenheimer was in die dagen,
toen de aardappel tijdens de
maaltijd nog veel calorieën moest
leveren, het meest geliefde pro-
dukt bij de huisvrouw.
Gelderse Muis
De Bintje was al zestien jaar oud,
toen de toenmalige directeur van
het inmiddels professioneler op
gezette kweekbedrijf, dr. ir. J. C.
Dorst, tijdens een boerenverga-
dering in Geldermalsen gevraagd
werd of hij wel eens gehoord had
van de Gelderse Muis. Voor deze
Gelderse Muis hadden Franse"
aardappelhandelaren namelijk
nogal wat belangstelling. Dr.
Dorst kende de Gelderse Muis
niet, maar vond hem verdacht
veel lijken op zijn eigen Friese
Bintje.
En inderdaad, na enig onderzoek
bleek het om precies dezelfde
aardappel te gaan, waarvan men
indertijd enige zaadjes aan boe
ren in de Betuwe had verkocht,
die een eigen naam aan dit ras
hadden gegeven. Bij de Friese
kwekers kreeg men in de gaten
dat er voor dit soort aardappelen
een geweldige belangstelling be
stond en de Bintje werd er een
doorslaand succes. Dat was nu
precies de aardappel, die bij het-
grote publiek aansloeg.
Ook in ons land veroverde de Bintje
langzaam maar zeker terrein op
de tot voor kort favoriete Eigen
heimer. Die is weer teruggedron
gen naar het platteland en naar
bevolkingsgroepen met traditio
nele eetgewoonten, bij mensen
die oudergewoonte nog steeds
bloemige, wat loskokende aar
dappels verkiezen.
In de loop der jaren is het kweek
bedrijf van de Friese Maatschap
pij van Landbouw uitgegroeid tot
een grote onderneming, waar op
120 hectare grond op de Ropta
State bij Metslawier ten noorden
van Dokkum per jaar tiendui
zenden nieuwe rassen worden
gekweekt. Maar slechts eens in
de paar jaar kweekt men een suc
cesras. Na de Bintje, waren dat
o.m. Alpha, Furore, Saskia, Sir-
tema, Urgenta, Bramania, Gral-
da. Humalda, Jaerla, Koning en
Marijke.
Naar welke aardappel zoekt men op
Ropta nu precies? Directeur
Trip: „We zoeken naar een aar
dappel, die zowel geschikt is voor
Nederland, als voor de meeste
exportlanden. Een aardappel, die
dus onder verschillende omstan
digheden, wat betreft grond, kli
maat en vooral daglengte tot een
goede groei komt. Hij moet niet te
los in de kook zijn. Zuiver van
kleur, dat is lichtgeel vlezig, met
niet teveel verkleurde plekken.
We zoeken naar een ras, dat vla-
kogig is, dus waar niet te diepe
putten inzitten. Bovendien moet
de aardappel bestendig zijn tegen
een groot aantal ziekten. Het
mooiste is als hij geschikt is voor
zowel normale consumptie bij de
maaltijd, maar ook voor verwer
king tot patat en zoutjes."
Het kweken van nieuwe aardappel-
rassen is een levenstaak voor ir.
Trip geworden. „Het is een werk,
dat je, als het je eenmaal te pak
ken heeft, nooit meer los laat. Met
dit werk zeg je na een paar jaar
niet, ik stop ermee. Want als je vijf
jaar bezig bent, zie je nog geen
resultaat. Dat zie je pas na 15 jaar.
Mijn voorganger, prof. Dorst
heeft wel eens gezegd, „het kwe
ken van nieuwe aardappelrassen
is een loterij met weinig prijzen
en veel nieten".