Ruimtenood Leids
ziekenhuis: een
'eeuwig' probleem
Ziekenhuis-reglementen
nit het Leiden van 1872
„NOSEKEMIE"
IN VAKANTIE
GESLOTEN...
ZATERDAG 7 MEI 1977
PAGINA 23
Ingrid Moerman ^(o]#
en Rudi Ekkart
De laatste jaren lezen we herhaaldelijk over de proble
men die verbonden zijn aan de bouw van een nieuw Aca
demisch Ziekenhuis in Leiden. Dat is niets nieuws, want
al sinds het einde van de 18de eeuw is er vrijwel steeds
sprake geweest van de noodzaak tot betere huisvesting
van het ziekenhuis.
Telkens wanneer er een nieuw ge
bouw in gebruik was genomen,
bleek al spoedig dat dit te klein en
te ondoelmatig was en begon er
weer opnieuw een jarenlange
discussie.
De geschiedenis van het Leidse
ziekenhuis gedurende de laatste
twee eeuwen is een geschiedenis
van behelpen in ongeschikte ge
bouwen en een steeds weef zoe
ken naar nieuwe mogelijkheden
Tot 1799 was het universitaire zie
kenhuis gevestigd in een deel van
het Caeciliagasthuis, waar men
maar 20 bedden had. Om het zie
kenhuis en het daar plaats vin
dende praktisch-medisch on
derwijs meer armslag te geven,
kocht men in 1799 voor 3500 gul
den een huis aan het Pieters
kerkhof.
Dit huis, tegenwoordig bekend als
de Waalse Bibliotheek, bood
ruimer mogelijkheden. Er waren
„zeer ruime luchtige vertrekken"
voor zowel mannelijke als vrou
welijke patiënten en een aparte
afdeling voor zwangeren en
kraamvrouwen.
„Nosekemie"
De tevredenheid over het nieuwe
gebouw, dat doorgaans met de
Latijnse naam Nosocomium (in
de volksmond: nosekemie) werd
aangeduid, was niet van lange
duur. Al spoedig ging men uitkij
ken naar betere ruimte, die men
in 1817 vond in het Wees-en Oude
Mannen en -Vrouwenhuis van de
Waalse Gemeente aan de Oude
Vest (nr. 35).
Het leek erop dat men nu weer even
voort kon in dit nieuwe Nosoco
mium, waar meer patiënten on
der betere omstandigheden kon
den worden opgenomen.
In een instructie werd vastgesteld
dat per patiënt niet meer dan 7
stuivers per dag aan voeding
mocht worden uitgegeven. Voor
geneesmiddelen was 3,75 stuiver
per dag beschikbaar, zodat de
studenten zouden leren om de
patiënten goedkope geneesmid
delen voor te schrijven.
Klachten
Na een aantal jaren kwamen er ook
over dit gebouw ernstige klach
ten en dat wekt geen verbazing,
wanneer we iets over de omstan
digheden horen.
Zo was bijv. de operatiekamer zó
donker, dat men vaak liever ope
reerde in een gewone ziekenzaal
op de bovenverdieping.
Wanneer er voldoende ruimte in
het ziekenhuis was, werden de
verpleegden uit de vier daar
staande ledikanten naar andere
kamers overgebracht. Maar wan
neer het ziekenhuis vol was, ble
ven die patiënten gezellig naast
de operatietafel liggen!.
Daarnaast waren er nog talloze an
dere gebreken aan het gebouw,
zodat tegen het midden van de
19de eeuw de klachten steeds
meer toenamen. De benoeming
van een aparte hoogleraar in de
verloskunde in 1848 veroorzaakte
bovendien de eis de kraamvrou
wenafdeling aanzienlijk te verbe
teren en uit te breiden.
In het Stadsziekenhuis, dat in het
Caeciliagasthuis was gebleven,
was het nog veel slechter gesteld.
Er was daar omstreeks 1850 niet
één bruikbaar heelkundig in
strument, er was geen ventilatie
in de zalen en de houten kribben
voor de patiënten waren geheel
vergaan.
Bovendien heerste er door perso
neelsgebrek een complete wan
orde en was er onvoldoende
ruimte. Dit laatste had bijv. tot
gevolg dat er geen secties ver
richt konden worden en dat het
lichamelijk onderzoek van pu
blieke vrouwen niet in het zie
kenhuis kon plaats vinden, maar
moest geschieden in een kelder-
kamer onder het Stadhuis.
Om aan alle problemen een eind te
maken werd er in 1853 een over
eenkomst gemaakt om stads- en
universiteitsziekenhuis te com
bineren in het te verbouwen en
uit te breiden Nosocomium aan
de Oude Vest.
Door allerlei omstandigheden
kwam de gemeente haar ver
plichtingen echter niet na en op
de vanuit de universiteit geuite
jammerklachten antwoordde de
stadsadvocaat, dat er voor de
universiteit helemaal geen nieuw
gebouw nodig was, aangezien
„Boerhaave het ook zonder dat
nieuwe Nosocomium gedaan
had".
Leiden meende dat het aanbrengen
van een aantal verbeteringen in
het Caeciliagasthuis wel vol
doende was om aan de verplich
tingen voor de ziekenzorg te vol
doen. Met tevredenheid consta
teerden de bewindvoerders in
1862 dat de rekeningen jaarlijks
een aanzienlijk batig saldo ver
toonden.
Bij de Medische Faculteit groeide
intussen het besef dat opknap
pen en uitbreiden van het be
staande gebouw niet tot een be
hoorlijke oplossing zou kunnen
leiden. Nieuwbouw was de enige
bevredigende mogelijkheid.
Na jarenlange touwtrekkerij tussen
universiteit en gemeente kwam
er in 1867 een nieuw akkoord tot
stand. De stad zou het gebouw
aan de Oude Vest mogen behou
den, later ingericht als school,
maar een stuk grond bij de Mor-
spoort beschikbaar stellen op de
plaats die door sloping van de
stadswallen vrijgekomen was.
Op dat terrein zou het rijk een zie
kenhuis laten bouwen waarvoor
de gemeente 125.000 gulden zou
bijdragen.
Het nieuwe Academisch Zieken
huis zou tevens stadsziekenhuis
worden en de zieke stadsarmen
opnemen tegen een vergoeding
van 50 cent per per dag.
In 1868 werd begonnen met de
bouw van het door de architect A.
W. Camp ontworpen ziekenhuis.
De kosten bedroegen, afgezien
van die voor het leggen van de
fundamenten, ongeveer een
kwart miljoen gulden. In het
vooijaar van 1870 naderde het
gebouw zijn voltooiing, maar het
duurde tot begin 1873 voor het in
gebruik kon worden genomen.
Patiënten
Gemakshalve had men het Noso
comium al een half jaar tevoren
gesloten, zodat er in het najaar en
winter van 1872 geen universitair
ziekenhuis was. De studenten
klaagden dat zij daardoor geen
praktisch onderwijs konden ge
nieten. Over de belangen van pa
tiënten brak blijkbaar niemand
zich het hoofd.
Wat dat betreft had men bij de uni
versiteit toch wat merkwaardige
ideeën over ziekenhuisbeheer,
want tijdens de academische va
kantie werd het Nosocomium
veelal gewoon gesloten
Het in 1873 geopende ziekenhuis
dat veelal Boerhaave Ziekenhuis
genoemd werd, was een voor die
tijd enorm gebouw: 105 meter
lang en 16 meter breed. Het was
bestemd voor 150 patiënten, een
aantal dat al spoedig te klein
bleek, zodat men het door allerlei
interne verbouwingen opvoerde
tot 270.
Dit had natuurlijk weer allerlei ge
volgen voor ruimte, licht, ventila
tie en hygiëne, zowel voor de pa
tiënten als voor de uiteindelijk tot
ongeveer 130 personen uitge
dijde staf.
De kelderverdieping en de zolder,
oorspronkelijk bestemd voor
keukens, magazijnen en verdere
bergruimte, werden ingericht
voor de huisvesting van perso
neelsleden, die daar een vanzelf
sprekend niet erg riant onder
komen vonden.
Verdere uitbreidingen moest men
dan ook buiten het gebouw zoe
ken. In de tuinen kwamen barak
ken voor besmettelijke ziekten
en syfilitische vrouwen. Ook ver
rees in de tuin het Boerhaave La
boratorium voor Pathologische
Anatomie.
Vanaf de ingebruikneming van het
schijnbaar zo ruime nieuwe ge
bouw werd getobd met ruimte
gebrek. De toename van het aan
tal patiënten en de snelle ontwik
kelingen in de medische weten
schappen noodzaakten tot voort
durende aanpassingen waarvoor
eigenlijk geen plaats beschikbaar
Ook de stichting van enkele nieuwe
ziekenhuizen in Leiden (Diaco-
nessenhuis, St. Elisabethzieken-
huis) vermocht de nood niet te
lenigen. En al voor 1900 begon
men, voor de vierde keer binnen
een eeuw tijd, te praten over een
nieuw gebouw.
De oplossing werd gevonden in de
bouw van het huidige ziekenhuis,
waarmee in 1912 een begin werd
gemaakt. Tientallen jaren nam de
bouw in beslag en het spreekt
vanzelf dat men bij de officiële
opening in 1928, toen het geheel
overigens ook nog niet klaar was,
al moest constateren dat er aller
lei afdelingen te krap waren ge
huisvest.
Museum
In 1932 eindelijk verliet men het
zestig jaar eerder gebouwde
Boerhaave Ziekenhuis, dat
daarna verbouwd werd tot Mu
seum voor Volkenkunde. Daar
mee kwam er een eind aan de on
telbare problemen van dit 19de-
eeuwse ziekenhuis en kon men
zich geheel gaan concentreren op
de al ontstane problemen in de
nieuwe huisvesting.
(Een greep uit de Reglementen Instructiën van het Academisch Ziekenhuis van 1872)
Er zijn twee klassen van betalende zieken. De zieken van elk dezer klassen genieten geheele verple
ging, met inbegrip van voeding, geneesmiddelen en genees-, heel- of verloskundige behandeling door
den betrokken Assistent in het gesticht, of door den betrokken Hoogleeraar, voor het geval de patiënt
zich voor het onderwijs beschikbaar stelt.
In de eerste klasse heeft ieder patient een afzonderlijk goed gemeubileerd vertrek, voorzien van alles
wat in eene ziekenkamer vereischt wordt. In de tweede klasse is zoodanig vertrek voor twee zieken
ingerigt.
De verplegingskosten in de eerste klasse bedragen f 6 daags en die in de tweede klasse f 3 daags.
Alle zieke stads armen worden, overeenkomstig de bestaande of later te maken contractuële bepalin
gen, opgenomen, voor zooverre bij heerschende epidemieën de beschikbare ruimte dit toelaat.
Om acht uur 's morgens wordt ontbeten. Om elf uur 's morgens koffie drinken. Om twee uur 's
namiddags het middagmaal gebruikt. Om zeven uur 's avonds het avondeten. Om acht uur moeten
alle patiënten te bed en de gordijnen dicht gemaakt zijn.
Er mag op de zalen niet gerookt worden, noch gepruimd.
De Directeur woont met zijne vrouw, de Directrice, zonder kinderen, in het gebouw. Zi>ontvangen
niemand bij zich te logeeren, noch te eten, zonder toestemming der Commissie van bestuur.
De hoofdziekenoppassers en oppasseressen zorgen, dat de verpleegden bij het inkomen behoorlijk
gereinigd worden, en dat hunne kleederen dadelijk ter bestemder plaatse worden gereinigd. Zij zorgen,
dat de verpleegden met de meeste menschlievendheid behandeld worden en alles worde aangewend om
hun lijden te verzachten. Zij zorgen, dat op de zalen alles geweerd worde, wat de goede zeden kwetsen of
iemand aanstoot geven kan.
Volkenkunde
Het Academisch Ziekenhuis van 1873. Nu omgebouwd tot Museum
Ziekenhuis-assistenten rond 1900. In die tijd werd (voor de vierde keer binnen een eeuw)
gesproken over weer een nieuw Academisch Ziekenhuis
Een zaal in het oude Leidse ziekenhuis