ZATERDAG 12 FEBRUARI 1977 EXTRA PAGINA 15 Belangstelling voor het McCarthyisme, de periode in de Amerikaanse politiek in de jaren vijftig van de heksenjacht op communisten, is alom weer ontwaakt door, ondermeer, de film "The Front", die nu ook in ons land in roulatie is. Larry Adler, de bekende harmonicaspeler en compo nist, stond destijds op de zwarte lijst van Hollywood en beschrijft hierbij de spanningen en verdeelde loyaliteiten uit die onsmakelijke periode. ;(o)[nniroXQ)[ni@(^rr(gj@ (o V@@£F InfDCoiOtr Mjp mi<mm wdtfdl mü De dag nadat Elia Kazan, een van de beste filmregisseurs in het vak, was opgeroepen om te ver schijnen voor de Commissie voor On-Amerikaanse Activi teiten van het Huis van Afge vaardigden, zaten we met een groepje bij elkaar in restaurant Sardi in New York. „Ik heb twee miljoen dollar op de bank staan", zei hij, „en nie mand kan mij dwingen te pra ten". Een week later zette Ka zan een advertentie van een kwart pagina in de New York Times om aan te kondigen dat hij, achteraf, wel zou praten; hij zou zijn tong uit zijn mond pra ten omdat „geheimzinnigheid het communisme een dienst bewijst. Het is mijn plicht als staatsburger om alles te vertel len wat ik weet". Hij heeft het inderdaad verteld. De dag dat hij zijn getuigen verklaring aflegde woonde ik een diner bij en trof daar de to neelschrijver Clifford Odets aan. Odets was door Kazan ge noemd als communist. We tende dat zij vrienden waren, betuigde ik Odets mijn mede leven en zei dat het verschrik kelijk moest zijn om, als het ware, verraden te worden door een vriend. „Val hem niet te hard", zei Odets. „Hoe kunnen wij weten onder wat voor druk hij stond?" Door de grootmoedigheid van Odets voelde ik me een schoft. Een week later legde Odets een verklaring af voor de commis sie en noemde, onder anderen, Kazan. Ze hadden een afspraak gemaakt: jij noemt mijn naam- en ik noem jouw naam. In tegenstelling hiermee ge tuigde Leo McCarey, die suc cessen als „Going My Way" en „The Bells of St. Mary's" had geregisseerd, als „welwillen de" getuige voor de commissie van senator McCarthy. Hij had een afschuw van joden, zei hij. Ze hadden ook een afschuw van hem, en in de Sowjet-Unie waren zijn films mislukkingen. De raadsman van de commis sie, Robert Stripling, speelde- de aangever. Stripling: „Wat is het probleem?" McCarey: „Nou, ik geloof dat ik in mijn film een figuur heb die ze niet mogen". Stripling: „Bing Crosby?" McCarey: „Nee, God". Alom schaterlachen. Mijn favo riete journalist. A. J. Liebling, schreef „De aankondiging dat de Godheid onder contract stond bij een filmmaatschappij viel wellicht vroeg of laat te verwachten, maar het gaf me- toch een schok". Eed van trouw Tegenwoordig noemen we de Amerikaanse heksenjagerij „MacCarthyisme". In werke lijkheid werd voor McCarthy het licht op groen gezet door Harry Truman. Zoals Garry Wills schrijft in zijn afsluitende hoofdstuk van Lillian Hell- mans boek „Scoundrel Time", voerde Truman de Eed van Trouw in. Als men weigerde die te tekenen betekende dit ont slag op staande voet uit rege- ringsdienst, vaak zonder ook maar gehoord te worden. En de Eed van Trouw leidde op zijn beurt tot de Algemene Lijst van de minister van Justitie, be staande uit ongeveer 200 groe pen of organisaties die hij zag als communistisch of commu nistisch georienteerd. Er werd nooit enig bewijs geleverd en zoals ik later ontdekte in mijn eigen lasterzaak, had de lijst geen kracht van wet, maar werd hij niettemin het hand vest van de heksenjagers. Met gebruikmaking van die lijst stelden twee voormalige FBI- agenten, Theodore Kirkpatrick en Vincent Hartnett, hun eigen lijst op die in boekvorm werd gepubliceerd als „Rode Kana len", en dat boek werd de bijbel Observer-dienst van de opsteller van de zwarte lijst. Een exemplaar ervan be vond zich in het bureau van elke hoge functionaris bij de film, radio en televisie. Iedere naam in het boek stond auto matisch op de zwarte lijst, ten zij de genoemde persoon be reid was zichzelf te „zuiveren". Er was maar één manier om dat te doen. Je gaf jezelf vrijwillig op als „welwillend" getuige voor de Commissie voor On Amerikaanse Activiteiten of, later, de Interne Veiligheids commissie van senator McCar thy. Als je daar eenmaal voor stond vernederde je jezelf, je kroop in het stof en, wat be langrijker was, je verkocht je vrienden, je noemde namen, namen om je „oprechtheid" te bewijzen. Trouwens, zonder namen te noemen werd je- nooit gezuiverd. De periode van de zwarte lijst maakte de reputatie en in sommige gevallen het leven van zeer getalenteerde en uit erst waardevolle mensen ka pot. Subversief Ik had het over het boek „Rode Kanalen", met zijn lijst van subversieve figuren. En wie dacht u dat de lijst aanvoerde? Net iets voor mij om een naam te hebben die met een „A" be gint. Naast mijn naam werden acht or ganisaties vermeld waar ik lid van zou zijn of waar ik dingen voor zou hebben gedaan, zoals het ondertekenen van een ad vertentie of het geven van een voorstelling. Van twee van de organisaties had ik nog nooit gehoord. De ene was de Russi sche Oorlogshulp. De namen van Eleanor Roosevelt en Dwight Eisenhower stonden op het briefhoofd, evenals die van de vrouw van Winston Churchill. Maar volgens de mi nister van justitie was dat een communistische mantelorga nisatie en wie er steun aan ga ven waren slachtoffers van de communisten of erger. De or ganisatie die waarschijnlijk het zwaarst tegen me woog was de Anti-fascistische Vluchtelin- ik het werkte. Ik werd een keer in mijn gezicht ervan beschuldigd een „pre-Pearl Harbour anti fascist" te zijn. Niet alleen mijn naam in dat boek deed me de das om. Ik had Henry Wallace gesteund toen hij in 1948 presidentskandidaat voor een derde partij was en dat bleek als een behoorlijk verra derlijke daad te worden be schouwd omdat Wallace de steun van de communistische partij had. Ik had me, wat even erg was, aangesloten bij een or ganisatie die de Commissie voor het Eerste Amendement heette en die protesteerde tegen het onderzoek van Was hington tegen de scenario schrijvers die al spoedig be kend zouden worden als de Tien van Hollywood. Hoewel ik niet werkelijk tot de filmwereld behoorde, woonde ik in Be verly Hills en dus was ik ge woonlijk betrokken bij alles wat de filmmensen deden en wat ook maar enigszins links- Een aantal van ons kwam in sep tember 1947 bijeen in Roma noffs Restaurant in Beverly Hills en we brachten genoeg geld bij elkaar om een vliegtuig te huren dat ons naar Washing ton bracht. Het was een aardige verzameling: Humphrey Bo- gart, Gene Kelly, Danny Kaye, John Huston. Shellev Winters en nog een aantal anderen. We kregen bericht van bijval van Thomas Mann, dr. Albert Ein stein, Hellen Keller, Fredric March, Frank Sinatra, enzo voort. We kwamen aan in Washington, woonden de hoorzittingen bij, waar we zagen hoe scenario schrijvers met harde hand uit de commissiezaal werden weg geleid toen ze probeerden een verklaring van hun opvattin gen te geven. Toen werden de zittingen, terwijl er nog vele ge tuigen gehoord moesten wor den, stopgezet en we dachten dat we een overwinning ge boekt hadden. En wat voor overwinning. Alle rechtse kranten, schrijvers, ra diomaatschappijen en com mentatoren, alle veteranen- groepen vlogen ons aan en on der dergelijke druk bezweken sommige leden. Ik begrijp Danny Kaye bundel toespraken wend populair, zelfs geliefd, te zijn en enkelen van ons gingen lijden aan ontwenningsver schijnselen. Beschamehd De eerste die bezweek was Bo- gart, die een beschamende ver klaring aan de pers aflegde waarin hij zei, dat hij om de tuin geleid was, dat zijn reis naar Washington „onberaden, ik wil wel toegeven zelfs dom" was, wat een communistenhater als de columnist George Sokolsky aanleiding gaf te schrijven: „Wie heeft je in deze troep ge sleept, Bogey? 'Noem ons hun Danny Kaye gaf het kort daarria op en bood aan, als een gebaar van goede wil, voor de financie ring te zullen zorgen van een bundel van de toespraken van de rechtse klerikalen kardinaal Spellman en bisschop Sheen. Andere leden van de Commis sie voor het Eerste Amende ment trokken zich in het open baar terug. En wat hield dat in voor degenen onder ons die wisten waarom we naar Was hington waren gegaan? We voelden geen behoefte onze verontschuldigingen aan te bieden. En de Tien van Hollywood zelf werden aangeklaagd wegens minachting van het congres met 346 tegen 17 stemmen en werden later veroordeeld tot een jaar gevangenisstraf. De bonzen van Hollywood, die aanvankelijk hadden gezegd dat ze zich nooit zouden inlaten met een zwarte lijst, kwamen bijeen in het Waldorf Astoria Hotel in New York en ze gaven, via hun woordvoerder Eric Johnston, een nieuwe verkla ring uit. Oh jawel, ze zouden zich wel inlaten met een zwarte lijst en ze zouden beginnen met de Tien te ontslaan. In hun ver klaring was ook dit meester- - stukje van dubbelhartigheid opgenomen: „Bij het volgen van deze gedragslijn zullen we ons niet laten leiden door hys terie of intimidatie uit welke- hoek ook". De enige man die het tegen hen opnam was Sam Goldwyn, die zei dat hij talent en geen poli tieke meningen in dienst nam. Een schrijver werd genoemd als de leider van de roden in de show-business. Goldwyn zei: „Heren, als die snotneus de rode baas in Hol lywood is, hoeven we nergens bang voor te zijn. Laten we naar huis gaan". Ze gingen niet naar huis. Gold wyn, de enige man met integri teit in het gezelschap, werd weggestemd. De Tien werden ontslagen. Moskou Tegen die tijd zat ik zelf zwaar in moeilijkheden. Een huisvrouw in Greenwich in Connecticut was tot de conclusie gekomen dat ik en mijn copcertmede- werker Paul Draper pro- communistisch waren, dat geld dat ons betaald werd recht streeks naar Moskou ging, waarbij onderweg de belas tingdienst omzeild werd, en dat ons niet zou moeten worden toegestaan ons voorgenomen concert in haar woonplaats te geven. De pers zette zich in voor haar zaak, een aantal boekingen die we hadden werden afgelast, en we moesten iets gaan doen. We konden onszelf „zuiveren" door de al genoemde techniek van het verklikken van vrien den, of we konden een aan klacht wegens smaad indienen. We kozen voor het laatste, de zaak eindigde er mee dat de stem men van de jury staakten en dat wij zo schuldig als wat werden geacht, ik ben er nooit helemaal achter gekomen waaraan, maar schuldig aan iets. De zwarte lijst was alles overheersend en dat is de reden waarom ik in Engeland ben gaan wonen. Er werd ons de mogelijkheid ge boden om te sjacheren. Walter Winchell, de schrijver van de machtigste roddelrubriek in Amerika, stelde me, tijdens een gesprek voor om Henry Wal lace en Paul Draper te verklik ken en als wederdienst zou hij me „terug aan de top brengen waar je thuishoort". Er is geen twijfel mogelijk dat hij daartoe de macht bezat. Ik ging er nie- t op in. Jongen", zei Marshall Rothe var, de Miami News die er bij aan wezig was. „Winchell slacht je af En vanaf dat moment heeft hij er stellig zijn best voor ge daan. Roy Cohn, de assistent van Mac- Carthy, bood me aan te ver schijnen voor een uitvoerende (ander woord voor geheime) zitting van de Interne Veilig- heidscommissie van MacCar- thy. Als ik er bezwaar tegen had namen te noemen zou hij me een lijst geven van mensen die al genoemd waren, zodat ik „niemand kwaad zou doen", maar wel mijn „oprechtheid" zou hebben getoond. Ik zei dat ik er, uit principe, niet van hield om namen te noe men. Cohn spreidde zijn han den. „Probeer maar tegen het stadhuis te vechten", zei hij (we bevonden ons in zijn kamer in het stadhuis), „we proberen al lemaal je te helpen en je geeft ons de kans niet". Belachelijk Ik bleef op de zwarte lijst staan. Een paar jaar later zou de film „Genevieve", waarvoor ik de muziek had gecomponeerd en gespeeld, zijn premiere in New York beleven. Op het laatste moment vroeg de exploitant om een kopie waarvan mijn naam verwijderd was. Dit leidde tot de volgende belache lijke situatie: de muziek stónd op de nominatie voor een Oscar gekregen maar er stond geen naam van de componist op de titellijst. Als zodanig werd Muir Ik stelde de Academy of Mo tion Picture Arts and Sciences op de hoogte, die, per telegram, de vergissing toegaf maar er werd niets veranderd, mijn naam werd in de VS nooit op de film vermeld, hoewel de Aca demy me wel een plaquette toestuurde met mijn naam er op als de componist van „Ge nevieve". Nou, jongens, be dankt. Afgelopen zomer nam ik in Chi cago deel aan een twee uur du rende! praatshow. John Wayne vroeg me of ik er bezwaar tegen had te praten over de tijd van- de zwarte lijst. „Nee, helemaal niet", zei ik, „maar hoor eens. je hebt net John Wayne bij je gehad. Waarom heb je hem niet ge vraagd naar de reden waarom hij heeft meegewerkt aan de zwarte lijst?" Want John Wayne had zijn eigen zwarte-lijstgroep, die zich het Filmverbond voor de Handha ving van Amerikaanse Idealen noemde. Ward Bond, Hedda Hopper en Roy Brewer, hoofd van de Vakbond van Toneel meesters, hielpen hem. Stel dat je Carl Foreman wilde engageren om een filmscenario te schrijven. Dan moest je het eerst in orde maken met John Wayne. Heus! Foreman had een gesprek met Wayne, die hem voorstelde, dat hij eerst, zijn vrienden zou verlinken, waarna Foreman, hoewel hij op de zwarte lijst stond, weer aan het werk kon gaan. ...ik zei nee", schrijft Foreman. „Toen zei Duke Ellington me dat als dit mijn definitieve be sluit was ik nooit meer voor de film of waarschijnlijk wat dan ook zou werken... dat de zwarte lijst me naar het buitenland zou volgen... En weetje, het is alle maal uitgekomen. De oude Duke had... bepaald een hoop inside kennis Maar Winston Churchill zei tegen Foreman: „Oh, ik weet alles van u af. Maar in Engeland houden we niet van politieke zwarte lijsten. En wat mezelf betreft, het kan me niet schelen waar iemand in gelooft of in ge loofd heeft toen hij jong was. Waar het mij om gaat is of hij het werk al dan niet aan kan". Vernederen Iets dergelijks overkwam mij. Tijdens de Tweede Wereldoor log had ik drie toernees voor de soldaten gemaakt met Jack Benny, en daarom bood ik, in 1951, aan om met hem naar Ko rea te gaan. Mijn Amerikaanse agent schreef me dat hij me niet wilde vernederen door mijn naam op te geven aan het leger dat me stellig zou afwijzen. Ik liet de brief toevallig zien aan het Engelse parlementslid Woodrow Wyatt. Goeie God", zei Wyatt, „willen je eigen mensen je niet? Kom dan voor ons optreden!" Wat ik gedaan heb. Twaalf dagen later vertrok ik naar Korea op uitnodiging van de Engelse Gemenebestdivisie. Veel later, in 1964, probeerde de impressario Sol Hork me te boeken voor een Amerikaanse toernee, maar voor een periode van drie maanden kon hij slechts acht concerten krijgen. „Concertcommissies", zei hij mistroostig, „bestaan uit Re publikeinse dames met een goed geheugen". Gezien mijn meest recente erva ringen in de VS schijnen de da gen van de zwarte lijst voorbij te zijn. Er valt nog zoveel meer te zeggen over die afschuwelijke periode. Lillian Hellman roept die tijd op in „Scoundrel Time", waarin ze bewijst mensen als Elia Kazan, Clifford Odets of Budd Schulberg niet vergeten te zijn, mensen die honderduit praatten en voor wie ze een- verzengende verachting toont. Hugh Gaitskell, de Engelse pre mier, vroeg me eens waarom ik Engeland had gekozen na het wellustige comfort van Bever ly Hills. „Ik heb in de VS eens moeilijk heden gehad", zei ik tegen hem, „en als me dat ooit nog eens overkomt heb ik liever dat het hier in Engeland gebeurt. Het individu wordt hier beter be handeld". Ik sta niet onveranderlijk - er zijn een paar recente voorbeelden die mijn geloof enigszins aan het wankelen brengen - maar toch nog steeds achter deze verklaring. Belasting of geen belasting, ik ga niet verhuizen. John Waym eigen lijst

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1977 | | pagina 15