ZATERDAG 29 JANUARI 1977 EXTRA PAGINA 23 Ongeveer veertien jaar geleden stootte een boer in Tel Markdikh in noord-Syrië met zijn ploeg op een groot stenen voorwerp dat, na opgraving, een graantrog bleek te zijn die stamde uit de tijd rond Abrahamde achttiende eeuw voor Christus. De vondst heeft nu geleid tot wat een Amerikaans ar cheoloog, professor David Noel Freedman van de universiteit van Michiganheeft genoemd "de groot ste archeologische ontdekking van deze generatie, misschfan van deze eeuw". Syrië heeft de voetstappen gevoeld van bijna alle grote keizerlijken in de geschiedenis. Allemaal heb ben ze hun sporen achtergelaten en als alle overblijf selen van de oudheid met een spade zouden worden 'nagejaagd, zou de helft van het land omgewoeld worden (en men krijgt soms de indruk dat de helft van het land inderdaad is omgewoeld). Aanvankelijk veroorzaakte de trog weinig beroe ring maar hij zorgde wel voor opwinding bij Paulo Matthiae, een aan de universiteit van Rome in de studie van het Nabije Oosten afgestudeerde jonge man-, niet zozeer om het voorwerp zelf, maar door de vindplaats. In de streek waren al talloze potscherven gevonden die teruggingen tot het midden en zelfs het begin van het Bronzen Tiidperk (ongeveer 2500 v. Chr.) en hij meente dat de woestijn rond Tel Mardikh, ongeveer 45 kilometer ten zuiden van Aleppo', nog grotere ge heimen herbergde. Toen men in vroeger tijden nieuwbouw pleegde, stelde men zich er gewoonlijk tevreden mee om te bouwen op oude funderingen waardoor kunstma tige heuvels - Tel in het Arabisch - ontstonden die men frequent aantreft in het hele Nabije en Midden Oosten Als men de flank van een Tel afgraaft, vindt de ene beschaving na de andereplatgedrukt er gestapeld op elkaar als de verschillende lagen een taart en in elke laag bevinden zich de kleine voorwerpen - het oor van een kruik, het voetstuk van een beeldje, een bronzen pijlpunt - die hun ouder dom aanduiden. De heuvel in Tel Mardikh, die een omvang heeft van ruim 55 hektaren, is de grootste in Syrië en ligt langs een weg die in het verleden vaak gebruikt werd door handelaars, reizi gers en binnentrekkende legers. Toen Abraham uit Haran vertrok om naar Kanaan te gaan, is hij vrijwel zeker door Tel Mardikh gekomen, en het is zeer goed mogelijk dat hij daar gebivakkeerd heeft. Deze heuvel vertoonde een opval lende overeenkomst met Tel Hari ri, een berg in de buurt van de Euf-, raat bij de Syrisch-Iraakse grens die tussen de beide wereldoorlogen was blootgelegd door een Franse expeditie en die de oude stad Mari had prijsgegeven. Tel Mardikh, beweerde Matthiase, zou een tweede Mari kunnen zijn, misschien zelfs nog belangrijker. Hij was op dat moment pas 21 en zijn opvattingen werden met scep-, sis ontyangen, maar hij ging naar Syrië om een aantal voorberei dende peilingen te doen en hij kwam terug met voldoende be wijsmateriaal om zijn oudere colle ga's ervan te kunnen overtuigen dat hij geen hersenschimmen najoeg. In 1964 ging hij terug, met een kleine ploeg Italiaanse archeologen en technici, nam een aantal Arabi sche werklui in dienst, en begon se rieus te graven. Sindsdien is hij er elk jaar heengegaan voor een pe riode van tien weken tussen de erg- ste hitte van de zomer (als de tem- peraturen kunnen oplopen tot 45 I graden in de schaduw) en de regens 1 in de herfst. Tijdens de- eerste paar legde hij de poort en buitenmuur bloot van wat kennelijk een grote stad was geweest, en daarna trok hij binnenwaarts waar hij waterreser voirs, graanschuren, huizen, tem pels, werkplaatsen, paleizen, beeld jes van klei en steen en sieraden van brons en goud ontdekte, die wezen op een welvarende gemeenschap van zo'n 40.000 zielen: stuk voor stuk getuigenissen van een over weldigende oudheid; maar zwij gende getuigenissen, want ze ver toonden onbekende inscripties. Ebla Toen volgde in 1968 een doorbraak. Hij groef het-basalten beeld van een koning op düt, naast andere in scripties, het woord EBLA ver meldde. Het was alsof hij de Graal had gevonden. Ebla komt voor in verschillende Mesopotamische en Egyptische teksten, die teruggaan tot de der tigste eeuw voor Christus, aJs een groot koninkrijk en handelscen trum, en in wetenschappelijke tijd schriften werd vroeger duchtig ge speculeerd over de lokatie van deze stad. Hoewel Matthiae er door zijn eigen onderzoekingen van over tuigd was dat dit ergens in noord- Syrie moest zijn, had hij niet dur ven hopen op het hart van de stad gestuit te zijn. En nu had hij het gevonden, een verloren gegane be schaving. Maar zelfs met de basal ten koning in handen bedwong hij zijn opwinding en zocht nader be wijsmateriaal. Bibliotheek Zes jaar later werd hij er bijna door overweldigd. Een werkman die be zig was een vloer schoon te maken die, naar men meende, van het ko ninklijk paleis was, zag een kleine opening. Het gat werd groter ge maakt, de vloer stortte in en daar beneden lagen vele duizende klei tabletten, sommige keurig opge stapeld, andere gebarsten, weer andere verkruimeld, maar tezamen vormden ze een van de meest ver bluffende archeologische vondsten van deze tijd. Het goud, het brons, de beelden, de stenen van de stad verzonken in het niets. Vooreen ar cheoloog is niets belangrijker dan het geschreven woord, en hier had men een enorme bibliotheek aan geboord. De gebakken kleitabletten zijn vrijwel even groot, ongeveer 20 bij 25 centimeter, en zien er uit als een doorbakken soes met krasjes erop, als op een Ligakoek. Deze krasjes, die verschillen in afmeting en vorm, zijn uitgevoerd in spijker schrift, een schrijftrant die al ruim duizend jaar lang wijd verspreid werd gebruikt in het Nabije Oosten en die bestond uit verschillende vormen teneinde verschillende let tergrepen of - tekens mee aan te duiden. Nieuwe taal Professor Giovanni Pettinato. aan de expeditie verbonden taal kundige, meende aanvankelijk dat het Sumerisch was. een oude taal die vrijwel de gemeenschappelijke taal van het Nabije Oosten was, en hoewel de tabletten talloze Sumeri- sche uitdrukkingen bevatten, - stuitte hij steeds weer op klanken en lettertekens die nietszeggend waren zowel in het Sumerisch als in de andere belangrijke taal van het gebied, het Akkadisch. Tegelijkertijd werd hij geïntrigeerd door een formule waarmee de meeste tabletten eindigden - "dub-gar- wat in het Sumerisch be- V(§](al 5 'J'Ti koningstroonHet gat midden-achter wees de De tabletten bevatten ook talloze tot tekent "tablet geschreven". Maar vele andere tabletten besloten met de uitdrukking - gal-balag - wat in het Sumerisch niets betekent, maar indien het als een west-Semitische taal wordt gelezen neerkomt op "het is geschreven". Hier was, met andere woorden, een synoniem voor dub-gar en als de onbekende taal inderdaad west-Semitisch was, dan verkreeg een groot aantal tot dan toe niet te ontcijferen uitdruk kingen meteen betekenis. Pettinato zette zijn werk voort met steeds grotere uitgelatenheid, want toen eenmaal de uitdrukkingen waren ontcijferd die gelijkenis ver toonden met andere Semitische ta len, was het slechts één stap verder om achter de betekenis te komen van de niet verwante uitdrukkin gen, en het werd al spoedig duide lijk dat hij niet slechts een afwij kend dialect van een bekende taal had gevonden, maar dat hij een nieuwe taal had ontdekt die hij Vier van de duizenden gevonden kleitabletten, die de sleutel vormden naar de tijd rond Abraham. Eblaïsch noemde, en met deze ont dekking lag de hele geschiedenis van Ebla open. Agglomeratie Ebla zelf. zei Pettinato, vormde de kern van een agglomeratie van ruim 250.000 mensen en de stad hief belastingen op vazalnederzettin gen in het dal van de Eufraat. Ebla was zeer duidelijk een zakencen trum. Het geschreven materiaal dat in de meeste archeologische opgra vingen wordt gevonden behelst vooral wapenfeiten. De tabletten van Ebla echter bezin gen vrachtladingen en graan en be staan voornamelijk uit afrekeniru gen, inventarisaties en prijslijsten die, door hun regelmatige kolom men, een verbluffende gelijkenis vertonen met de huidige beurs koersen. Het was een belangrijk overslagcentrum waarbij het ging om hout, textiel en metalen, en Ebla had handelsbetrekkingen met Gaza, Hazor, Meggido en zelfs, als de verwijzing klopt, met Jeruzalem (wat ongeveer duizend jaar is vóór die stad in de Bijbel wordt ge noemd). Men treft er bekende goden aan, zoals Dagan (wiens tempel in Gaza door Samson werd verwoest), Isj- tar, Sjamasj, Resjef. en enkele on bekende zoals Damu-Lim, maar desondanks komen er betrekkelijk weinig mythologische verwijzin gen op de tabletten voor, Wat het moeilijk maakt de vele opgegraven beeldjes te identificeren. Vrouwen Het was een gemeenschap waarin de rol van de vrouw meer dan alleen huishoudelijk was. Een aantal vrouwen schijnt zelfstandig handel gedreven te hebben, en de vele aanvullende verwijzingen naar ko ninginnen, echtgenotes en moe ders wijzen er op dat ze een verhe ven plaats innamen in de Eblaïsche maatschappij, hoewel het er ook op kan wijzen dat Ebla pafferig en verwijfd was geworden door een gemakzuchtige levensstijl en grote rijkdom. Het was zeker eerder Athene dan Sparta, en ongeveer één op de acht inwoners was amb tenaar - wat de verklaring kan zijn voor de omvang van de archieven. Zoals zo vaak het geval is waren de Eblaiten, naarmate ze meer hadden om voor te vechten, minder bereid om te vechten en ze bezaten een huurlingënleger dat sterk genoeg was om de terloopse indringer op afstand te houden, maar niet een vastberaden tegenstander. Ongeveer 2300 voor Chr. werd Ebla overvallen door Naram-Sin, koning van Akkad,' maar de stad slaagde er in zijn macht en rijkdom te herwin nen. Zeven eeuwen later echter werd Ebla overspoeld door een in vasie van de Hittieten die Ebla in zijn voorsteden met ae grond gelijk maakten, en hoewel de stad tot aan de Romeinse tijd bleef voortbe staan als een onbelangrijke neder zetting, verdween hij metterdaad uit de geschiedenis vanaf dat tijd stip tot nu. Abraham Als koninkrijk bestond Ebla onge veer duizend jaar en de bloeitijd vond plaats tijdens de regering van koning Eberum aan het begin van het derde millenium voor Christus, toen er een aanhoudende stroom van huldeblijken kwam van de vazal-koninkrijken in het noorden en zuiden, en professor. Pettinato twijfelt er nauwelijks aan dat Ebe rum niemand anders was dan EbuT, die in Genesis voorkomt als de ach terkleinzoon van Noach en de be- toudovergrootvader van Abraham die, als zodanig, beschouwd kan worden als de stamvader van het Joodse volk. n. hun oorsprong vonden in het Oude Testament, zoals Abu- Ra-Mu (Abraham), E-Da-Um lEzau), Sau-Lu (Saul) en Dau-U- Dum (David). De naam Israël (waarvan de letterlijke betekenis is "Hij strijdt met God") werd, vol gens Genesis, aan Jacob geschon ken door goddelijke genade en via hem verworven door het Joodse volk. Pettinato beweert daarente gen dat de naam in Ebla vijf eeuwen vóór Jacob gemeengoed was, en wijst op het voorkomen van Is- Ra-El-Un op de tabletten. P^ttinata oppert, op basis van zijn ontdekkingen, voorts dat het Ur van Abraham niet het Ur van de Chaldeeërs was, maar een andere stad met zezelfde naam in de buurt van Ebla en dat de Israëlieten stamden uit Syrië. Hierbij kan hij zich beroepen op de Schrift, wat in Deuteronomimum wordt Jacob genoemd als "een dakloze Syriër" en Ezechiël omschrijft de vader van het Joodse volk als "een Amoriet", dat wil zeggen Syriër, en de moeder als "een Hittiet". Geen haast De opgravingen van Ebla zijn nog niet afgelopen. Professor Matthiae en zijn ploeg keren in augustus te rug naar Tel Mardikh voor hun veertiende seizoen. Gezien de om vang van de heuvel en hun tempo - archeologie is geen onderneming waar je een bulldozer bij kunt ge bruiken (hoewel men vaak in de verleiding komt) - zullen ze waar schijnlijk de eerste twintig jaar blijven terugkomen. Matthiae, die 35 is, heeft geen haast. Hij gaat vol komen op in zijn werk, alsof alles dat zich boven de grond bevindt - en zeker alles van recente datum - van voorbijgaand belang is. Ik had enkele potscherven opge raapt en hem gevraagd of ik die mee naar huis mocht nemen. "Jawel", zei hij, "maar ze zijn niets waard, die stammen uit de Romeinse tijd". Hij raakt alleen bezield als hij het heeft over zijn opgravingen die •hem, op al zo jonge leeftijd, in de voorste rangen van zijn beroep hebben gebracht. Het werk aan de opgravingen be-, gint om zes uur als de ochtendmist nog rond de heuvel warrelt en gaat door tot het middaguur en men ver laat het terrein met terra sanota (heilige aarde) in het haar, stof dat' de voetstappen van Abraham kan hebben bevat. Alle handzame vondsten, zoals de stukken aardewerk, worden ver zameld in manden en naar het kamp gebracht waar ze worden gewassen en geborsteld, en daarna begint het gecompliceerde sorteren en dateren. Gelijksoortige scher ven worden in een trage en moei zame operatie samengevoegd en een bezoeker van Tel Mardikh zou de indruk krijgen dat het halve kamp bezig is metlegpuzzles, waar het in zekere zin ook op neerkomt. Ze voegen geschiedenis a men kan opgewonden kreetjes ho ren wanneer een voltooide kruik of beeldje uit de brokstukken oprijst. Ik vroeg wat er uiteindelijk ge beurde met de verschillende vond-, sten. "Oh", werd worden naar He Aleppo gebracht en opnieuw be graven". Het museum in Aleppo, dat on langs werd getorffen door een bo maanslag van Palestijnse terroris ten, is overstelpt door de vloed van vondsten in Tel Mardikh. Er wordt een nieuwe vleugel gebouwd om ze te herberger., en men hoopt dat ze over een jaar of twee voor het pu bliek te bezichtigen zijn.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1977 | | pagina 23