Schip wordt
klaargestoomd
ZWAMMERDAMS
SCHEEPSWRAK
NAAR ROTTERDAM
Bram
Oosterwijk
Het is niet alle dagen kermis
Van zompige grond naar
museum-zaal
ZATERDAG 29 JANUARI 1977
EXTRA
PAGINA 21
ningen'acht ton innen aan pacht
geld, terwijl Eindhoven er met
neg^n ton nog een vermakelijk
schepje bovenop deed. Diezelfde
gemeenten, overigens, zorgen
niet zelden voor nog een pro
bleem dat de jaarlijkse jolijt van
het kermisgebeuren verstoort.
Fraaie structuurplannen veran
deren tot kermis geeigende
pleinen en markten in bloemper
ken, watervallen en behoorlijke
rotspartijen, zodat er voor kra
men en salonwagens geen plaats
meer is. De kermis naar een bui
tenwijk zeggen b. en w. dan.
Door
H. J. Oolbekkink
„Maar," weerlegt Albers, „de ker
mis is afhankelijk van de binnen
stad met zijn winkels en horeca
bedrijven. Pa moet toch, na een
paar uur ronddwalen op de ker
mis, een pilsje kunnen drinken?"
Tijd voor een woord van Willy Klijs
(66), woordvoerder van de Bovak
en daartoe ten volle gerechtigd
omdat hij, een buikig bourgon-
disch baasje, welbespraakt is en
bovendien een halve eeuw in het
bedrijf heeft gezeten.
„Ik ben in de kermiswereld begon
nen toen ik vijftien was. We
woonden in Ginneken bij Breda
tegenover Hommerson die toen
een attractie had, een cakewalk.
Ik was vijftien en zat op de Mulo.
Hij vroeg me of ik voor hem een
briefje in het Engels wilde schrij
ven naar een firma in Amerika die
in het vakblad .Billboard' cater
pillars aanbood. Nou wist ik toe
vallig dat dat rups betekende,
maar verder zal dat briefje van
mij wel een museumstuk gewor
den zijn, want het was wel kreu
pel Engels."
„Nou moet ik even teruggaan, hoor.
Kijk,.de grote bloei van Hommer
son is in 1928 begonnen. Je had
toen in Rotterdam de Nenijto-
tentoonstelling en Hommerson
had daar de leiding van het luna
park, dus hij wilde nieuwe attrac
ties. Die rupsbaan dus. Dat ding
kostte tweeduizend dollar, maar
daar werd het wel franco Rotter
dam voor bezorgd en er kwam
ook nog een monteur mee om het
in mekaar te zetten. Wat? Ja, zo'n
rupsbaan kost vandaag de dag al
gauw driehonderdvijftigduizend
gulden. Wat wil je, het kermis-
bedrijf is investeren."
„Goed, ik kwam van school en ik
ben gelijk voor Hommerson gaan
werken. Dat heeft geduurd tot we
die flop in Egypte hadden; dat
was in 1947, meen ik. Hoezo, weet
u met van De Flop? Hommerson
kreeg een uitnodiging om in.
Egypte een gigantisch lunapark
op te zetten. We zijn er met de
hele handel naar toe gegaan en de
zaak stond net toen daar de cho
lera uitbrak. Een jaar hebben we
plat gelegen en toen spatte de
firma uit mekaar. Ik ben daarna
als toerneeleider en spreekstal-
meester in het circus gaan wer
ken, maar na 27 jaar werd me dat
te zwaar. Nou ben ik AOWer,
maar ik help ze op het kantoor
van de Bovak, wantstilzitten kan
ik natuurlijk niet."
Wat Klijs in zijn honoraire functie
nu vooral doet is het bespelen van
gemeentebesturen om te komen
tot verlenging van de kermissen
en het opheffen van het in vele
gemeenten nog bestaande ver
bod om op zondag geopend te
zijn. Hij kan zich daar, op een de
onderkin in beroering brengen
de wijze, boos om maken.
„In diezelfde plaatsen mag op zon
dag wel gevoetbald worden en
komt de rijdende discotheek
langs, maar wij moeten dicht.
Hoor es, het gaat mij er niet om de
zondagsrust te verstoren, maar je
krijgt natuurlijk wel dat als een
kermis op zaterdag is afgelopen,
er op zondag wordt afgebroken,
dus wat is het verschil dan?"
Achtbaan
Voorwahr, wie zijn gulden uittelt
aan het loket van de achtbaan
heeft geen idee van de beslom
meringen die van vermaak zo'n
ernstige zaak maken. Want wie
denkt er bijvoorbeeld aan, als hij
zich laat feteren door de sprook
jesachtige aanblik van al die
tienduizenden lampjes op de
kermisattracties, dat er bij elk
transport per reuzenrad zo'n 500
peertjes knappen en vervangen
moeten worden?
Het wordt duidelijk; het is niet alle
dagen kermis.
Zwammerdams zompige grond heeft in zeven
tien eeuwen niet volledig, maar wel flink ver
woestend gewerkt. De zes Romeinse schepen die
er - na een toevallige ontdekking aan het begin
van de jaren zeventig - in stukken werden uitge
tild, zijn nog altijd van eikehout. Maar dan wel
van eikehout dat voor ruwweg de helft tot ruim
driekwart water is. De houtcellen hebben alleen
hun wand nog; het inwendige ervan is weg: Opge
lost, verdwenen, tegelijk met de lange tijd die
verstreek.
Zeventienhonderd jaar (op z'n minst) zaten ze enkele meters diep in bo
dem en water; wachtend op de jaren van hun ontdekking. Hun tevoor
schijn komen was een archeologische vondst van allure, omdat zóveel
vaartuigen uit de Romeinse periode van de Lage Landen, van zóveel
historisch belang, nog nimmer waren aangetroffen.
In Ketelhaven - Oostelijk
Flevoland- worden dezes in
korte tijd "klaar gestoomd"
om bewaard te kunnen
worden. Kort: dat is een
paar jaar. Lang in deze haas
tigejaren zeventig van onze
eeuw, maar kort in vergelij
king met de eeuwen die de
schepen inmiddels achter
zich hebben.
Het Museum voor de Scheepsar
cheologie van de Rijksdienst
voor de IJsselmeerpolders is er
mee bezig; als enige instantie in
ons land beschikt men daar over
de kennis en de apparatuur om
grote hoeveelheden nat hout te
conserveren.
Wrakken
Het Romeinse schepenhout is er -
middenin het vondstgebied van
vierhonderd Zuiderzeewrakken
- in deskundige handen. Na uit
voerig op de Zwammerdamse
vindplaats te zijn bekeken, gefo
tografeerd, op papier te zijn ge
construeerd, zijn de vaartuigen
uiteen genomen en zijn de stuk
ken - gemerkt - naar Ketelhaven
gebracht.
Dat was in '73, het begin van de pe
riode waarin de in bakken ge
dompelde scheepsdelen door
voortdurend vers water zoveel
mogelijk van modder werden
ontdaan: als gunstige aanzet voor
het daarna noodzakelijke, lang
durige conserveringsproces.
De methode van behouden wat ooit
was, is nu aan de gang. Het betreft
drie kano's - 5V2 tot IOV2 meter
lang - en drie grotere vaartuigen:
twee vrachtschepen (23 en 35 me
ter lang) en een soort pont van 24
meter lengte, waarmee de Ro
meinen mogelijk ooit vee ver
voerden. Vijf van de zes zullen -
zoals het er nu naar uitziet - in het
Ketelhavense museum blijven.
Eén komt er naar Rotterdam: het
23 meter-schip (3,2 meter breed
en 80 centimeter hoog), dat in
1972 als tweede van de reeks uit
de grond kwam en dat als eerste
"expositieklaar" zal zijn.
Bernhard Fonds
Rotterdam had het schip graag en
was er snel bij. Enkele maanden
na de vondst al besloot de stad
het schip op te nemen in de col
lectie van het Maritiem Museum
"Prins Hendrik", nadat andere
gegadigden (het Museum voor
Oudheden in Leiden en de ge
meente Zwammerdam zelf) wa
ren afgevallen. Het provinciaal
bestuur van Zuid-Holland kwam
met een financiële bijdrage, het
Prins Bernhard Fonds droeg bij
en Rotterdam trekt voor 1977 een
extra 20.000 gulden uit voor het
Nu de conservering er voor twee
derde op zit, het eind dus in zicht
komt, moet Rotterdam plaats
creëren voor het Zwammerdam-
schip. Eind dit jaar moet er een
ruimte beschikbaar zijn, want
dan komt het eerste hout uit Ke
telhaven er aan.
De Dienst Gemeentelijke Musea
heeft het gemeentebestuur gead
viseerd een 40 meter lang en tien
meter breed onderkomen te,
bouwen in de directe omgeving
van de Leuvehaven, waar het
vroegere (nog in restauratie zijn
de), 109 jaar oude ramtorenschip
Buffel ook komt te liggen en waar
wellicht de komende jaren zelfs
een nieuw maritiem museum
complex zal worden neergezet.
Een ruimte waarin het schip (zicht
baarvoor het publiek) zal worden
opgebouwd; dat alles uitmon
dend in een permanente exposi
tie van het vaartuig (mét vond
sten die uit en bij de schepen zijn
gedaan, zoals bijlen, aardewerk,
pijlpunten). Iets dergelijks heeft
men enige jaren geleden ook met
een aantal Vikingschepen in
Roskilde (Denemarken) gedaan.
Strips
"Prins Hendrik" heeft zich intus
sen gedegen voorbereid op de
komst van het schip, omdat men
de opbouw (die ruim een jaar gaat
duren) zelf gaat doen. Conserva
tor Leo Akveld en restaura
teur/modelbouwer Giel de Graaf
hebben er zich in "vastgebeten".
Zij hebben foto's en reconstruc
tietekeningen bestudeerd, beke
ken wat mogelijk kon zijn. Hun
conclusie: het zeszevende deel
van het schip dat bewaard is ge
bleven, wordt opgevuld in een
mal van koperen strips.
Door
Het één na
grootste Romeinse
vrachtschip (23
meter lang) dat bij
Zwammerdam
werd gevonden.
Het is behoedzaam
uit elkaar geno
men, wordt nu ge
conserveerd om
over enige jaren te
worden tentoon
gesteld in Rotter
dam.
Langs de Rijn lagen tal van Romeinse forten. In de buurt van Zwammerdam werden enige jaren geleden
zes unieke schepen gevonden uit die tijd. j
In klein formaat hebben ze het
Zwammerdam-schip reeds na
gebouwd: schaal één op tien. Vol
ledig in miniatuur gerecon
strueerd, zoals het geweest moet
zijn, zelfs met de reparaties die de
Romeinen hadden uitgevoerd en
die bij de opgraving nog duidelijk
Zwammerdamse
De schepen hebben te maken ge
had met het ford Nigrum Pull urn,
dat met een serie andere forten
(casteilums) langs de zuidoever
van de Oude Rijn zo'n beetje de
noordelijke grens van het Ro
meinse rijk vormde. Het land was
in die jaren moerassig bebost,
moeilijk begaanbaar en daardoor
bijna onbewoonbaar. De Ro
meinen hebben zich in onze stre
ken opgehouden van ongeveer 50
vóór Christus (Caesar) tot onge
veer 400 na Christus.
Restanten van dit fort werden als
zodanig geïdentificeerd bij op
gravingen tussen 1968 en 1971,
waarbij bijna het volledige castel-
lumterrein, met een aangrenzend
deel van een inheemse (Ge
rmaanse) nederzetting, kon
den blootgelegd.
In een later stadium pas stootten de
onderzoekers van het Instituut
voor Prae- en Protohistorie van
de Universiteit van Amsterdam
op scheepsresten, in een gebiedje
dat één van de zij-armen van de
rivier moet zijn geweest. Eerder
had men een soort kade aange
troffen, die uit schuin in de grond
gestoken palen bestond.
Nigrum Pullum
Alle zes schepen werden dicht bij
elkaar gevonden, in de buurt van
de Germaanse nederzetting.
Sommige archeologen menen
dat het zinken van de schepen
verband heeft gehouden met het
afbranden van Nigrum Pullum.
Een andere groep beweert dat ze
eerder zijn gezonken en nóg een
versie gaat ervan uit dat ze
moedwillig ónder water zijn ge
zet, om als zinkstuk te dienen
voor verdere kadebouw.
Herkomst en gebruik van dit naar
lengte-wijdteverhouding uitzon
derlijk lange en smalle spanten
schip zijn in grote trekken wel te
traceren. Men vermoedt dat het
vaartuig ergens in het tegen
woordige Duitsland is gebouwd,
wellicht in de Eiffel. Omdat jn het
breeuwselmateriaal van mos en
boomschors (het vulsel tussen de
houtnaden) stuifmeelkorrels zijn
verzameld van coniferen, die
duiden van een herkomst van
hoger stroom op de Rijn. Daar
was in die eeuwen ook voldoende
eikehout aanwijzig.
Het middenstuk van het schip is uit
één boom gehouwen, van acht
tien meter lengte (die zeker 250
jaar oud moet zijn geweest toen
hij werd gekapt). Houtkenner
Giel de Graaf schat dat de Ro
meinen drie maanden aan het
schip hebben gebouwd; man
kracht was voldoende beschik
baar, hoëwel alles met de diesel
moest worden uitgehakt (de zaag
kende men niet!). In het hout van
de schepen zijn overal kapsporen
teruggevonden.
Forten
Het 23 meter-schip werd gebruikt
voor het vervoer van leisteen, ten
behoeve van de bouw (reparatie)
van de forten aan de Oude Rijn.
Op de scheepsbodem heeft men
dat gesteente in de vorm van
brokken en gruis teruggevonden;
men schat het laadvermogen op
dertig ton.
Akveld heeft zijn eigen filosofie
over de manier waai*bp dit schip
werd gevaren: "Over de spanten
in het midden was een zoge
naamd zaathout aangebracht,
met daarin een rechthoekig
mastspoor. Ik stel me dan ook
voor dat er één mastje op heeft
gestaan, met een vierkant zeil.
Daarmee kwamen ze de Rijn af
zakken, die toen een grotere
stroomsnelheid moet hebben ge
had dan nu. Voor een deel zal het
schip ook getrokken zijn, daar
wijst de constructie op. Mis
schien zat er een draad aan de
mast en lieten de Romeinen daar
Germanen aan trekken.
Hoeveel mensen er aan boord za
ten, is moeilijk te zeggen. We
hebben niets van een onderko
men of zo aangetroffen, maar het
kan natuurlijk heel gemakkelijk
dat ze met behulp van huiden een
soort tent op het schip hebben
neergezet, om onder te slapen of
te schuilen".
Zitje, toch wat bleek weggetrokken, hoog in het reuzenrad
over de stad uit te kijken, en maar niks weten van de sores
waar de man beneden aan de hendel onder lijdt.
De kermisexploitant is bedroefd.
Terwijl hij omringd wordt door de
tegen elkaar, ketsende klanken
van jolige deunen, draaiende or
gels en uit luidsprekers bar
stende tophits, staat hij vol gram
schap en tandenknersend het
Autoriteit te vervloeken.
Betutteld
We worden betutteld, snauwt de
Bond van Kermisbedrijfhouders
(Bovak). Verschillende gemeen
ten in ons land hebben bepaald
dat er vaste pachtprijzen op tafel
gelegd moeten worden en in de
optiek van penningmeester Piet
Albers (vermaard poffertjesbak
ker) maakt vooral Venlo het te-
gek.
„Vorig jaar werd daar de auto
scooter bij inschrijving voor
18.000 gulden verpacht voor een
kermis van negen dagen. Dit jaar
zal de kermis maar vijf dagen du
ren, maar de gemeente heeft laten
weten dat er nu een minimumin
schrijving van achttien mille
wordt gevraagd. Dan kunnen de
mensen gaan klagen dat de ker
mis steeds duurder wordt, maar
dat komt dan niet door de exploi
tanten; het is een ingreep van bui
tenaf."
Niet alleen maar pret dus tussen
nogakraam en spookhuis.
Neem Enschede. Daar wordt in
april kermis gevierd. Driehon
derd inschrijvingen waren er,
terwijl er maar plaats is voor tach
tig attracties. Dat is dan dringen
en de afgevallen exploitanten
moeten maar zien elders aan hun
gerief te komen. Nu zal dat in het
algemeen niet zo vreselijk moei
lijk zijn want in Nederland vin
den jaarlijks niet minder dan dui
zend kermissen plaats waar ge
middeld veertig tot vijftig ver
makelijkheden zijn aan te tref
fen. De lol kan niet op.
Maar toch.
De meeste kermissen duren vier a
vijf dagen en de Bovak zou dat
graag verlengd zien tot acht a ne
gen. Maar dat zal wel niet haal
baar zijn, al was het maar van
wege de verkeerssituatie die tij-,
dens zo'n week van draaimolens
en oliebollen in een stad of dorp
grondig ontregeld wordt. In dat
opzicht lijken wij nog heel wat
van de Belgen te kunnen leren: te
bestemder tijd worden daar
moeiteloos enkele boulevards
gedurende drie weken voor alle
verkeer afgesloten teneinde
kermis te kunnen vieren.
Niettemin is de kermis voor die
vaak wat onwillige gemeenten
een lucratieve instelling. Vorig
jaar mocht, bijvoorbeeld, Gro-
thouden bij een relatieve voch
tigheid van minder dan 60 pro
cent; daarom moet Rotterdam
een klimaatregeling (bij achttien
graden Celsius) in de expositie
ruimte aanbrengen.
Grondwater
De zwaardere stukken eikehout -
de meest essentiële delen bij de
restauratei - zijn het best bew
aard gebleven; zij lagen onderop
en het diepst in het grondwater.
Dit hout heeft voor een belang
rijk deel dan ook nog z'n oor
spronkelijke structuur; het krijgt
een andere conservering dan de
(slechtere) rest.
De manier waarop de zes schepen
moesten worden geconserveerd,
is bestudeerd dooreen begin 1973
benoemde commissie die be
stond uit vertegenwoordigers
van de Rijksdienst voor de IJs
selmeerpolders, van TNO in
Delft, van het Centraal Laborato
rium in Amsterdam en van de
Rijksdienst voor het Oudheid
kundig Bodemonderzoek in
Amersfoort.
Na uitvoerige bemonsteringen
werd het hout van het 23 meter-
schip in drie groepen ingedeeld,
die afzonderlijk moesten worden
aangepakt. Categorie A was er
het slechtst aan toe: ongeveer de
helft bevatte 85 procent of meer
water; categorie B was voor een
kwart met 67 tot 85 procent water
verzadigd en de rest had minder
dan 67 procent.
Voor de twee eerste groepen werd
de echte conservering op circa
twee jaar geraamd. Het A-hout
ligt sinds eind 1975 permanent
ondergedompeld in water met
een constante temperatuur van
zestig graden Celcius; gedurende
de hele periode wordt er een
steeds grotere concentratie (in
water oplosbare) polythyleeng-
lucol toegevoegd (van tien tot 95
procent). Dit chemische produkt
hecht zich aan de binnenkant van
de celV/anden en het voorkomt
dat die in droge toestand in elkaar
klappen.
Drs. H. R. Reinders - die als hoofd
van de afdeling Oudheidkundig
Bodemonderzoek van de Rijks
dienstvoorde IJsselmeerpolders
de leiding over de conservering
heeft "Als alles klaar is, ziet 't er
uit als hout, maar in feite is het
dat dan natuurlijk niet meer".
Behandeling
Het iets betere hout zit in water van
twintig graden, dat geleidelijk
wordt aangevuld met een
polythyleenglucol-concentratie
van 25 tot 50 procent. Om het
binnendringen in het hout te ver
gemakkelijken, wordt het regel
matig uit het bad gehaald en
langzaam gedroogd. De C-groep
wordt behandeld met een
mengsel van polythyleenglucol,
tertiairbutyalcohol en water. De
alcohol dringt vrij snel het hout
binnen en het baant als het ware
de weg voor het zwaardere poly
thyleenglucol. Deze behandeling
(die nog niet is begonnen) duurt
ongeveer zes maanden.
Na het hele proces wordt het hout
gedroogd; de reconstructie van
de schepen moet gebeurd zijn
voordat het uithardingsproces
van de chemische produkten is
voltooid.
Het geconserveerde hout kan de
polythyleenglucol alleen vas-
"Schepenkerkhof'
Conservator Leo Akveld bestem
pelt de ontdekking van het Ro
meinse "schepenkerkhof' in
Zwammerdam als de belangrijk
ste scheepsarchologische vondst
die ooit in Nederland werd ge
daan.
Hoewel de scheepsbouw van vele
duizenden jaren vóór Christus tot
ongeveer 1.000 na Christus glo
baal vrijwel eendere typen afle
verde, blijkt uit de
Zwammerdam-schepen dat er
toch duidelijk diverse ontwikke-
lipgsfasen in zitten. Alle aange
troffen schepen zijn min of meer
gelijktijdig te dateren met het fort
Nigrum Pullum: tussen circa 175
en circa 260 na Christus.
Kano
"Zwammerdam" gaf ons land niét
de oudste scheepsvondst. Die be
treft de boomstamkano van
Pesse (Drente), in 1955 ontdekt;
een drie meter lange en 44 centi
meter brede kano van denne-
hout, die met behulp van vuur
moet zijn uitgehold. Dit scheepje
moet tussen 6.700 en 5.500 vóór
Christus (Middensteentijdperk)
zijn gebruikt. Het staat in het
Provinciaal Museum van Dren
the in Assen.
Het eikenhout van de Zwammerdamse schepen wordt nu - na een
eeuwenlang verblijf in zompige grond - geprepareerd door onderdom
peling in een speciale vloeistof.