Radicalisering vakbeweging voorbij'? Hernieuwde bereidheid om 'algemeen belang' zwaar te laten wegen ZATERDAG 7 AUGUSTUS 1976 EXTRA De jaren '60 zijn woelige jaren geweest, ook voor de Nederlandse vakbeweging. De eensge zinde samenwerking met werkgevers en regering, de geleide en centraal bedisselde loon politiek, de afkeer van stakingen en harde acties, zo kenmerkend voor de jaren vlak na de oorlog - van dat alles was aan het eind van de jaren '60 niet zo veel meer over. Onder de druk van de bonden en hun achterban kwamen de vakcentrales weer regelmatig in botsing met regering en werkgevers, en sommigen praatten alweer over klassenstrijd en anti-kapitalistische strategie. Pas met het optreden van het kabinet-Den Uyl lijkt die ontwikkeling weer te worden teruggedraaid. Want zelfs nu dit kabinet voor de derde maal heeft ingegrepen in de lonen, is ook de radicale Industriebond van het NVV nog niet tot staken bereid. Over deze periode in de ontwikkeling van de Nederlandse vakbeweging hebben vier Leidse sociologie-studenten een lijvig boek geschreven onder de titel "De beheerste vakbeweging", het NVV tussen loon-politiek en loonstrijd (Uitgave Van Gennep, Amster dam. Prijs f 39,50). Het is een diepgaande en breed opgezette studie geworden naar de ontwikkeling van de loonpolitiek sinds 1959 en naar de rol die de vakbeweging (met name het NVV) daarin heeft gespeeld. Het boek laat zien, hoe de centraal geleide loonpolitiek - aanvankelijk tegen de wil van de vakbeweging in - langzaam werd afgebouwd. Voor de bij de vakcentrales aangesloten bonden betekende dat een groeiende zelfstandigheid, vooral bij het afsluiten van CAO's. Het verdwijnen van de geleide loonpolitiek leidde op den duur tot een groeiende radicali sering van de vakbeweging, tot een groeiende bereidheid om conflicten met regering en werkgevers aan te gaan. Tegenstroom Maar in diezelfde jaren werd ook de tegenstroom al weer merkbaar. De top van de vakbe weging (de centrales) ging steeds meer algemeen-politieke eisen stellen, bijv. op het gebied van de inkomenspolitiek. Dit waren eisen die alleen in nauwe samenwerking met de regering gerealiseerd konden worden. Vandaar de hernieuwde bereidheid tot centraal overleg met regering en werkgevers, uitmondend in een "centraal akkoord". Het is dan ook niet verwonderlijk, dat juist Den Uyl, die op dit punt bij de vakbeweging hoge verwachtingen had gewekt, de "arbeidsrust" in de bedrijven tot nu toe heeft weten te herstellen. Ook al zijn de besprekingen over een "centraal akkoord" al een paar jaren achtereen mislukt. Bij het schrijven van onderstaand artikel is een ruim gebruik gemaakt van de in "De beheerste vakbeweging" verzamelde gegevens. De geweldige werkloosheid van de crisisjaren drukt ook na de oorlog haar stempel op de houding van de vakbeweging in de Sociaal-Economische Raad overeengekomen loonstijging wordt door de bonden over het al gemeen als een minimum be schouwd. In deze periode beginnen de lonen, met name door de enorme krapte op de arbeidsmarkt (de be drijven zitten te springen om per soneel) flink te stijgen. Zo worden in 1964 de lonen in de nieuw afgesloten CAO's zo sterk verhoogd (in de bouw bijv. met 21 procent), dat gesproken kan wor den van een loonexplosie. Die grote stijging van de loonsom heeft wel belangrijke gevolgen voor de jaren daarna. De bedrijven gaan namelijk steeds meer over op diepte investeringen (meer machines, minder mensen), die worden ver oorzaakt door een combinatie van hoge lonen en een krappe arbeids markt. Inmiddels verlopen de onderhan delingen tussen de centrale organi saties in de SER en de Stichting van de Arbeid stroef en de Stichting staat zelfs op springen. De verhou ding tussen werkgevers en werk nemers gaat de eerste tekenen van polarisatie vertonen. Een nieuw en zeer belangrijk ele ment daarbij is dat de aangesloten bonden niet meer vanzelfsprekend bereid zijn om de richtlijnen van de centrales op te volgen. De onder handelingen over het arbeidsvoor waardenbeleid wordt in feite niet langer meer aan de vertegenwoor digers op centraal niveau overgela ten. Loonpauze De scherpe loonstijging wordt een halt toegeroepen door het kabinet-Cals (PvdA, KVP, ARP), dat inmiddels het kabinet-Marijnen is opgevolgd. Minister Veldkamp van Sociale Zaken kondigt een loonpauze af. Bovendien krijgt het College van Rijksbemiddelaars, een groep deskundigen die min of meer een verlengstuk van de rege ring is, weer alle loonpolitieke be voegdheden toegewezen. De vak beweging verzet zich echter steeds meer tegen ingrepen van de rege ring, en wanneer in het najaar van 1967 ook de werkgevers kiezen voor een systeem van vrije loon vorming, betekent dat het einde voor het College van Rijksbemid delaars. Onder het dan aan het bewind zijnde confessioneel-liberale kabinet-Do Jong wordt de vrije loonpolitiek ingevoerd, waarmee' het recht van vrije onderhandelin gen wordt erkend. "Knevelwet" Maar Roolvink (minister van So ciale Zaken in 't kabinet De Jong) wil toch een vinger in de loon-pap houden. In het door hem inge diende ontwerp van een nieuwe Loonwet (later wel de "Knevelwet" genoemd) geeft hij zichzelf naar de zin van de vakbeweging veel te ruime bevoegdheden op het gebied van ingrijpen in CAO's. Dat ingrijpen wordt mogelijk ge maakt door twee beruchte artike len van de Loonwet, artikel 8 en ar tikel 10. Het eerste artikel geeft de minister van Sociale Zaken de be voegdheid afzonderlijke CAO's on verbindend te verklaren. Op grond van artikel 10 kan de minister be staande CAO's met een half jaar verlengen dus de lonen voor een halfjaar aan de ketting leggen. Dit alles wanneer naar zijn idee de na tionale economie teveel gevaar loopt. Het wetsontwerp ontmoet fel ver zet van de zijde van de vakbewe ging. Ook de Tweede Kamer is er niet bijster enthousiast over Met hulp van premier De Jong, die een kabinetscrisis in het vooruitzicht stelt, weet Roolvink het wetsont werp over de eindstreep te halen. Daarop stapt het NVV uit het cen trale loonpolitieke overleg in de Stichting van de Arbeid en de SER. Ook het NKV bedankt voor de eer. De centrales houden dit isolement echter niet lang vol. Nadat de rege ring beloofd heeft het beruchte ar tikel 8 (ingrijpen in afzonderlijke CAO's) in de ijskast te zetten, keren de centrales in het najaar van 1970 weer terug tot het centrale overleg. Politieke staking De situatie verandert weer, wan neer aan het eind van dat jaar de regering een loonpauze afkondigt. Dan barst de bom voor het NVV. Het organiseert de eerste na oorlogse politieke staking.' De 1-uurstaking van 15 december. De hardere opstelling van het NVV is niet alleen een gevolg van de hou ding van de regering. Ook de grote werf- en havenstaking in Rotter dam, die in 1970 plaatsvond, leert het vakverbond, dat de leden niet tevreden zijn met het loonbeleid. De andere koers, die het NVV on der druk van de leden (vooral van de industriebonden) gaat varen, richt zich op een verdere radicalise ring en decentralisatie van de be sluitvorming. Het middel van de werkstaking wordt weer meer ge bruikt, hoewel de centrales over het gebruik van dat middel minder en thousiast lijken. De radicalisering van het vak- bondsbeleid brengt niet alleen een grotere zelfstandigheid van de aan gesloten bonden met zich mee, maar ook een verbreding van het eisenpakket. Binnen de vakbeweging breekt namelijk steeds meer het besef door, dat directe belangenbeharti ging van de leden steeds minder mogelijk is zonder ook de maat schappelijke verhoudingen aan te tasten die deze belangen bepalen. De vraag rijst of het geen tijd wordt het beleid meer op verandering van fundamentele maatschappelijke verhoudingen en structuren te gaan richten. Dit leidt ertoe, dat men niet langer eventuele loonmatiging, maar daar voorwaarden aan verbindt. Over igens wordt aan de verlangens van de vakbeweging op het gebied van de maatschappijhervorming niet of nauwelijks toegekomen. De ver antwoordelijkheid, die de vakbe weging voelt voor het "algemeen belang", zorgt ervoor dat van het voldoen aan die voorwaarden geen breekpunt wordt gemaakt. Als het puntje bij paaltje komt doet zij op de zgn. immateriële punten flinke Hercentralisering Dit lijkt gepaard te gaan met een zekere hercentralisering van het loonpolitieke overleg. In 1971 en 1972 is het alweer een geaccepteerd gebruik dat er op centraal niveau cijfers worden genoemd over de mogelijke loonstijging. Deze ontwikkeling (terug naar het centraal niveau) komt waarschijn lijk in de eerste plaats door de steeds slechter wordende econo mie, maar hangt ook samen met de verbreding van het arbeidsvoor waardenbeleid van de vakcentra les. Een groot aantal van de nieuwe eisen (inkomens- en investerings beleid, ondernemingsraden en be- d rij ven werk) is namelijk slechts op nationaal niveau door regerings maatregelen te realiseren. In een dergelijk beleid passen landelijke afspraken over lonen en prijzen. Eind 1972 komt een centraal ak koord tot stand. Wanneer in mei 1973 het kabinet- Den Uyl aantreedt, lijkt er eindelijk een kans te zijn, dat de maatschap pelijke veranderingen, die de vak beweging bepleit, althans voor een deel zullen worden doorgevoerd. Kees van Doorn, Gerrit Dubbeld, Pieter Rosielle, Frans van Waar den: "De beheerste vakbeweging. Het NVV tussen loonpolitiek en loonstrijd 1959-1973". Uitgave Van Gennep. Prijs 39,50). Door Joop Maat De geweldige werkloosheid van de crisisjaren blijft ook na de oorlog haar stempel drukken op de opstelling van de Nederlandse vakbe weging. Het afwenden van werkloosheid voor„de snel groeiende bevolking vormt lange tijd de belangrijkste doelstelling van de econo mische politiek. Daarover zijn werkgevers en werk nemers, die zitting hebben in de tijdens de oorlog opge richte Stichting van de Ar beid, het volkomen eens. Om de werkgelegenheid te bevorderen zijn investerin gen nodig. Die moeten wor den betaald uit de winsten van het bedrijfsleven. Om die winsten mogelijk te ma ken werkt de vakbeweging jarenlang mee aan het laag houden van de lonen. Het gevolg is een inderdaad zeer sterke economische groei, die echter niet in hogere lo nen, maar met name in be tere sociale voorzieningen wordt omgezet. In deze periode tot 1959 is er sprake van een strikt geleide loonpolitiek, d.wz. een systeem van uniforme, voor alle bedrijfstakken gelijke, loonrondes. De hoogte van de loon rondes wordt bepaald door de rege ring en het z.g. College van Rijks- bemiddelaarseen club van door de regering benoemde deskundigen. De Stichting van de Arbeid heeft in dit stelsel slechts een adviserende functie; van vrijheid in de verschil lende bedrijfstakken is nauwelijks sprake. Het is duidelijk dat de macht van de bedrijfstakgewijs georganiseerde bonden hierdoor sterk wordt beperkt. De macht van de centrales (waarbij de bonden aangesloten zijn) groeit echter. Ingroei Typerend voor de periode van de strikt geleide loonpolitiek is de "in groei" van de vakbeweging in het kapitalistisch maatschappelijke bestel: de vakbeweging verandert van een strijdorganisatie van de ar beidersklasse in een overlegpart ner van regering en werkgeversor ganisaties. Het z.g. "algemeen be lang" weegt veelal zwaarder dan het groepsbelang. Heel duidelijk blijkt dit bijv. in 1957, wanneer de vakbeweging akkoord gaat met een bestedingsbeperking, die een da ling van het reële inkomen met maar liefst vijf procent tot gevolg heeft. Daarbij is het goed te bedenken, dat de werknemers in dat jaar nog maar zeer kort in de toegenomen wel vaart delen, want tot 1954 blijven de jaarlijkse loonrondes achter bij de stijging van de prijzen. Teugels gevierd Met het optreden van het confessioneel-liberale kabinet-De Quay in 1959 worden de teugels van de loonpolitiek een stukje gevierd. Men stapt af van het systeem van uniforme loonrondes. De loonstij ging zal in het vervolg per bedrijf stak verschillen, omdat die afhan kelijk wordt gesteld van de stijging van de arbeidsproduktiviteit per bedrijfstak. In eerste instantie voelt het NVV niets voor het nieuwe systeem. De centrale blijft vasthouden aan de Het laag houden van de lonen maakte een snelle groei van de produktie mogelijk. geleide loonpolitiek, en geeft de voorkeur aan andere verbeteringen dan in de sfeer van de lonen. Déze ideeën blijken de werkende bevol king echter niet aan te spreken. Als gevolg hiervan kampt het verbond in deze tijd met een zeer groot le denverlies. Ook de medewerking van het NVV aan de bestedingsbe perking, speelt hierbij een rol. De druk vanuit de bedrijven kan de centrale niet lang negeren: tens lotte legt ook het NVV zich neer bij het nieuwe systeem van loonvor ming. Al gauw blijkt echter, dat dit sys teem in de praktijk niet werkt. Het blijkt namelijk zeer moeilijk om overeenstemming te bereikep over de mate van produktiviteitsstij- ging. Dit moeilijk meetbare crite rium leidt tot veel meningsverschi l len en zeer gedetailleerde en inge wikkelde berekeningen. De onwerkbaarheid van het sys teem blijkt heel duidelijk in de me taalindustrie, waar werkgevers en werknemers in het najaar van 1960 een tussentijdse herziening van de CAO overeenkomen vanwege de bijzonder gunstige ontwikkeling van de produktiviteit. De zaak gaat echter niet door, want staatssecre taris Roolvink grijpt in en verbiedt het tussentijds wijzigen van de CAO Het uitgangspunt van het nieuwe systeem van loonpolitiek (meer verantwoordelijkheid voor werkgevers en werknemers op be drijfstak niveau) wordt daarmee' behoorlijk ondergraven. Zwarte lonen is een oorzaak van het mislukken van het loonpolitieke systeem. Om personeel aan te trekken betalen de sterke bedrijfstakken lonen uit, die ver boven het CAO-niveau liggen. De zwakkere bedrijven doen mee in een poging om hun personeel bij zich te houden. Achtergrond van dit alles is, dat er langzamerhand een groot tekort aan arbeidskrach ten ontstaat. Deze krapte op de ar beidsmarkt verstevigt de marktpo sitie van de werknemers, terwijl de ondernemers door het betalen van zwarte lonen zelf duidelijk laten blijken, dat er bij hen meer te halen is dan er gezegd wordt. Met het optreden van het eveneens confessioneel-liberale kabinet Ma- rijnen (in 1963) worden de teugels nog verder gevierd. De verant- woordelijkheid voor de loonvor ming verhuist van de overheid naar het bedrijfsleven zelf. De bonden kunnen nu rechtstreeks onderhan delen met de werkgevers in de be drijfstakken en zelfstandig CAO's afsluiten. Formeel kunnen de cen trales van werknemers- en werkge- versorganisties nog zeggen dat een bepaalde CAO niet door de beugel kan, maar daar komt in de praktijk niet veel van terecht. De minister van Sociale Zaken kon CAO's nog wel afkeuren, maar hij heeft daar maar een beperkte tijd voor. Ook kan hij een loonpauze afkondigen, de lonen voor een halfjaar bevrie zen, als hij denkt dat de lonen uit de hand zullen lopen Minimum

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1976 | | pagina 15