Leidse Toets: paardemiddel oi uitgewogen instrument! LEERLINGEN WORDEN GETEST VOOR VOORTGEZET ONDERWIJS Kritiek in onderwijs van: "grove belediging" tol: "niet alles is ie loelsen" ZATERDAG 6 MAART 1976 PAGINA 17 In de zesde klassen van een groot aantal basisscholen in de regio romdom Leiden zal op 10, 11 en 12 maart de zg. Leidse Toets worden afgenomen. Een soort groot uitge vallen proefwerk dat mede bepaalt voor welke vorm van voortgezet on derwijs de leerling he*, meest ge schikt is. De Leidse Toets is min of meer in de plaats gekomen van het al oude toelatingsexamen, waarover in brede kring nogal wat onvrede heerste. Het toelatingsexamen vol trok zich immers in een voor de leerling volstrekt vreemde sfeer. Hij moest naar een ander schoolge bouw, kwam met vreemde klasge noten in een lokaal te zitten en kreeg van een vreemde leerkracht de opgaven uitgereikt. Een ander bezwaar was dat de opgaven voor het toelatingsexamen nogal eens per school konden verschillen, waardoor het niet denkbeeldig was dat scholen voor voortgezet onder wijs met elkaar gingen concurreren. Het was duidelijk dat in die si tuatie verandering moest komen. En dat gebeurde dan ook. Met de komst van de mammoetwet in 1968 ver scheen op tal van plaatsen in het land (zoals ook in de Leidse regio) de toets als selectie-instrument en ging het toelatingsexamen op de helling. Intussen maken vele ge meenten en regio's gebruik van de zg. CITO-toetsen, die speciaal wer den gemaakt en verwerkt door het Centraal Instituut voor Toets Ontt wikkeling in Arnhem (CITO). Kennelijk was men in de Leidse regio niet zo geïmponeerd door deze CITO-toetsen. Want het lager- en voortgezet onderwijs, vertegen woordigd in de zg. B AVO-commis sie (BAsis- en Voortgezet Onder wijs), besloten met behulp van de Leidse universiteit een eigen toets te maken. En die wordt inmiddels alweer enige jaren tot in de wijde omgeving van Leiden op de basis scholen afgenomen. De Leidse Toets heeft voorname lijk betrekking op de vakken reke nen en taal. Daarnaast wordt er nog een intelligentietest afgenomen maar de uitslag daarvan is niet of nauwelijks van invloed op de uit eindelijke beoordeling van de leer ling. De rekentoets valt uiteen in hoofdrekenen, cijferen en redaktie- sommen maken; de taaltoets bevat taalfonds (invul-oefeningen), ont leden, spelling en stillezen. In principe kan de toets al in de vijfde klas van de basisschool wor den afgenomen. Alleen telt de uit slag dan niet mee voor de be oor- ling als de leerling naar het voort gezet onderwijs gaat. In de zesde klas zijn er doorgaans twee toet sen: een in november (die even eens niet voor de selectie meetelt) en een in maart. Enige tijd voor dat de selectietoets wordt afgeno men, is er neg de proef toets om de kinderen alvast met de werkwijze vertrouwd te maken. De uitslag van de Leidse Toets is eind april bekend en wordt begin mei vrijgegeven. Dat wil zeggen: bekend gemaakt aan het onderwijs. Of de ouders ervan op de hoogte raken is namelijk nog maar de vraag omdat heit schoolhoofd niet verplicht is de toetsresultaten naar de ouders door te spelen en voor al uit te leggen. Voordat de toets in werking kon treden, moest er eerst worden vast gesteld welk resultaat goed was voor welke vorm van voortgezet on derwijs. Met andere woorden: er moes ten normen worden gesteld voor de toelating tot lager beroepsonder wijs, mavo, havo, atheneum en gymnasium. Die normen zijn vast geprikt op bepaalde scores die de leerling behaalt bij de toets en die peroentielscores worden genoemd. Dat zijn scores die aanduiden hoe de leerling de toets gemaakt heeft ten opzichte van zijn mede-leerlin gen. Behaalt een leerling voor de toets bijvoorbeeld een percentielscore van 50, dan betekent dat dat hij het beter heeft gedaan dan 50 procent van zijn mede-leerlingen. Overigens is de uitslag van de toets niet zaligmakend als het gaat om de vraag voor welke vorm van voortgezet onderwijs het kind het meest geschikt is. Er is namelijk nog een advies van het school hoofd. dat vóór de uitslag van de toets terecht komt bij de „ontvan gende" school voor voortgezet on derwijs, die voor de leerling gekozen is. In dat advies geeft het school hoofd meestal na overleg met de ouders aan welke vorm van voortgezet onderwijs hij voor de leerling het meest geschikt vindt. Resumerend steunt de beoorde ling van de leerling dus op twee dingen: het advies van het school hoofd en de uitslag van de Leidse Toets. Aan het eerste zeggen de scholen voor voortgezet onderwijs veel gewicht toe te kennen. Het laatste wordt in sommige kringen noodzakelijk geacht als z.g. objec tieve maatstaf. In weer andere kringen wordt dat evenwel flink bestreden. Door Wim Wirlz LEIDEN In „het onderwijs" is vooral de laatste jaren nogal wat weerstand gerezen tegen de Leidse Toets. Tegenstanders vinden dat de toets geen goed beeld geeft van de leerling en dat je er niet mee kunt aanduiden of het kind voor een be paalde vorm van voortgezet onder wijs geschikt is. Voorstanders van de toets, zeggen sommige tegenstan ders, zijn voornamelijk te vinden in het voortgezet onderwijs, want daar hechten ze niet zoveel waarde aan het advies van het schoolhoofd en willen ze juist door middel van die toets de toelating tot het voortgezet onderwijs zoveel mogelijk in eigen hand houden. Nou ligt dat soort dingen door gaans genuanceerder dan hier wordt voorgesteld. Maar feit is wel dat de Leidse Toets niet alom gewaardeerd wordt. Voornaamste bezwaren zijn dat de toets een een malig selectiemiddel is en dus slechts een momentopname, dab de leeftijd van het kind (11 k 12 jaar) niet het geschikte mo ment is om te kiezen voor een be paalde vorm van voortgezet onder, wijs omdat het nog volop in ontwik keling is, en niet te vergeten: dat de vakken die in de toets zijn opgenomen, te veel gericht zijn op wat het kind op school geleerd heeft en te weinig op de (milieu- annex sociale-) achtergronden van het kind. Het alternatief voor de toets zou kunnen zijn een vorm van „continue begeleiding". In Zuid-Kennemerland wordt daar in samenwerking met de schooladviesdienst van de gemeen te Haarlem al enige tijd mee geëx perimenteerd. Het principe van dat experiment is dat de overstap van het lager onderwijs naar het voort gezet onderwijs constant begeleid wordt en dat pas aan het eind van de brugklas (dus al in het voortge zet onderwijs) wordt beslist welke vorm van voortgezet onderwijs de leerling het beste kan gaan doen. Begeleidingscahier De continue begeleiding in Zuid- Kennemerland begint al in de vijfde klas van de lagere school en loopt zoals gezegd, tot en met de brugklas door. De scholen voor voortgezet on derwijs en de lagere scholen hebben vooraf afgesproken wat er in die klassen bij de vakken re kenen, Nederlandse taal, aard rijkskunde en geschiedenis mi nimaal moet worden behan deld. Aanhet eind van die drie jarige periode is er dus voldaan aan een minimumprogramma dat tussen tijds door middel van proeven wordt getoetst. De resultaten van die proe ven worden telkens met de ouders en het kind besproken (drie keer per jaar) en van die gesprekken wor den verslagen gemaakt, die vervol gens worden opgeborgen in een begeleidingscahier, dat voor ieder kind word bijgehouden, In dat cahier worden overigens niet alleen de leerstofgegevens van het kind opgenomen, maar ook, wat genoemd wordt, de persoonlijkheids- gegevens. Die gegevens kunnen be trekking hebben op het gedrag van het kind ten opzichte van zijn mede leerlingen, zijn gedrag thuis, zijn eventuele speciale interesse etc. Dat alles kan om. gehaald worden uit de gesprekken tussen leerkrachten en ouders. De ouders worden er in die constructie dus nauw bij betrokken. Aan het eind van de zesde klas wordt in het experiment van Zuid- Kennemerland afgesproken welk schooltype het kind voorlopig zal volgen; met het voortgezet onderwijs is de afspraak gemaakt dat het kind wordt toegelaten als de ouders en de klasseonderwijzer van de zesde klas het met elkaar over de keus eens zijn. Is er verschil van mening, dan melden de ouders hun kind aan bij de school van hun keuze, die ver volgens over de toelating beslist. Aan het kind van de brugklas valt ten slotte de „definitieve" beslissing. Er wordt dan een driejarige periode van continue begeleiding afgesloten. „Doordat onderwijzer, ouders en kind voortdurend met elkaar overleg heb ben, en dit overleg schriftelijk is vast gelegd, kan over een driejarige perio de met meer kans op succes dan vroeger een voorspelling worden ge daan over de schoolrichting van het kind", aldus een zinsnede uit een communiqué dat vorig jaar door de „Commissie Toelating Bevoegd Gezag" (uit Noord-Holland) aan de ouders in Zuid-Kennemerland werd toegestuurd. Traditioneel gericht René Reniers, hoofd vzan de r.k. Heilig Hartsóhool in Leiden-Noord, is het daar wel mee eens. .Zoiets zou je in Leiden ook moeten hebben", zegt hij. „Want ik vind dat een erg goede ontwikkeling". Reniers is een uitgesproken tegenstander van de Leidse Toets en wel om verschillen de redenen. „Een toets", zegt hij, „is natuurlijk so-wie-so een grove be lediging voor de school waar het kind op zit. Je bent tenslotte zes jaar met zo'n kind bezig, het krijgt allerlei vakken. En wat doen ze? Ze maken een toets en daar stoppen ze uitsluitend rekenen en taal in. Er wordt dus uitsluitend gekeken naar kennisfacetten en dat zijn intellec tueel gerichte dingen waarmee je vol gens mij niet voldoende over het kind te weten komt. Wat er bij de taaltoets bijvoorbeeld niet bij zit en wat wel degelijk belangrijke is, dat zijn creatief taalgebruik en verbaal vermogen. Dat mis Je in die toets. Het komt ook bij de rekentoets steeds hierop neer: wat ze vragen is zeer traditio neel gericht en onvoldoende". Reniers gaat ervan uit dat van 75 procent van de kinderen die naar het voortgezet onderwijs gaan, wel duidelijk is waarvoor ze geschikt zijn. „Dus waarvoor testen we? Voor vijfentwintig procent. En waarom ge beurt dat? Omdat de leerkrachten problemen met het kind hebben, om dat het kina zelf moeilijkheden heeft omdat de ouders te hoog grijpen en willen dat het kind meer gaat doen dan het eigelijk aankan. Nou, met een toets kan je dat echt niet meten hoor". Renier is niet de enige die de een zijdigheid van de toets als een na deel ervaart. Ook elders in het „on derwijsveld" hoor je dergelijke gelui den. Niettemin blijkt drs. H. van Mierlo, rector van het Rijnlands Ly ceum in Oegstgeest en voorzitter van ce BAVO-commissie, een zeker opti misme toch wel gerechtvaardigd te vinden. Hij zegt: „Doordat de toets voor iedereen gelijk is, is er een dui delijke verbetering in de toelating ge komen ten opzichte van vroeger. Er zijn nu geen toelatingsverschillen meer, die ellende is er nu niet meer bij. Vroeger werden er bij de toela ting nogal eens verschillende eisen gesteld. Een school kon dan zeggen: wij doen tien opgaven van die en die stof erin en die andere school doet dat niet, dus zijn wij een betere school. Dat is door de uniforme regeling van de toets nu uitgesloten". Toch vervult de eenzijdigheid van de toets ook Van Mierlo met zorg. „We hebben met vertegenwoordigers uit de regio gekeken wat we daar aan kunnen doen. Er zijn binnen de BAVO-commissie allerlei ideeën ontwikkeld. Maar het resultaat was dat er een gigantische verscheiden- schijn kwam en toen werd duide lijk dat er onmogelijk een oplossing uit zou kunnen komen". Aanscherpen De Leidse Toets werd en wordt wat de verwerking en methodiek be treft, gemaakt door de afdeling on derwijskunde van de Leidse univer siteit, waarvan met name de psycho loog W. L. L. Hulsman nauw bij de toets betrokken is. Over datgene wat Reniers in de toets mist (creatief taalgebruik en verbaal vermogen) zegt deze: „Kijk, je hebt natuurlijk maar een beperkte hoeveelheid tijd om die toets uit te voeren. Boven dien: hoe moet Je creatief taalge bruik in een toets verwerken? Dat is onmogelijk te toetsen. En wat die kennisfacetten betreft: Je hebt toch nog altijd het advies van het school hoofd waarin meer dingen staan over het kind zelf". „Het advies van het schoolhoofd", zegt N. Ober, hoofd van de open bare lagere school „Lorentz" (Profes- sorenwijk), „moet met allerlei midde len worden aangescherpt, zodat de selecterende Leidse Toets een bege- leidingstoets kan worden. Ik ben te gen dat selecterende model, omdat het eenmalig is en omdat het niet genoeg over het kind zegt. Er zijn veel kinderen van wie Je zegt: daar weet ik wel de juiste school voor. En dat komt meestal ook wel uit. Dat hele meten is dus begonnen om die twijfelgevallen. Economisch gezien test je de hele breedte, terwijl het maar om een vijfde deel gaat. Een belangrijk bezwaar vind ik verder ook üe angst van de ouders en van het kind zelf. Wat ik ervan merk is dat de ouders denken: nou wordt er be paald waar m'n kind heenmoet, want die toets is het kardinale punt. En dat vind ik verkeerd". Negatieve impulsen De Leidse Toets schiet vooral in het buitengewoon onderwijs en op scholen met een bijzondere leerme thode menig leerkracht in het ver keerde keelgat. Zoals bij E. Weijsen, hoofd van de Jenaplanschool in Oegstgeest. Op een Jenaplanschool wordt niet klassikaal maar groepsge wijs gewerkt.- Bovendien wordt daar grote aandacht besteed aan levens- rijpheid en sociale aanpassing van het kind. En dat verdraagt zich na tuurlijk moeilijk met een toets die inspeelt op kennis. WeUsen: „Ik vind dat je maar weinig met die toets kunt doen. De geldigheid is mini maal. Er zijn namelijk elementen die niet getoetst worden en die veel belangrijker zijn, zoals het sociaal ge drag van een kind. We zeggen nu: een aantal kinderen doet gewoon niet met die toets mee, omdat het daar toch geen zin heeft en omdat die toch alleen maar negatieve impul sen van die toets krijgen. Een kind krijgt namelijk te horen van: Je hebt die en die resultaten behaald, maar je komt onder die leerling en die leerling. Dat geeft een bijzonder ne gatieve impuls aan dat kind". „Het gaat er niet om", zegt Weij sen, „dat het kind leert te ontdekken wat-ie niet weet, maar dat-ie leert ontdekken wat-ie wel weet. Stel. er zijn 3 kinderen bij die er moeite mee hebben om kennis in zich op te ne men, ik vind dat die dan niet moe ten meedoen aan die toets, omdat daar een stuk kennis gevraagd wordt. In ons advies laten we dat dan ook tot uitdrukking komen. En dat ad vies wordt in samenwerking met de ouders gedurende een lange periode van overleg samengesteld. Waardoor je ook tegelijkertijd een goed inzicht kunt krijgen in het waarom van het kind". 'Rothoekje' In het lager beroepsonderwijs wordt de toets weer om 'n andere reden als weinig zinvol ervaren. A. G. Klumper, directeur van de lagere agrarische school in Oegstgeest: „De toets is in zoverre moeilijk voor ons dat we ons afvragen: wat doen we met dit soort cijfermateriaal? Stel nou dat je een percentielscore (uitslag van de toets ww.) hebt die goed is voor mavo. Wat gebeurt er dan? Dan kiezen de ouders voor mavo. Terwijl het kind door aanleg en belangstelling mis schien geschikter is voor het lager beroepsonderwijs". „Het probleem is", zegt Klumpers, „dat het lager beroepsonderwijs in vergelijking met het algemeen vor mend onderwijs (zoals mavo ww.) nog steeds in een rotihekje zit. Dat komt omdat er min der kinderen naar toe gaan en ook omdat men in het alge meen toch nog een beetje anders tegen een overall aankijkt dan tegen een witte boord. Men ziét nou een maal liever een witte boord Dus als mavo kan. wordt het mavo. Maar onze ervaring is dat we hier vooral, aan het eind van het Jaar, voor onze begrippen grote stromen mavo-klan ten binnenkrijgen. Voor mij is dat een bewijs dat men dan verkeerd ge kozen heeft en dat het lager beroeps onderwijs nog een beetje onderschat wordt. Daarom zou ik wel een uit breiding van de toets willen hebben, met name meer gericht naar het la ger beroepsonderwijs. En een beetje in de richting van een beroepskeuze- test". Grens moet weg De Leidse Toets. Een paardemid- del? Of een uitgewogen instrument voor een verantwoorde keuze? In veel scholen wordt de toets zonder mor ren afgenomen. Maar er zijn ook scholen waar leerkrachten en ouders een systeem van continue begeleiding prefereren. Zoals het schoolhoofd Ober van de Lorentz-school, die van me ning is dat er „een overlap moet komen van beide schooltypen". Wat in gewoon Nederlands wil zeggen dat de grens tussen lager- en voortgezet onderwijs moet wegvallen. Een concreet alternatief zou het projekt in Zuid-Kennemerland kun nen zijn. Maar de psycholoog Huls man is daar nog niet zo zeker van. Hij zegt: „In eerste instantie heb ben we daarover gepraat. We heb ben mensen uit Haarlem hier gehad om dat projekt toe te lichten. En het is duidelijk geworden dat daar een heel duidelijke samenwerking ligt tussen de school en de ouders. Ik ben alleen benieuwd hoe dat gaat lopen. Persoonlijk ben ik bang dat een dergelijke aanpak tot vervlak king leidt in de verstandhouding tus sen school en ouders. Want Je moet je als ouders vastleggen. Je moet een papier ondertekenen waarin Je Je akkoord verklaart met het advies voor het voortgezet onderwijs. En ik ben bang dat die mede-verant woordelijkheid de ouders af schrikt. Bovendien zit er in dat projekt een heel duide lijke verzorgingsfunctie In die bege leiding door de- schooladviesdienst. En wil je zo'n systeem ook voor de Leidse regio invoeren, dan zal er meer geld en mankracht nodig zijn. Ik zou zelf zeggen: wacht de resul taten van het projekt in Zuid-Ken nemerland eerst af".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1976 | | pagina 17