"De Sociale Dienst is op de goede weg Zelfs op 3 oktober niet zo'n feest' Oceanen frisdrank stromen door dorstige kelen WOENSDAG 31 DECEMBER 1975 LEIDEN Op 10 april van dit Jaar stortte de Gemeentelijke So ciale Dienst in Leiden ineen en de echo van die klap was hoor baar in heel Nederland. De GSD, al vele maanden geteisterd door een hoog ziektepercentage onder het personeel, door een enorme administratieve achterstand, door een slechte behuizing en door een sterk groeiend cliëntenbe stand, liet op die dag weten geen verantwoording meer te nemen „voor vele onder druk verrichte betalingen". De druppel die de emmer deed overlopen was het feit dat de politie die tiende april tot drie keer toe het wachtlokaal van de GSD moest ontruimen. Hoewel de GSD al veel eerder nood signalen naar het stadhuis had gezonden, waren zowel het vori ge als het huidige College van B. en W. in gebreke gebleven om maatregelen te nemen. De ineen storting van de dienst maakte ingrijpen onontkoombaar. Onder leiding van wethouder Tesselaar werd snel puingeruimd. Waarne mend directeur Kramer (64) ver dween van het toneel en naar Door Ruud Paauw voren trad, op verzoek van B. en W., de heer F. van Overmeire, directeur van de markt-, haven en reinigingsdienst, die van die functie werd vrijgemaakt om de Sociale Dienst op poten te zet ten. Een man met een goede naam als manager en organisa tor. >ïu, aan het eind van het laar, acht maanden na de ineenstor ting, zegt waarnemend GSD- directeur Van Overmeire: „Ik voelde er aanvankelijk niet voor. Ik dacht: man, houd Je bij vuil niszakken. Misschien maak Je bij de Sociale Dienst nog grotere brokken dan er al zijn. Ik heb het toch gedaan, want ik wilde geen „nee" zeggen. Een stukje dienstbaarheid zou je kunnen zeggen". Hij dwong voorshands geen toe zeggingen van B. en W. af. „Ik wilde alleen dat ze beloofden dat ze achter me zouden staan én dat de functie tijdelijk zou zijn". En zo vloog deze voorma lige officier-vlieger bij de ma rine de GSD binnen. De eerste dagen waren, zoals te verwachten, zeer zwaar. „Ik kreeg te maken met een stuk emotie die de mijne niet was". Twaalf van de vijftien „werkers te velde" waren overspannen, ziek thuis. Hij sprak met hen op de GGD zonder dat er een dokter bij was. „Ze waren terneergesla gen, voelden zich in de steek ge laten. Ik heb gezegd: als er niet direct vertrouwen kan zijn, goed, maar begin niet met me te wan trouwen. Een paar dagen later was het grootste deel van de 15 terug. Ze hebben me méér dan het voordeel van de twijfel ge geven. Misschien hebben ze wel gedacht: beter wat dan niks. Daarmee wil ik niets ten nadele van mijn voorganger zeggen. De heer Kramer heeft ook gedaan wat hij kon, maar ik bevond me in een andere positie. Ik geloof dat mijn belangrijkste taak was pispaal te zijn. Ze konden het allemaal eens zeggen tegen een buitenstaander". De beginperiode kenmerkt hij als „Je reinste crisis-management. Met de staf kwam ik tot het oordeel dat er gedecentraliseerd moest worden. Er kwamen grote dozen. Het personeel vroeg: wat moeten we daarmee. Ik zei: in pakken en verhuizen naar de Apollolaan. Met inspraak (welke afdelingen moesten gaan en welke niet) kon ik me niet ophouden. Daarvan kon geen sprake zijn. Het was nu eenmaal geen ge wone situatie". Daarna werd er een nota geschre ven voor de verdere gang van zaken. „Daar is een stapel reac ties van het personeel op geko men. En dat was ook precies de bedoeling. We hebben ze in het stuk verwerkt. Kijk, mijn kennis van de Sociale Dienst is nul komma nul. Ik kan niet anders dan gebruik maken van de ken nis die in de dienst zit. En wat dat betreft hebben de mensen hun loyaliteit getoond". De taak bij de GSD is Van Over meire niet gemakkelijk afgegaan. „Er zijn momenten geweest dat ik tot zóver in de zenuwen zat. Ik heb ook nog nooit zoveel ge rookt. Van de zorner, met die hitte, heb ik wel eens het gevoel gehad dat ik in elkaar zou klap pen, Ik begon 's ochtends om acht uur en ging 's avonds om zeven uur naar huis. Ach, ik was na tuur niet de enige die hard werk te. Ik heb toen wel eens gezegd: ik ga een frisse neus halen bij de vuilverbranding. Daar is wel om gelachen. Maar ik méénde het". Eén van de zaken die Van Over meire direct liet aanpakken, was het wegwerken van de enorme administratieve achterstand met behulp van een noodteam. „Die achterstand werkte aan twee kanten frustrerend. De aanvra gers moesten er soms langer door op him uitkering wachten. De personeelsleden van de GSD konden de zaken niet natrekken en stelden ze uit. Zo ontstond een beleid van ad-hoc optreden. Het kreeg een sneeuwbaleffect. De mensen kwamen er geweldig door onder druk te staan en wer den ziek. Wegwerken van die achterstand betekendeverlicht ademhalen, met een schone lei beginnen, rustiger kunnen wer ken". Aan de kasbetalingen werd een eind gemaakt. Voor noodgeval len wordt nu de bank ingescha keld en verder gaat alles per giro. Van de groep „lastige klanten", van wie de GSD bij het werk zeer veel hinder ondervond, is volgens Van Overmeire weinig meer te bekennen. „Toen ze merkten dat er orde op zaken werd gesteld, bleven ze weg. Het is afgelopen hier met het voet ballen met bierblikjes, het hou den van een soort soos. Die din gen worden niet meer getole reerd. We willen behulpzaam zijn, maar we laten ons niet rin geloren".. De maatregelen heb- Het was een moeilijk jaar voor de Sociale Dienst. ben resultaat gehad. „De admi nistratieve achterstand is weg gewerkt, de rust weergekeerd, de bediening een stuk vlotter. De mensen behoeven minder lang te wachten, er kan meer aan huisbezoek worden gedaan. Het aantal bezoekers van de Sociale Dienst bedroeg bij een meting in oktober nog maar éénderde van vóór de ineenstorting (april)". Van Overmeire voegt er aan toe: „We zijn er nog niet, er moet in de personele sector en zeker wat de huisvesting betreft, nog het een en ander gebeuren, maar ik geloof dat we op de goede weg zijn". Van Overmeire zou niet graag directeur van de Sociale Dienst blijven. „Het werk is me te beschouwelijk". In mei of Juni hoopt hij weer terug te zijn bij de reinigingsdienst. De vraag is of er dan een nieuwe directeur is. De heer C. Boot, werkzaam bij de GSD, is als zodanig voorgesteld, maar bij een enquete is gebleken dat het personeel over hem wel enige reserve heeft. Van Over meire wijt dat aan een „onge lukkige procedure", zoals die volgens hem ook elders in Lei den tot moeilijkheden heeft ge leid. „Er moeten goede afspraken worden gemaakt. Een inspraak commissie. die voor het personeel optreedt, vind ik Juist. Zij dient mandaat te hebben en er moet duidelijk zijn of haar stem ad viserend of verplichtend is. Maar ik ben er een tegenstander van dat zo'n commissie de zaak later weer terugkoppelt op het voltal lige personeel. De procedure is nu van een lengte dat Je als kandidaat wel van een bepaald soort hout moet zijn gemaakt om het vol te kunnen houden". Terugblik op een handvol mensen en zaken die in '75 in het nieuws waren Professor „eeuwfeest" Rörsch en de politieman Proj. dr. ir. A. Rörsch. LEIDEN Met het vooruitzicht van een grote schoonmaak en het feestgewoel nog in het achter hoofd liep prof. dr. ir. Arthur Rörsch over de Kaiserstraat. Het was de laatste nacht van het grote, vierde eeuwfeest van de Leidse universiteit. Prof. Rörsch had een portofoon in de hand. Hij oogde zeer vermoeid. Een poging hem tot een gesprek te bewegen faalde dan ook ter stond. „Ik ga naar bed", zei hij. Dat was mei 1975. Een frisse och tendbries speelde ontnuchterende spelletjes op het nog nazinderen- de feestterrein van Kaiserstraat en Rapenburg. Nijvere lieden hadden de bezem al bij de steel gevat en gingen er stevig tegen aan. De hoogleraar Rörsch leun de op het aloude hek van de wallekant, dicht bij het smerige water van het Rapenburg. Hij keek tevreden. Door Wim Wirtz Zeven maanden later: enkele eeuw feestattributen hangen als een soort relikwie op zijn werkka mer; een reusachtig bord met het opschrift „Praesidium Liber- tatis" („Bolwerk der vrijheid") siert de muur tegenover zijn bureau. Rörsch grinnikt erom. Zegt: „Tja, ik heb het maar meegenomen. En het hangt hier toch mooi?" Prof. Rörsch was bij de organi satie van het eeuwfeest zeer nauw betrokken. Hij was voor zitter van de zogeheten eeuw feestcommissie en spurtte in die in die hoedanigheid vooral in de feestweek van evenement naar evenement om te kijken of het allemaal wel goed ging. Wat hij, achteraf bezien, eigenlijk niet hoefde te doen. „De organisatie", zegt hij, „was eigenlijk zo ge decentraliseerd dat we weinig zorgen hadden". Op 8 februari viel de officiële herr denkingsdag. Enkele bestuurde- ren drapeerden een krans op het graf van de vader des vaderlands in de Nieuwe Kerk te Delft. En in Leiden stond het feest er al aan te komen. Er verscheen een scala aan herdenkingsliteratuur, de hecht doortimmerde klucht „Trijntje Cornelis" (van de oude meester Huygens) vond zijn weg in de Leidse buurt- en clubhui zen en op 19 mei, een zonnige pinksterdag, begon de feestweek. Een des volkes maal vulde de Breestraat, er waren open hui zen, Oudhollands toneel, spelen, spelletjes, projecten, plechtige zittingen, tentoonstellingen en muziek. Kortom: men vermaak te zich. En zo ook prof. Rörsch. Al was het dan op een iets ander vlak. „Aan de voorbereidingen", zegt hij, „heb ik eigenlijk de meeste lol beleefd. Eigenlijk ben ik niet op het feest geweest". Rörsch heeft er moeite mee om zijn indrukken samen te vatten. Zegt: „Het eeuwfeest is voor iedereen anders geweest. Voor mijn soortgenoten, de hoogleraren en lectoren, was de academische zitting in de Pie terskerk natuurlijk een hoogte punt. Daar wordt nu nog over gepraat, vooral in het buiten land. Maar voor mij was wel het leukste moment toen we de eer ste dag achter de rug hadden en we 's avonds uit de kerk kwamen. We hadden toen natuurlijk de portofoon bij ons en op dat ding hoorde Je niets anders dan ellen dige dingen wanneer er ergens iets mis ging. We kwamen op de Breestraat waar ze aan het schoonmaken waren en daar lie pen we een politieagent tegen het lijf. Wij gevraagd hoe het ging. En hij zegt: zo'n feest hebben we hier zelfs met 3 oktober nog niet gehad". De organisatie van het eeuwfeest bezorgde Rörsch niet minder ple zier. Maar had ook zijn scherpe kantjes. Rörsch: „Ik moet wel zeggen dat ik zelf uitermate sceptisch ben over de universi taire organisatie; ik geloof dat dilettantisme er een goed woord voor is. De organisatie functio neert wat stroef en traag en dat is om een aantal redenen ook wel verklaarbaar". „Maar bij het eeuwfeest werd ik geconfronteerd met mensen die van aanpakken wisten en die ook dingen snel wilden doen. En dat botste dan wel eens. Daarom zeggen we achterafdie eeuw feestcommissie had een stich ting moeten worden om onder de bureaucratie van de univer siteit uit te komen. Ik weet wel: die mensen doen natuurlijk gewoon hun werk. Maar het sys teem werkt gewoon traag. Men maakte zich zorgen om de klein ste dingen, stropdassen bijvoor beeld die verdwenen waren. Ter wijl we dat op dat moment echt niet konden hebben. Maar al met al is het psychologisch gezien een leuk avontuur geweest om met mensen die van aanpakken wisten er iets van te maken". De betrokkenheid van de Leidse bevolking bij het eeuwfeest, was op de eerste dag van de feest week merkbaar groot. De Bree straat geleek ten soort Bijen korf. En verder: Rörsch: „De Leidse bevolking heeft het na tuurlijk wel gemerkt dat er feest werd gevierd. En het zal zeker wel z'n effect hebben op de wederzijdse verstandhouding. Maar ik weet niet of dat nou allemaal wel zonodig moet, die relatie tussen stad en universi teit. Want laten we eerlijk zijn: de universiteit krijgt geld van het ministerie van Onderwijs en Wetenschappen en dat geld is bestemd voor onderwijs en on derzoek. En natuurlijk niet voor de stad Leiden. Maar aan de andere kant: als Je gezamenlijk bijvoorbeeld iets cultureels kunt doen, dan moet Je dat niet laten. Ik denk aan Trijntje Cornelis. Dat stuk was een geweldig suc ces, sloeg in de Leidse wijken ge weldig aan. Naar mijn smaak zou iets dergelijks kunnen worden voortgezet. Toneelvoorstellingen of iets anders in de buurt- en clubhuizen. Tenslotte en daar kunnen we toch wel eerlijk in zijn heeft de schouwburg voor sommige mensen een zekere drempel. En een initiatief als dit zou daar een goede oplossing voor kunnen zijn". Prof. Rörsch meent dat ook het zg. forum academicum, dat in de Pieterskerk gehouden werd, iets blijvends heeft voortgebracht. Ondanks het nogal droge karak ter van de bijeenkomst zelve, waar zelfs de NOS-televisie zich in vergiste. Wat het onder werp van het forum betreft „Grenzen aan de vrijheid van wetenschappelijk onderzoek en onderwijs" ziet Rörsch even wel genoeg mogelijkheden. „We zijn bijvoorbeeld al bezig om een interfacultaire werkgroep op te richten voor de geschiedenis en de filosofie van de wetenschap. Een werkgroep die zich vooral met dé grondslagen van de we tenschapsbeoefening zou moeten bezighouden. Dat lijkt me erg zin vol. Want er wordt wel vaak ge steld van: het gaat om de maat schappelijke relevantie. En dat is heel mooi. Maar er zijn veel men sen die zo praten zonder iets van de grondslagen van de weten schapsbeoefening te weten". Het eeuwfeest van de 400 Jaar oude Alma Mater is intussen voor goed aan de vergetelheid ont trokken. Er is hoe merkwaar dig dat ook moge klinken een Stichting tot Instandhouding van Eeuwfeesten aan de Rijks Univer siteit Leiden (SIERUL) opge richt. die de ervaringen van het eeuwfeest gaan gebruiken bij de organisatie van lustrumvieringen en dergelijke. Prof. Rörsch grin nikt als hij eraan denkt. Zegt: „Aanvankelijk was het bedoeld als grap. Maar toen we met de plannen bij onze goede vriend de notaris Karstens kwamen, vatte hy het allemaal zo serieus op, dat we toen de statuten maar hebben laten passeren". WIM WIRTZ Wat 'n zomer... KATWIJK/NOORD WUK „Een uitstekende zomer. In jaren niet voorgekomen", zegt mr. Jan van der Plas, voor zitter van de VVV Katwijk. „Het beste na-oorlogse seizoen", meent Noordwijks VW-direc- teur Wim Rovers. De droge, warme zomer van 1975 is van grote betekenis ge weest voor de toeristische in dustrie aan de Nederlandse Noordzeekust. In Jaren gaven juli en augustus niet zulke hoge temperaturen te zien. Gemiddelden van 24 of 25 gra den. Hotels, pensions en wo ningen van particuliere ka merverhuurders puilden dan ook uit, want legers toeristen en dagjesmensen wilden ver koeling zoeken aan de kust. De WV's hadden de handen meer dan vol. Zij hadden in die bloedhete weken de groot ste moeite iedereen onder dak te krijgen. Exacte gegevens zijn helaas niet bekend omdat er ook talrijke privé-reis- bureaus in de badplaatsen opereren. Maar het is een drukte van Jewelste geweest. En dat terwijl het seizoen zo weinig belovend was begon nen. Door het wisselvallige, ja zelfs koude weer viel het bollenseizoen erg tegen. De weekeinden van het corso en 1 mei waren wel goed, toen waren er nagenoeg geen bed den meer beschikbaar, maar voor het overige viel het zwaar tegen. Talrijke reisbureaus kwamen met minder bussen naar de bollen. Dus bleven de uitkomsten duidelijk beneden die van voorgaande Jaren. Mei en Juni waren ook al niet goed, maar in Juli kwam dan toch de lang verwachte en zo vurig gehoopte ommekeer. Tegen het einde van die maand werd het zelfs heet en dat duurde tot ver in augustus. Mede doordat de vakanties in de Westduitse deelstaat Rijnland-Westfalen erg laat vielen had dat een heel heilzame uitwerking op de toeristenindustrie langs de kust. Ze zijn in die branche niet zo happig om het achterste van de tong te laten zien. Maar uit gesprekken is toch wel op te maken, dat de omzetten door dat daverende slot van het toeristisch seizoen tot vijftien of twintig procent hoger zijn opgelopen dan het Jaar daar voor. Dat alles was te dan ken aan die stralende weken in Juli en augustus. Er was op de stranden geen cabine of strandstoel meer te krij gen. Het aantal kratten bier en frisdranken, dat moest worden aangesleept, was niet te tellen. Oceanen dranken zijn de dorstige kelen binnen gegleden. Maar al noemt men geen cij fers, het is wel klaarhelder, dat iedereen aan de kust te vreden is. Er werden goede zaken gedaan, er werd wat verdiend. Tja, wat wil men: een zomer, die volgens dr. H. ten Kate van het K.N.M.I. in gemiddelde temperatuur in de laatste honderd jaar alleen door 1947 werd overtroffen. Dan kan je aan de kust moei lijk mopperen. Minder vrolijk keken de tuin ders. Die hebben het moei lijk genoeg gehad in het af gelopen seizoen. Door het natte na- en voorjaar was men veel later met het be planten en zaaien dan andere jaren. In de bloemensector groeide door het warme weer het gewas zeer sterk. Het gevolg was dat grote par tijen bloemen aan di veilingen werden aangevoerd, zodat de prijzen naar een dieptepunt daalden. Ook in de land- en tuinbouw en in de bollensec- tor ging het niet volgens de plannen. Daar zit men nu een maal niet te wachten op een nat voorjaar en daarop vol gend een warm en uroge zo mer. De invloed van het weer is dan ook terdege merkbaar geweest in de opbrengsten en prijzen. Een goed seizoen dus voor het toerisme. Beter dan de laat ste kwart eeuw, mag men wel zeggen. Ze willen aan de kust best voor nog zo'n seizoen tekenen. Maar helaasde statistieken van het KNMI zeggen, dat de zomers in de even Jaren altijd veel minder zijn CEES COMBEE

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1975 | | pagina 13