,Ook een monument moet functioneren Monumentenzorg heeft tekort aan geld en vakmensen ARCHITECT PIET VAN DER STERRE Er is een tijd geweest dat ieder die m een oud gebouw een obstakel op de weg naar vooruitgang zag, zijn afbraaklusten ongehin derd kon botvieren. Niemand en niets ver hinderde hem, op deze weg-van-de-minste- weerstand verder te gaan. Steenpuisten waren het, en die moesten wor den verwijderd. Totdat in de vorige eeuw en kele invloedrijke mensen, die in zo'n gebouw meer zagen dan een nutteloos restant van een voorbije cultuur, hun stem verhieven en erin slaagden belangstelling te wekken voor "het monument". Voor de monumentenzorg in ons land is dat een beslissende periode ge weest. Het begin was bescheiden maar zo doelbe wust dat er, alle tegenkrachten ten spijt, altijd een opgaande lijn is geweest. Nü geven het rijk, de provincies, de gemeenten en de eige naars per jaar ongeveer 350 miljoen gulden uit om het oude bezit in stand te houden. Als het Monumentenjaar ons straks iéts nalaat, dan is het wel hoop voor de toekomst. Piet van der Sterre in Leiderdorp is een vol bloed monumenten-architect. Hij weet uit er varing, dat de achting voor het monument als onvervangbare erfenis van vorige cultuurpe rioden de laatste vijf-en-twintig jaar duidelijk is toegenomen en dat de monumentenzorg er juist daarvoor zoveel zorgen heeft bijgekre- gen. De aandacht is over de hele linie ver scherpt. Dat werkt niet alleen een toeneming van het aantal als monument erkende objec ten in de hand, maar heeft ook invloed op de snelheid van restauratie; men wacht liever niet meer tot het gebouw van narigheid dreigt in te zakken. Kromme stok "Er is", zegt Van der Sterre, "sinds de jaren vijftig een veel bredere belangstelling voor het monument gekomen. Je kunt er een reeks oorzaken voor vinden. Om te beginnen kunnen de mensen er nu op uit gaan. Vroeger kwamen ze nauwelijks bui ten hun leefgemeenschap. Dat zién van de dingen smaakt al naar meer. En zo sjouwen ze langs de Loire de kastelen af en rijden ze de ene ANWB-route na de andere. De schoolopleiding spreekt vanzelfsprekend ook een rol. Op eenvoudige manier wordt de leerlingen meer kennis bijgebracht. Maar zién ze ook waar ze naar kijken? De voorlichting is soms te veel gericht op de geschiedenis en te weinig op de verschijning van het gebouw". Architect Van der Sterre ziet in zijn beoorde ling van de opgaande sympathie voor alles wat van vroeger is ook iets van de spreek woordelijke kromme stok waarmee een rech te slag geslagen wordt. Die kromme stok is dan de 'grootschalige' bouw in de kern van oude steden en dorpen. Dat is, naar zijn op vatting, een mislukking geworden. Veel van wat gebouwd is moet worden gekwalificeerd als een uiting van statusgevoelens en als machtsvertoon. Maar daardoor is in het gevoel van de enkeling en de plaatselijke gemeenschap het monument veel belangwekkender geworden. Aanvankelijk dacht men dat ae nieuwe bouwwerken temidden van de overblijfsels van vroegere architectuur een andere harmo nie zouden bieden, maar dat stelde toch wel goed teleur. Extra aanbeveling Van der Sterre: "Men vreest dat door alle ge lijkvormigheid de eigen woonplaats op den duur niet meer te onderscheiden is. Je her kent een plaats door de monumenten. Die be palen voor een groot deel het karakter. En wie wil nu zijn identiteit te grabbel gooien. "Nos talgie" is tegenwoordig een gevleugeld woord. In deze vijf-en-twintig jaar is er bij velen een stuk weemoed gegroeid naar wat geweest is. Het lijkt wel of men zich vastklampt aan wat er nu nog is. Er zijn zoveel dingen weggeval len waarmee we vertrouwd waren. Door de oprukkende flatcultuur kennen ve len zelfs de buitenkant van hun huis niet meer. De technologie geeft, maar neemt ons ook veel af, en wat ons ontvalt, is zeker niet altijd het slechtste". Tekort vakmensen Omdat de rijksdienst voor de monumenten zorg altijd in geldnood zit en niet moe wordt, de regering op de gevolgen daarvan attent te maken, lijkt het alsof de problemen louter fi nancieel van aard zijn. Maar dat is een misvat ting. Om te beginnen tonen de cijfers aan, dat het aandeel voor de monumenten in de rijksbe groting regelmatig groter is geworden, ook als men de geldontwaarding in aanmerking neemt. Werd in 1964 - drie jaar dus na de in voering van de Monumentenwet -18 miljoen gulden voor monumentenzorf besteed, nu is dat 83 miljoen, terwijl er in het kader van de verruiming van de werkgelegenheid nog eens 71 miljoen bijkomt. Met de subsidies van de provincies en de gemeenten en het eigen aan deel van de gebruikers komt men op een to taal van 350 miljoen gulden. Vergeleken met de hele bouwnijverheid in ons land in 1974, die ruim zeventienduizend-miljoen gulden 17.245.000.000) beliep, is het "bedragje" dat wij over hebben voor de instandhouding van ons monumentenbezit, natuurlijk niet méér dan de druppel op de gloeiende plaat (in het eerste halfjaar van 1975 kwam de bouwnij verheid al op een totaal van 8.419.000.000), maar architect Van der Sterre is al gematigd optimistisch als de groei erin blijft. Nog altijd is er een stop voor nieuwe subsidietoezeggin gen. Hij geeft toe, dat voor een werkelijk effectief monumentenbeleid een veelvoud van 350 miljoen nodig zou zijn. Maar anderzijds schroomt hij niet, het is een ramp te noemen als dit bedrag op een geforceerde manier zou worden "verdubbeld, omdat het, naast geld, ook aan voldoende bekwame architecten, uitvoerders en opzichters voor het restaura tiewerk ontbreekt. De opleiding zal nog meer gericht moeten worden op specifiek vakman schap. Een gelukkige omstandigheid daarbij is, dat de waardering voor het vakwerk weer stijgt. Van der Sterre: "De handwerksman wordt niet meer gezien als een armoelijder". Geen bezit De uitbreiding van de monumentenlijst met objecten die karakteristiek zijn voor jongere perioden dan tenminste honderd jaar geleden (de neo-gotiek bijvoorbeeld) vindt bij Van der Sterre een positieve waardering. "Er is nu veel meer kans, interessante dingen te be-' houden". Hij laat zich echter niet leiden door sentimen ten, staat kritisch tegenover zijn eigen leven swerk. "Je moet de waarde van een monu ment ook betrekkelijk kunnen zien. Ik vind de manier waarop mensen in een dorp of stad kunnen leven en waarop een woonplaats zich kan ontwikkelen tot een harmonisch geheel nog belangrijker. Als men het monument in zo'n woonomgeving een eigen maar zeker ook functionele plaats kan geven, dan heeft de gewone man er ook nog iets aan". Met deze visie is de kritiek verklaard die Van der Sterre op het haast vergleden Monumen tenjaar heeft. De hele aanpak had, naar zijn indruk, toch iets elitairs. We hebben een hele boel mooie foto's van fraaie panden gezien, maar de functie van het monument in de le vensgemeenschap, het sociale aspect dus, is naar mijn besef te weinig aan bod gekomen. Het wordt nog te veel gezien als bezit in plaats van als een middel naar een menswaardiger samenleving toé. Ikzelf beleef het monument pas als ik het zie functioneren". Als Piet van der Sterre bezig is met zijn dage lijkse werk, staat in zijn denken en handelen de mens centraal. Dié heeft wat ons van vroe ger is overgebleven gemaakt en gebruikt, en hij moet er ook nu mee leven. Restaureren is voor hem dan ook heel een voudig, het gebouw zó bewaren alsof het al tijd in goede handen is geweest. Met respect niet alleen voor de oorspronkelijke bouwers maar ook voor de mensen die na hen hebben geleefd en die het tot in onze dagen door de eeuwen hebben heengeloodst. Het behoort tot de culturele opdracht van de monumentenarchitect, er het zijne aan te doen dat het in goede handen blijft. In de restauratie van een paar woningen kan een his torisch stadsbeeld mee tot herleven komen. Zoals hier, aan de Nieuwe Rijn hoek Watersteeg in Leiden. Foto links boven: zoals het begon; rechts: zoals het wordt. Piet van der Sterre monument meer middel dan bezit SSSSSSS§®SSSSSSSSSSSSSSS®SSSSSSSSSSSSSSSSSSSS§SSSgSSSSSSSS^SSSSSSSSSSySPSSSSSSSaasssaïS!SSSijBSgg Voor de aantrekkingkracht van oude buurten heeft de heer Van der Sterre wel een verkla ring. Het waren armoewijken en de techniek bracht verlossing uit die ellende. De leefom standigheden waren vaak zo slecht dat er een soort doem op zo'n woongebied drukte. Maar jongere mensen hebben die afkeer niet, om dat zij de samenhang met stank en armoede niet kennen. Daarom kunnen zij er nog gaan wonen. Dan kan renovatie een middel zijn om wat nog bruikbaar is te behouden. Van der Sterre is ervan overtuigd, dat er in het algemeen meer openheid is gekomen voor culturele zaken. "Het gevoelsleven van de mensen is zich op dit punt aan het ontwikke- Door S. J. de Groot len, nu zij meer mogelijkheden krijgen. Dat is een van de verworvenheden van deze tijd. In 1961 hebben we de Monumentenwet gekre gen. Vroeger vond men het schadelijk als een pand op de monumentenlijst kwam. Je kon er dan niets meer mee doen. Daarom verzweeg je dat. Nü krijgt zo'n pand 'n extra aanbeve ling in de advertenties. We hebben zelfs be schermde dorps- en stadsdelen". In de schutse van de Hooglandse kerk in Leiden stonden eens vier wrakke huisjes. Ze waren zo klein dat niemand er heil in zag, ze weer voor bewoning geschikt te maken. Bovendien had de kerk een nevenruimte nodig. De tussenmuren gingen eruit en nu vormen de oude huisjes een comfortabel ontmoetingscentrumhet Hooglandse Huis, waar van alles gebeurt wat tussen crèche en bejaardensoos maar mogelijk is.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1975 | | pagina 26